ECLI:NL:RBNHO:2025:3160

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
15/201038-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door middel van babbeltruc en daarop volgend diefstal met afhandig gemaakte bankpassen

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van oplichting en diefstal. De verdachte heeft samen met medeverdachten gebruik gemaakt van een babbeltruc om oudere slachtoffers te misleiden en hen te bewegen hun pinpassen en pincodes af te geven. Dit gebeurde door zich voor te doen als bankmedewerker en te beweren dat er fraude op hun rekeningen was gepleegd. Na het verkrijgen van de pinpassen werden er aanzienlijke geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers opgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 194 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en deelname aan schuldhulpverlening. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die de slachtoffers hebben geleden door zijn daden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een cruciale rol heeft gespeeld in de uitvoering van het delict en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met zijn medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/201038-22
Uitspraakdatum: 25 maart 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. J.A. Huibers, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.V.S. Adriaanse, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

De in de nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, weergegeven verdenking komt erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1, telkens medeplegen van (of medeplichtigheid aan) oplichting van:
zaak a: [slachtoffer 1] op 15 juni 2022 te Oudorp, gemeente Alkmaar, strekkende tot afgifte van een pinpas en de pincode,
zaak b: [slachtoffer 2] op 28 juli 2022 te Heerhugowaard, strekkende tot afgifte van de pinpas en de pincode,
zaak c: [slachtoffer 3] op 9 augustus 2022 te Den Helder, strekkende tot afgifte van de pinpas en de pincode
;
Feit 2, telkens medeplegen van (of medeplichtigheid bij) diefstal met een valse sleutel van geldbedragen van:
zaak a: [slachtoffer 1] op 15 juni 2022 te Oudorp, gemeente Alkmaar, een geldbedrag van € 1833,49;
zaak b: [slachtoffer 2] op 28 juli 2022 te Heerhugowaard en Schagen een geldbedrag van
€ 3.669,-;
zaak c: [slachtoffer 3] op 9 augustus 2022 te Den Helder, een geldbedrag van € 400,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten omdat, kort gezegd, geen sprake was van medeplegen. Het standpunt van de raadsvrouw zal bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij deze feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en grondt die beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Deze zaak gaat over meerdere gevallen van oplichting waarbij, telkens met gebruikmaking van een zogenaamde ‘babbeltruc’, het de bedoeling was om de pinpassen met bijbehorende pincodes, maar ook geld en/of sieraden te verkrijgen van de slachtoffers. Deze oplichtingen werden telkens, dan wel veelal gevolgd door diefstal doordat met de buitgemaakte pinpassen geld werd opgenomen van de rekeningen van de slachtoffers.
Het onderzoek heeft in de zaak van de verdachte geresulteerd in een verdenking van drie gevallen van oplichting, gevolgd door diefstal van geldbedragen.
De modus operandi (de werkwijze) in die drie gevallen van oplichting was nagenoeg identiek. De slachtoffers, dikwijls van gevorderde leeftijd, werden gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank, met de mededeling dat fraudeurs het op de bankrekening of waardevolle spullen van het slachtoffer hadden voorzien. De ‘bankmedewerker’ gaf te kennen dat er iemand van de bank en/of de politie bij het slachtoffer langs zou komen om te helpen door de pinpas en -code op te halen. Vervolgens verscheen er een persoon bij de woning van het slachtoffer die zei van de bank, dan wel de politie te zijn. Het slachtoffer werd zo bewogen pinpas(sen) en -code(s) af te geven. Kort hierna werden met de afgegeven pinpassen geldbedragen opgenomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij steeds als chauffeur betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten en dat hij zich pas later had gerealiseerd waar zijn passagiers zich mee bezig hielden.
Volgens de raadsvrouw zijn de gedragingen van de verdachte niet te kwalificeren als medeplegen maar hooguit als medeplichtigheid; hij heeft alleen als chauffeur opgetreden en wist niet wat de passagiers aan het doen waren. Zijn rol was slechts van ondersteunende en faciliterende aard en van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. De beelden van de verdachte in de Mediamarkt maken dit niet anders, omdat hij niet degene is die goederen probeert af te rekenen met een pinpas van de slachtoffers. Hij probeerde goederen contant af te rekenen.
Dit verweer slaagt niet en de rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat gelet op alle handelingen die moesten worden verricht in het kader van de oplichtingen en de daaropvolgende diefstallen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan.
De rechtbank is van oordeel dat bij alle feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende daders ter uitvoering van dit plan. Zonder de rol van de ene dader had de navolgende handeling immers niet plaats kunnen vinden. Een persoon belde met het slachtoffer, een ander persoon ging naar de woning van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer werd bewogen tot de afgifte van pinpas(sen) en code(s), en er was een persoon of personen die vervolgens het geld pinde(n). Verder was er een persoon, de verdachte, die zorgde voor het vervoer van de daders naar de woning van de slachtoffers en vervolgens naar verschillende geldautomaten en/of winkels om met die pinpassen geld te pinnen of spullen te kopen. De modus operandi was erop gericht dat het pinnen met de afgetroggelde pinpassen en pincodes zo snel mogelijk gebeurde. Er bestond immers het risico dat het slachtoffer, al dan niet na een seintje van de bank, tot het besef kwam dat hij of zij was opgelicht en de rekening(en) zou(den) worden geblokkeerd. De verdachte speelde tegen deze achtergrond een cruciale rol bij het snel opnemen van geld of doen van aankopen met de pinpassen- en codes. Hij zorgde immers voor het vervoer zodat zijn medeverdachten snel konden pinnen. De slotsom is dat alle handelingen in dienst stonden van het uiteindelijke doel: zoveel mogelijk geld buit maken. Eenieder die één van de handelingen of rollen binnen deze
modus operandivervulde, leverde daarmee ook een wezenlijke en essentiële bijdrage aan de overige handelingen.
Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij nietsvermoedend enkel als chauffeur heeft opgetreden volstrekt ongeloofwaardig gelet op de gegevens die in zijn telefoon zijn aangetroffen. Daarop zijn namelijk onder meer foto’s van (doorgeknipte) bankpassen aangetroffen en een lijst waar plaatsnamen, telefoonnummers en geboortedata op staan. Dit soort lijsten worden vaker gezien in bankhelpdeskfraude onderzoeken. Verder stonden op zijn telefoon video’s waarop te zien is dat de verdachte bestuurder is van de auto, hij de medeverdachten in de auto filmt en waarin zij (ook de verdachte) dikke pakken met bankbiljetten laten zien. Ook is er een filmpje gemaakt in de auto met de telefoon van de verdachte met daarop kennelijk buitgemaakte sieraden en is een afbeelding aangetroffen op zijn telefoon met gouden sieraden en een weegschaal. Tot slot is de verdachte ook op beelden te zien in de Mediamarkt op 28 juli 2022 (zaak b) samen met een medeverdachte die met de van oplichting afkomstige pinpas van [slachtoffer 2] aankopen probeerde te doen. De verdachte was kortom wel degelijk op de hoogte van de oplichtingspraktijken.
De stelling van de verdachte dat hij bij de Mediamarkt alleen Airpods voor zichzelf wilde kopen met contant geld en dat hij niets te maken had met het pinnen, acht de rechtbank ongeloofwaardig en wordt bovendien weersproken door de in het dossier aanwezige beelden van de Mediamarkt. Op deze beelden is te zien dat de verdachte samen met een medeverdachte twee iPhones en Airpods besteld bij een medewerker. Vervolgens is te zien dat de verdachte pas met contant geld in zijn hand staat nadat een eerdere pinpoging met de pinpas van het slachtoffer is mislukt, en een medewerker alle goederen al achter de balie had neergelegd. Nadat de verdachte en zijn medeverdachte terugkomen en opnieuw een pinpoging doen met een aan elkaar geplakte pas, verlaten zij de Mediamarkt bovendien zonder spullen.
Op grond van al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot de conclusie dat in alle gevallen sprake is geweest van een duidelijk vooropgezet plan en een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, waarbij de verdachte een rol van voldoende gewicht had.
Dit betekent dat de verdachte in alle zaken als medepleger kan worden aangemerkt van zowel de oplichtingen als de daaropvolgende diefstallen met valse sleutel.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1hij in de periode van 15 juni 2022 tot en met 9 augustus 2022, te Den Helder en Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, en Oudorp, gemeente Alkmaar, althans in Nederland, te weten,
op 15 juni 2022 te Oudorp, gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pinpas en de pincode van [slachtoffer 1], door
- zich voor te doen als bankmedewerker, en
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat er een bedrag van € 600,- van haar rekening was afgeschreven, en
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat er een politieagent naar haar woning zou komen om haar pinpas op te halen, en
- aan de deur/naar de woning van [slachtoffer 1] te komen en/of zich voor te stellen als politieagent,
en
op 28 juli 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2], heeft bewogen tot de afgifte van enig goed het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pinpas en de pincode van [slachtoffer 2], door
- zich voor te doen als bankmedewerker, en
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat er een cyberaanval is geweest op haar rekening, en
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om haar pinpas en pincode op te halen,
en
op 9 augustus 2022 te Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3], heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pinpas en de pincode van die [slachtoffer 3],
door
- zich voor te doen als bankmedewerker, en
- tegen [slachtoffer 3] te zeggen dat iemand heeft geprobeerd om een geldbedrag van haar rekening af te halen/schrijven, en
- tegen [slachtoffer 3] te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om haar pinpas en pincode op te halen;
feit 2hij in de periode van 15 juni 2022 tot en met 9 augustus 2022 te Alkmaar en Den Helder en Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, en Oudorp, gemeente Alkmaar, en Waarland, gemeente Schagen, althans in Nederland, te weten,
op 15 juni 2022 te Alkmaar en Oudorp, gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van € 1.833,49, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpas - pintransacties te verrichten/geld op te nemen/pinnen met de pinpas van [slachtoffer 1],
en
op 28 juli 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, en Waarland, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van € 3.669,00, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpas - pintransacties te verrichten/geld op te nemen/pinnen met de pinpas van [slachtoffer 2],
en
op 9 augustus 2022 te Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van ( € 400,00, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd tot het gebruik van de pinpas - pintransacties te verrichten/geld op te nemen/pinnen met de pinpas van [slachtoffer 3].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 194 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 240 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht aan hem een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daaraan een voorwaardelijk deel gekoppeld met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Daarnaast heeft zij verzocht de proeftijd te beperken tot één jaar omdat de verdachte al een hele lange tijd onder toezicht van de reclassering heeft gestaan. De verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan oplichting van drie op leeftijd zijnde en/of alleenwonende personen met een babbeltruc. De slachtoffers zijn telefonisch benaderd door een van de verdachten, die zich voordeed als bankmedewerker. In het gesprek werd de slachtoffers verteld dat hun bankrekening het doelwit was van fraudeurs en dat de bank daarom iemand langs zou sturen om hun pinpas op te halen. De slachtoffers hebben door dit geraffineerde en listige verhaal in goed vertrouwen hun pinpas(sen) en bijbehorende pincode(s) afgestaan. Met de afhandig gemaakte pinpassen zijn vervolgens geldbedragen opgenomen of aankopen gedaan, voor in totaal duizenden euro’s. Dit zijn ernstige feiten, waarbij de slachtoffers financiële schade is berokkend.
Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij en zijn medeverdachten kennelijk doelbewust alleenstaande en/of veelal oudere slachtoffers hebben uitgekozen. De verdachte en haar medeverdachten hebben op doortrapte en schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hen dachten te mogen hebben. Extra kwalijk is dat de oplichting telkens bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat iedereen in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is hierdoor ernstig geschaad. De verdachte heeft zijn eigen gewin voorop gesteld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van haar daden op de slachtoffers.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het strafblad
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 12 februari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 28 februari 2025, opgemaakt door [naam medewerker] (als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). Dit rapport houdt onder meer in dat de reclassering bij betrokkene problemen ziet op het gebied van dagbesteding, financiën en sociaal netwerk. Betrokkene heeft sinds zijn schorsing gewerkt aan het verkrijgen van een dagbesteding, heeft de gedragsinterventie 'Cognitieve Vaardigheden' positief afgerond, is aangemeld voor schuldhulpverlening en houdt hij zich verder goed aan zijn meldplichtafspraken.
Omdat ondanks deze positieve ontwikkelingen betrokkene een (ander) strafbaar feit zou hebben gepleegd tijdens het schorsingstoezicht acht de reclassering voortzetting van het reclasseringstoezicht nodig. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld.
Bij veroordeling wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- contactverbod met medeverdachten;
- dagbesteding;
- meewerken aan schuldhulpverlening.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard daartoe bereid te zijn.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het aanvangstijdstip van de redelijke termijn in deze zaak wordt bepaald op 10 augustus 2022, te weten de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Gelet op de datum van dit vonnis (25 maart 2025), is de redelijke termijn met bijna acht maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de redelijke termijn. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Op te leggen straf
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, maken dat de rechtbank het evenals de officier van justitie op dit moment niet meer passend vindt om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een vrijheidsbenemende straf van
300 dagenopleggen en bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten: 194 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Vanwege de ernst van de feiten ziet de rechtbank geen aanleiding om een kortere proeftijd op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door Reclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, ter beperking van recidiverisico en zoals geadviseerd, een aantal bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening, zolang als de reclassering dat nodig acht. Een contactverbod met de medeverdachten acht de rechtbank niet voldoende opportuun.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is.

7.Beslag

Tijdens het onderzoek is bij de verdachte een personenauto en geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen. De personenauto is voor een bedrag van € 1.500,- vervreemd op welk bedrag het beslag thans rust. In totaal rust op een bedrag van € 1.908,30 beslag.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben ter zitting aangegeven dat het geld waarop beslag is gelegd in beginsel moet worden uitgewonnen ten behoeve van de vordering benadeelde partij of mogelijk op te leggen ontnemingsmaatregel.
De rechtbank stelt voorop dat uit de beslaglijst blijkt dat er zowel klassiek als conservatoir beslag ligt op het in beslag genomen geld. Artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verplicht de rechter een beslissing te nemen over alle voorwerpen waarop klassiek beslag ex artikel 94 Sv ligt en waarvan (nog) geen last tot teruggave is gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, zoals vermeld op de aan dit vonnis als
bijlage IIgehechte beslaglijst, formeel dient te worden teruggeven aan de verdachte nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. Gelet op het conservatoire beslag, zullen de geldbedragen in geval van een beslissing tot teruggave aan de verdachte feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.769,00ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade betreft geld dat met behulp van de door oplichting verkregen bankpas en pincode van de rekening van de benadeelde partij is opgenomen, vermeerderd met € 100,- kosten voor de diensten van haar financieel deskundige.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.669,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De schade (ter hoogte van € 100,-) geleden als gevolg van het inschakelen van een financieel deskundige staat volgens de officier van justitie in onvoldoende rechtstreeks verband met het handelen van verdachte, zodat dit bedrag moet worden afgewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens naar voren gebracht dat de kosten van de financieel deskundige afgewezen dient te worden. Verder wordt de rechtbank verzocht de vordering niet toe te wijzen als het toe te wijzen bedrag ook valt onder het wederrechtelijk verkregen voordeel omdat dit bedrag niet twee keer in rekening zou moeten worden gebracht bij de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade ten bedrage van
€ 3.769,00rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag is opgebouwd uit de geldbedragen die door diefstal van de rekening van de benadeelde partij zijn opgenomen vermeerderd met € 100,- kosten voor de diensten van haar financieel deskundige. De kosten van de financieel deskundige zien volgens de gegeven onderbouwing op het assisteren van de benadeelde partij, toen 86 jaar oud, bij het doen van aangifte en bij de communicatie met de bank, politie en het Openbaar Ministerie. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw menen, bestaat voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en deze schade.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering niet toe te wijzen, omdat dit bedrag ook onderdeel uitmaakt van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk voordeel. Op de ontnemingsvorderingen zal eerst op 22 april 2025 worden beslist, en de rechtbank zal niet vooruitlopen op dit vonnis.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Benadeelde [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade betreft geld dat met behulp van de door oplichting verkregen bankpas en pincode van de rekening van de benadeelde partij is opgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft ook hier aangevoerd dat dit bedrag niet twee keer in bij de verdachte in rekening mag worden gebracht
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Ook hier zal de rechtbank niet, zoals namens de verdediging is verzocht, vooruitlopen op de ontnemingsvordering, waarop de rechtbank eerst op 22 april 2025 zal beslissen.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en onder 2 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
300 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 194 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelet op de opgelegde straf betekent dit dat de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk is aan het voorarrest.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam en dat hij zich gedurende de proeftijd zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zal meewerken aan en zich zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Daarbij houdt hij zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, het innemen van medicatie daaronder begrepen;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur.
  • zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft daarbij inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ € 3.769,00als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) / de medeverdachte(en) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3,769,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) de medeverdachte(en) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 400,00, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(en) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(en) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een geldbedrag van € 1.908,30.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2025.