ECLI:NL:RBNHO:2025:3139

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
15/240726-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van 4-CMC (Clefedron) in Nederland

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juli 2024 in Wognum, gemeente Medemblik, opzettelijk ongeveer 6175,4 gram 4-CMC (Clefedron) heeft vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij dacht dat het om legale drugs ging, ongeloofwaardig was. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. van Westen, en de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink, vorderde een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 28 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bijdroeg aan de illegale drugshandel, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de maatschappij. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om van de strafmaat af te wijken. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 14 maart 2025, waarbij de rechtbank de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/240726-24
Uitspraakdatum: 14 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. van Westen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 25 juli 2024 te Wognum, gemeente Medemblik, althans in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6175,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-CMC (Clefedron), zijnde 4-CMC (Clefedron) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2025 heeft afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2024 (dossierpagina’s 29 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 29 juli 2024 (dossierpagina’s 35 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het rapport identificatie van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 augustus 2024 (los document).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 25 juli 2024 te Wognum, gemeente Medemblik, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 6175,4 gram 4-CMC (Clefedron).

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat er rekening mee te houden dat de verdachte dacht dat het ging om legale drugs gelet op een website die aan hem was getoond. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de financiële steun die hij verleent aan zijn moeder en broer in Polen. Bovendien heeft de verdachte zich vanaf het begin coöperatief opgesteld en verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Zij heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest, passend is. Zou de rechtbank een langere gevangenisstraf opleggen, dan stelt zij dat deze voor een groot deel voorwaardelijk zou moeten zijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en daarnaast met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op verzoek van iemand anders ruim 6 kilo drugs per auto vervoerd. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het om legale drugs ging ongeloofwaardig. Dit allereerst gelet op zijn verklaring dat hij zelf wel eens harddrugs gebruikte, maar ook gelet op de hoeveel drugs die hij vervoerde, de straatwaarde daarvan en zijn gedrag rondom de staandehouding. De verbalisanten hebben namelijk verklaard dat toen de verdachte in de richting van de politieauto reed, hij in hun richting keek en vervolgens de rotonde compleet rondreed en geen afslag nam. Eenmaal in gesprek met de verdachte kwam het gedrag van de verdachte en zijn snelle spraak onrustig op hen over. Bovendien verklaarde de verdachte in strijd met de waarheid dat de tas waarin de drugs gevonden zijn, leeg was. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verdachte wel degelijk wist dat hij illegale harddrugs vervoerde. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, houdt de rechtbank dan ook bij de bepaling van de strafmaat geen rekening met de verklaring van verdachte dat hij dacht dat het legaal was.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 4-CMC. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Het ging om dermate veel 4-CMC dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Dit is een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 januari 2025 (zijn strafblad), waaruit blijkt dat de verdachte eerder, in oktober 2022, is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en daarvoor een gevangenisstraf van negen maanden heeft uitgezeten.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij het vervoeren van vijf tot zes kilogram harddrugs geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, bij een hoeveelheid van zes tot zeven kilogram is dat 28 maanden.
Gelet op de onder de verdachte aangetroffen hoeveelheid, die rond de grens zit van twee categorieën, neemt de rechtbank bij bepaling van de duur van de op te leggen straf de laagste categorie van 24 maanden als uitgangspunt. Nu bij de verdachte sprake is van recidive ziet de rechtbank aanleiding om vanaf dat uitgangspunt, in zijn nadeel, één categorie op te schuiven.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden rechtvaardigt. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden af te wijken van het hiervoor geschetste oriëntatiepunt. De rechtbank zal ook geen voorwaardelijk deel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2025.