ECLI:NL:RBNHO:2025:3189

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
24_2672
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 21 december 2022 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 februari 2023 verlaagd naar 55,28%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 10 april 2024 heeft de eerdere beslissing bevestigd. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser was werkzaam als [functie 1] bij [B.V.] B.V. en is na een bedrijfsongeval op 12 september 2000 arbeidsongeschikt geraakt. Hij ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar na een nieuwe ziekmelding in 2019 is zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn maatgevende arbeid, maar wel voor algemeen geaccepteerde arbeid, wat heeft geleid tot de vaststelling van 55,28% arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft de medische conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan een beroepsziekte en dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte is verlaagd. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1.
Bij besluit van 21 december 2022 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 februari 2023 verlaagd naar 55,28% (arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%). Met het bestreden besluit van 10 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was werkzaam als [functie 1] bij [B.V.] B.V. (nu [B.V.] B.V.) voor gemiddeld 33,60 uur per week. Eiser is gewond geraakt als gevolg van een bedrijfsongeval. Hij is op 12 september 2000 als [functie 1] uitgevallen. Met ingang van 11 september 2001 is hem een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser is vervolgens als [functie 2] bij deze werkgever gaan werken voor gemiddeld 23,22 uur per week.
3. Op 29 januari 2019 heeft hij zich vanuit deze functie ziekgemeld met als gevolg dat verweerder een tweede recht op de WAO-uitkering heeft beoordeeld. In dat kader heeft op 5 juni 2022 een sociaal-medische beoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts die zijn overwegingen en conclusie heeft weergegeven in een medisch rapport en de beperkingen van eiser heeft vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) beide van dezelfde datum. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige onderzoek verricht en in zijn rapport van 18 juli 2022 geconcludeerd dat de hoogte van het loonverlies ten aanzien van het fictief tweede recht minder is dan 15%. Op 25 augustus 2022 heeft de arbeidsdeskundige overleg gevoerd met de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser en laatstelijk op 18 november 2022 met eiser gesproken. In zijn rapport van 25 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor zijn maatgevende arbeid ( [functie 1] ), maar wel geschikt is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 55,28% bedraagt. Vervolgens heeft verweerder beslist in het besluit van 21 december 2022.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 14 december 2023 heeft eiser verweerder telefonisch meegedeeld dat een spreekuur niet nodig is, alles staat uitvoerig in zijn bezwaarschrift. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop dossieronderzoek verricht en haar bevindingen weergegeven in haar rapport van 26 februari 2024 (waaruit volgt dat de ingangsdatum van de FML wordt vastgesteld op 29 januari 2019).
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens onderzoek verricht en in zijn rapport van 4 maart 2024 vastgesteld dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist, waarbij is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
5. Naar aanleiding van toegezonden stukken uit 2013, waaronder een brief van Solventteam van 23 juli 2013 en een rapportage NPO van 31 oktober 2013, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 10 september 2024 vastgesteld dat daaruit volgt dat bij eiser geen aanwijzingen waren voor cognitieve stoornissen op het gebied van het reactievermogen en de snelheid van informatieverwerking en bij bloedonderzoek geen afwijkingen zijn aangetroffen. Het beeld is dermate mild dat er niet gesproken kan worden van Chronische Toxische Encephalopathie (CTE). Er is geen aanleiding voor het aannemen van verdere beperkingen.
In het verweerschrift heeft verweerder, onder meer, toegelicht dat is beoordeeld of er op grond van artikel 40 van de WAO een tweede fictief recht op WAO-uitkering ontstaat en op welke wijze dat is beoordeeld. Omdat is vastgesteld dat het leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%, ontstaat er geen tweede fictief recht. Dat heeft tot gevolg dat het vervolgdagloon waarop het lopende WAO-recht is gebaseerd, niet tijdelijk wordt verhoogd naar een loondervingsdagloon.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij zijn werkgever in de jaren 90 is blootgesteld aan oplosmiddelen en Cr6. Desondanks wordt niet erkend dat hij lijdt aan de beroepsziekte CTE. Daarnaast heeft hij bij zijn werkgever derdegraads brandwonden aan zijn voet opgelopen na een bedrijfsongeval. Ook hiervan heeft hij nog altijd last. Eiser is in 2017 betrokken geweest bij een motorongeval waarbij zijn knie is beschadigd. Hij heeft hierdoor ook whiplash- en schouderklachten. Eiser heeft ter onderbouwing gewezen op een brief van het Solvent team van 23 juli 2013, een rapportage NPO van 31 oktober 2013 en informatie van Zorg van de Zaak over de periode 2010 tot en met 2013. De mate van arbeidsongeschiktheid was in 2001 vastgesteld op 80 tot 100%. Die wordt nu verlaagd naar 55,28%. Het gevolg is dat eiser nu geldproblemen heeft.
Daarnaast heeft eiser verder uitvoerig uiteengezet dat het hem hoog zit hoe hij in het verleden is behandeld door zowel zijn werkgever en zijn toenmalige advocaat. Dit betreft de letselschadezaak, de ontslagzaak en de tuchtzaak bij de Orde van advocaten. Over deze kwesties kan de rechtbank zich in de procedure niet uitlaten.
9. Met eiser is op de zitting doorgenomen welk onderzoek over welke periode is verricht (datum in geding) en is besproken hoe de belastbaarheid als neergelegd in de laatste de FML (van 26 februari 2024) tot stand is gekomen en vervolgens de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Daarbij zijn met eiser de aangenomen beperkingen doorgenomen. Eiser heeft verteld over zijn klachten en dat hij sinds zijn uitval in 2019 niet meer onder behandeling is bij een arts. Hij wordt wel behandeld bij de fysiotherapeut die hem oefeningen heeft meegegeven. Verder gebruikt hij zalf. Eiser heeft ook verteld dat hij af en toe last van benauwdheid, bijvoorbeeld als hij iets moet optillen. Desgevraagd heeft hij aangegeven in het verleden wel een longtest te hebben gedaan, maar na 2019 niet meer.
10. De rechtbank heeft het dossier gelezen en eiser op zitting gehoord. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische conclusies. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en daarbij de beschikbare medische informatie betrokken. Tijdens het spreekuur op 15 juni 2022 is het dagverhaal van eiser doorgenomen, heeft eiser over zijn klachten verteld, welke zijn meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts heeft daarbij psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts de in zijn rapport vermelde diagnosen vastgesteld. Deze diagnosen zijn door de verzekeringsarts vertaald in beperkingen in de rubrieken Fysieke omgevingseisen, Dynamische handelingen en Statische houdingen van de FML.
In de bezwaarprocedure heeft eiser tijdens een telefonisch contact op 14 december 2023 meegedeeld dat een spreekuur niet nodig is en verwezen naar zijn bezwaarschift.
Daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht, waarbij alle beschikbare medische informatie is betrokken en heeft zij de onderzoeksbevindingen vanaf
11 september 2001 samengevat. Ook is betrokken de bij eiser verrichte onderzoeken door het Nederlands Centrum voor beroepsziekten uit 2013. Er is geen aanwijzing voor CTE.
Met inachtneming van de bezwaargronden van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen inconsistenties gevonden ten opzichte van de conclusies van de (primaire) verzekeringsarts. De belastbaarheid zoals verwoord in de FML, nu gedateerd 26 februari 2024, wordt gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en de conclusies voldoende zijn gemotiveerd. Eiser heeft in beroep geen (objectieve) medische informatie (toegespitst op de datum in geding 21 februari 2023) overgelegd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken.
11. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de FML als uitgangspunt mochten nemen bij het duiden van functies die eiser kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van eiser, gelet op zijn beperkingen als weergegeven in de FML, in de geduide functies niet wordt overschreden. Tegenover deze motivering heeft eiser niet concreet gemaakt dat hij de geduide functies niet kan verrichten. De enkele stelling daartoe is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Het oordeel dat eiser voor 55,28% arbeidsongeschikt is per datum in geding houdt daarmee stand. Dat betekent dat verweerder terecht tot de besluiten is gekomen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid 55,28% blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.