ECLI:NL:RBNHO:2025:3148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
15/201056-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door middel van babbeltruc en daarop volgend diefstal met afhandig gemaakte bankpassen

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van oplichting en diefstal. De verdachte heeft, samen met medeverdachten, gebruik gemaakt van een babbeltruc om oudere en alleenstaande slachtoffers te misleiden. De slachtoffers werden telefonisch benaderd door iemand die zich voordeed als bankmedewerker, met de mededeling dat hun bankrekening het doelwit was van fraudeurs. Vervolgens werden de slachtoffers overgehaald om hun pinpassen en pincodes af te geven, onder het mom dat deze veiliggesteld moesten worden. In sommige gevallen gaven de slachtoffers ook contant geld en sieraden af. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal vijf keer oplichting heeft gepleegd, die in drie gevallen gevolgd werd door diefstal van geldbedragen. De verdachte heeft de feiten bekend, met uitzondering van één specifieke diefstal. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waardoor de verdachte ook als medepleger van de diefstal kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 278 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een vordering van een benadeelde partij toegewezen voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.201056.22 (P)
Uitspraakdatum: 25 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.A. Huibers, en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De in de tenlastelegging weergegeven verdenking komt erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1, telkens medeplegen van oplichting van:
zaak a: [slachtoffer 1] op 19 juni 2022 te Heemskerk, strekkende tot afgifte van sieraden,
zaak b: [slachtoffer 2] op 8 juli 2022 te Alkmaar, strekkende tot afgifte van een geldbedrag van
€ 1900,- en/of de pinpas en/of de pincode(s),
zaak c: [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] op 11 juli 2022 te Alkmaar, strekkende tot afgifte van pinpassen en/of de pincodes en/of een telefoon,
zaak d: [slachtoffer 5] op 17 juli 2022 te Alkmaar, strekkende tot afgifte van de pinpas en/of pincode(s),
zaak e: [slachtoffer 6] op 9 augustus 2022 te Den Helder, strekkende tot afgifte van de pinpas en/of de pincode
;
Feit 2, telkens medeplegen van diefstal met een valse sleutel van geldbedragen van:
zaak b: [slachtoffer 2] op 8 juli 2022 te Alkmaar, een geldbedrag van € 3529,-;
zaak c: [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] op 11 en/of 12 juli 2022 te Alkmaar, Amsterdam en/of Haarlem, een geldbedrag van € 9.890,-;
zaak e: [slachtoffer 6] op 9 augustus 2022 te Den Helder, een geldbedrag van € 400,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 (b en e) ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de onder feit 2 zaak c ten laste gelegde diefstal heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Het standpunt van de raadsman zal bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Deze zaak gaat over meerdere gevallen van oplichting waarbij, telkens met gebruikmaking van een zogenaamde ‘babbeltruc’, het de bedoeling was om de pinpassen met bijbehorende pincodes, maar ook geld en/of sieraden te verkrijgen van de slachtoffers. Deze oplichtingen werden telkens, dan wel veelal gevolgd door diefstal doordat met de buitgemaakte pinpassen geld werd opgenomen van de rekeningen van de slachtoffers.
Het onderzoek heeft in de zaak van de verdachte geresulteerd in een verdenking van vijf gevallen van oplichting, die in drie gevallen werd gevolgd door diefstal van geldbedragen.
De modus operandi (de werkwijze) in de vijf gevallen van oplichting was nagenoeg identiek. De slachtoffers, dikwijls van gevorderde leeftijd, werden gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank, met de mededeling dat fraudeurs het op de bankrekening of waardevolle spullen van het slachtoffer hadden voorzien. De ‘bankmedewerker’ gaf te kennen dat er iemand van de bank en/of de politie bij het slachtoffer langs zou komen om te helpen door de pinpas en -code op te halen, of om waardevolle goederen (geld en/of sieraden) mee te nemen om zogenaamd veilig te stellen in een kluis. Vervolgens verschenen er een of twee personen bij de woning van het slachtoffer die zei van de bank, dan wel de politie te zijn. Het slachtoffer werd zo bewogen pinpas(sen) en -code(s) af te geven en in enkele gevallen ook een grote hoeveelheid sieraden, een geldbedrag en een telefoon. Kort hierna werden met de afgegeven pinpassen geldbedragen opgenomen.
De verdachte heeft de vijf aan haar ten laste gelegde gevallen van oplichting (onder feit 1) en ook de hierop gevolgde diefstallen (onder feit 2) bekend, met uitzondering van het medeplegen van de diefstal van een geldbedrag van € 9.890,- van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (feit 2, zaak c). De raadsman heeft naar voren gebracht dat hier geen sprake is geweest van het medeplegen van diefstal, omdat de verdachte de met de oplichting verkregen pinpassen, pincodes en de telefoon alleen heeft afgegeven aan iemand anders en zij dus niet betrokken is geweest bij de daaropvolgende diefstal van het geldbedrag. Volgens de raadsman kan daarom het medeplegen van de diefstal van de geldbedragen niet worden bewezen, zodat de verdachte van deze diefstal (partieel) moet worden vrijgesproken.
Dit verweer slaagt niet en de rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat alle handelingen die moesten worden verricht in het kader van de oplichtingen en de daaropvolgende diefstallen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. De rechtbank is van oordeel dat bij alle feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende daders ter uitvoering van dit plan. Zonder de rol van de ene dader had de navolgende handeling immers niet plaats kunnen vinden. Een persoon belde met het slachtoffer, een ander persoon ging naar de woning van het slachtoffer, waarbij deze werd bewogen tot de afgifte van pinpas(sen) en code(s), en er waren een of meer personen die vervolgens het geld pinde(n). Verder was er een persoon die zorgde voor het vervoer van de daders naar de woning van de slachtoffers en vervolgens naar verschillende geldautomaten en/of winkels om zo snel mogelijk en zoveel mogelijk met die pinpassen geld te pinnen of spullen te kopen (voordat de passen zouden worden geblokkeerd). Alle handelingen stonden in dienst van het uiteindelijke doel: zoveel mogelijk geld buit maken. Eenieder die één van de handelingen of rollen binnen deze
modus operandivervulde, leverde daarmee ook een wezenlijke en essentiële bijdrage aan de overige handelingen.
De oplichting en opvolgende diefstal op 11 en 12 juli 2022 waren onderdeel van een reeks met steeds dezelfde
modus operandi. Eerst werd een slachtoffer opgelicht en overgehaald om pinpassen en pincodes af te geven en vervolgens werd hiermee gepind (waardoor er sprake was van diefstal). De verdachte heeft verklaard dat in andere gevallen uit die reeks, en zo volgt ook uit het dossier, zij ook een van de personen is geweest die heeft gepind met de pinpassen. De verdachte vervulde dus niet steeds dezelfde rol; de rollen van de verschillende verdachten waren inwisselbaar. Voor wat betreft haar rol bij de oplichting gevolgd door de diefstal op 11 en 12 juli 2022 geldt dat de verdachte pinpassen, pincodes en een telefoon van de slachtoffers heeft ontfutseld. Hiermee zijn vervolgens grote bedragen opgenomen. Deze verschillende handelingen kunnen niet los van elkaar worden gezien; zonder het daadwerkelijk pinnen zou de oplichting immers niet lucratief zijn geweest. De rol van de verdachte is dan ook van wezenlijk belang geweest voor het kunnen realiseren van de uiteindelijk buit. De rechtbank gaat ervan uit dat ook in dit geval de verdachte een deel van de buit heeft gekregen, omdat niet aannemelijk is dat de verdachte dit zou doen zonder dat daar iets tegenover zou staan.
Uit dit alles trekt de rechtbank de conclusie dat in dit geval – net als in de andere gevallen – sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten met betrekking tot zowel de oplichting als de diefstal.
Dit betekent dat de verdachte ook wat betreft feit 2 zaak c als medepleger kan worden aangemerkt.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
zij in de periode van 19 juni 2022 tot en met 9 augustus 2022, te Alkmaar en/of Den Helder en/of Heemskerk, althans in Nederland, te weten,
op 19 juni 2022 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
te weten de sieraden van [slachtoffer 1],
door
- zich voor te doen als bankmedewerker/medewerker van de fraudehelpdesk/politieagente, en
- aan de deur/naar de woning van [slachtoffer 1] komen, en
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat zij eventuele sieraden van [slachtoffer 1] kan bewaren/meenemen,
en
op 8 juli 2022 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten een geldbedrag van €1900,- en de pinpas en/of de pincode van [slachtoffer 2], door
- zich voor te doen als bankmedewerker/medewerker van de fraudehelpdesk, en
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat (een) geldbedrag(en) van haar rekening naar een buitenlandse rekening is/zijn overgemaakt, en
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om haar pinpas en pincode(s) op te halen, en
- aan de deur/naar de woning van [slachtoffer 2] te komen en een zogenaamde verificatiecode op te geven,
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat zij €1900,- over moet maken naar een (voor haar, [slachtoffer 2], onbekend) rekeningnummer om haar geld veilig te stellen,
en
op 11 juli 2022 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten de pinpassen en de pincodes en een telefoon van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], door
- zich voor te doen als bankmedewerker/medewerker van de security van de bank, en
- tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te zeggen dat (een) geldbedrag(en) van haar/hun/zijn rekening naar een buitenlandse rekening is/zijn overgemaakt, en
- tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te zeggen dat er iemand (van de politie) langskomt om de pinpassen en pincodes op te halen, en
- aan de deur/naar de woning van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te komen,
en
op 17 juli 2022 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten de pinpas en de pincode van [slachtoffer 5],
door
- zich voor te doen als bankmedewerker/medewerker van de fraudeafdeling, en
- tegen [slachtoffer 5] te zeggen dat haar rekening gehackt is, en
- tegen [slachtoffer 5] te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om haar pinpas en pincode op te halen, en
- aan de deur/naar de woning van [slachtoffer 5] te komen en een zogenaamde verificatiecode op te geven,
en
op 9 augustus 2022 te Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6], heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten de pinpas en/of de pincode van die [slachtoffer 6], door
- zich voor te doen als bankmedewerker, en
- tegen [slachtoffer 6] te zeggen dat dat iemand heeft geprobeerd om een geldbedrag van haar/hun rekening(en) af te halen/schrijven, en
- tegen [slachtoffer 6] te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om haar pinpas en pincode op te halen;
feit 2
zij in de periode van 8 juli 2022 tot en met 9 augustus 2022 te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Den Helder en/of Haarlem, althans in Nederland, te weten,
op 8 juli 2022 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van
€ 3529,-, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpassen - geld op te nemen met de pinpassen van [slachtoffer 2],
en/of
op 11 juli 2022 en 12 juli 2022 te Alkmaar en Amsterdam en Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van € 9890,-, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpassen - geld op te nemen met de pinpassen van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4],
en/of
op 9 augustus 2022 te Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van € 400,-, dat toebehoorde aan [slachtoffer 6], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpas - geld op te nemen met de pinpas van [slachtoffer 6].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Dat is anders wanneer vanwege een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de dader het begaan van het strafbare feit niet kan worden toegerekend.
De verdachte is meerdere keren onderzocht door een psycholoog. De psycholoog heeft op 25 januari 2023 een onderzoeksrapport opgesteld en dit is rapport is op 1 februari 2024 geactualiseerd. De psycholoog constateert dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gedragsstoornis, depressieve stoornis, ADHD en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale en borderline richting.
Het is voor de psycholoog echter niet duidelijk geworden in hoeverre de geconstateerde psychische problematiek heeft doorgewerkt op haar gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. Het lijkt wel waarschijnlijk dat van een dergelijke doorwerking sprake was, maar een goed onderbouwde uitspraak hierover valt niet te doen, aldus de psycholoog. Er lijkt dus sprake dat het tenlastegelegde betrokkene verminderd kan worden toegerekend, maar de precieze aard en mate kan niet worden bepaald volgens de psycholoog. Deze rapporten komen hierna nog uitgebreider aan bod.
De rechtbank concludeert op basis van het rapport dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de stoornis(sen) die bij de verdachte zijn vastgesteld, dermate van invloed zijn geweest dat dit de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 278 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 240 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft gepleit dat vanwege de – naar het lijkt – verminderde toerekenbaarheid en de huidige gunstige persoonlijke omstandigheden van de verdachte volstaan dient te worden met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast een lager dan geëist deel voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder moet bij het bepalen van de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte lange tijd in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich in die tijd goed heeft gehouden aan de strenge voorwaarden die aan die schorsing waren verbonden. Tot slot gaat het volgens de raadsman te ver om ook nog een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan oplichting van vijf op leeftijd zijnde en/of alleenwonende personen met een babbeltruc. De slachtoffers zijn telefonisch benaderd door een van de verdachten, die zich voordeed als bankmedewerker. In het gesprek werd de slachtoffers verteld dat hun bankrekening het doelwit was van fraudeurs en dat de bank daarom iemand langs zou sturen om hun pinpas op te halen. De slachtoffers hebben door dit geraffineerde en listige verhaal in goed vertrouwen hun pinpas(sen) en bijbehorende pincode(s) afgestaan. Enkele slachtoffers hebben daarnaast contant geld, een telefoon en/of sieraden afgegeven, omdat hen door de (mede)verdachte(n) was wijsgemaakt dat deze beter in de kluis van de bank konden worden opgeslagen. Met de afhandig gemaakte pinpassen zijn vervolgens geldbedragen opgenomen, in sommige gevallen duizenden euro’s.
Dit zijn ernstige feiten. In de eerste plaats is de slachtoffers financiële schade berokkend en bij sommigen zodanig dat zij hun vaste lasten niet meer konden betalen. Daarnaast geldt voor het slachtoffer van wie de sieraden zijn meegenomen dat het vooral om erfstukken gaat, die niet alleen in geldelijke zin kostbaar zijn, maar die ook een grote emotionele waarde met zich brengen.
Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat zij en haar medeverdachten kennelijk doelbewust alleenstaande en/of veelal oudere slachtoffers hebben uitgekozen. De verdachte en haar medeverdachten hebben op doortrapte en schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hen dachten te mogen hebben. Extra kwalijk is dat de oplichting telkens bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat iedereen in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is hierdoor ernstig geschaad. De verdachte heeft haar eigen gewin voorop gesteld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van haar daden op de slachtoffers.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het strafblad
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 12 februari 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport Pro Justitia, gedateerd 25 januari 2023, opgemaakt door de psycholoog mr. drs. [naam deskundige]. Hieruit blijkt dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gedragsstoornis, depressieve stoornis, ADHD en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale en borderline richting. Het is de deskundige niet duidelijk geworden, maar de deskundige acht het waarschijnlijk dat sprake was van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op haar gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundige komt tot het advies het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte verminderd toe te rekenen, maar de precieze aard en mate ervan kan niet bepaald worden. Wel wordt vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd en de deskundige adviseert die behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
In zijn actualisatierapport van 1 februari 2025 heeft de psycholoog zijn eerdere conclusies gehandhaafd. Niettemin is de stemmings- en gedragsproblematiek verdwenen en staat de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling niet meer op de voorgrond. Wel is nog sprake van ADHD. De leefsituatie van de verdachte is in positieve zin drastisch gewijzigd en de behandeling is gestart bij de Waag in Utrecht en zij is goed ingebed in de zorg bij Exodus. De psycholoog adviseert de geboden behandeling en zorg voort te zetten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 26 februari 2025, opgemaakt door [naam medewerker] (als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). Dit rapport houdt onder meer in dat betrokkene een positieve ontwikkeling heeft doorlopen. Om haar verder te ondersteunen wordt geadviseerd het ambulant woonbegeleidingstraject bij Exodus en de ambulante behandeling bij de Waag voort te zetten. De reclassering schat het risico op recidive op dit ogenblik in als laag.
Bij veroordeling wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van een hernieuwde detentie, omdat dit zowel haar woontraject als haar opleiding onwenselijk zal doorkruizen. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor de uitvoering van een taakstraf.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het aanvangstijdstip van de redelijke termijn in deze zaak wordt bepaald op 10 augustus 2022, te weten de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Gelet op de datum van dit vonnis (25 maart 2025), is de redelijke termijn met bijna acht maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de redelijke termijn. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Op te leggen straf
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, maken dat de rechtbank het evenals de officier van justitie op dit moment niet meer passend vindt om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een vrijheidsbenemende straf van 365 dagen opleggen en bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 278 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Vanwege de ernst van de feiten ziet de rechtbank geen aanleiding om een kortere proeftijd op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door Reclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, ter beperking van recidiverisico en zoals geadviseerd, een aantal bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht bij de reclassering, het voortzetten van de huidige ambulante behandeling en het voortzetten van het verblijf bij Exodus, zolang als de reclassering dat nodig acht.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is.
Met deze sancties heeft de rechtbank in voldoende mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.

7.Beslag

Tijdens het onderzoek is bij de verdachte een geldbedrag van € 208,92 aangetroffen en in beslag genomen.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben ter zitting aangegeven dat het geld waarop beslag is gelegd in beginsel moet worden uitgewonnen ten behoeve van de vordering benadeelde partij of mogelijk op te leggen ontnemingsmaatregel.
De rechtbank stelt voorop dat uit de beslaglijst blijkt dat er zowel klassiek als conservatoir beslag ligt op het in beslag genomen geld. Artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verplicht de rechter een beslissing te nemen over alle voorwerpen waarop klassiek beslag ex artikel 94 Sv ligt en waarvan (nog) geen last tot teruggave is gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, formeel dient te worden teruggeven aan de verdachte nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. Gelet op het conservatoire beslag, zullen de geldbedragen in geval van een beslissing tot teruggave aan de verdachte feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade betreft geld dat met behulp van de door oplichting verkregen bankpas en pincode van de rekening van de benadeelde partij is opgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft rechtbank gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Benadeelde [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] (echtgenote van [slachtoffer 3]) heeft een formulier strekkende tot vergoeding van schade ingediend, maar daarin heeft zij geen bedragen opgenomen om te vorderen van de verdachte. Wel heeft zij daarin duidelijk willen maken dat zij als gevolg van de onder 1 en/of 2 laste gelegde feiten schade zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij haar schade onvoldoende heeft onderbouwd en dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om die onderbouwing ter terechtzitting alsnog te doen. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat een aanhouding van de zaak om een nadere onderbouwing van de benadeelde partij te krijgen een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 278 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelet op de opgelegde straf betekent dit dat de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk is aan het voorarrest.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht en dat zij zich gedurende de proeftijd zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de reeds ingezette behandeling zal voortzetten bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Daarbij houdt zij zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • zal voorzetten het huidige verblijft in Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 400,00, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(en) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(en) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een geldbedrag van € 208,95.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2025.