ECLI:NL:RBNHO:2025:3222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
15/005301-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging afpersing met vrijspraak voor diefstal en poging tot diefstal in een gewelddadige woningoverval

Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op 6 januari 2024 in Heerhugowaard. De verdachte werd beschuldigd van twee strafbare feiten: diefstal van telefoons met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan poging tot afpersing, maar sprak hem vrij van de diefstal van de telefoons. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten met geweld probeerden geld af te dwingen van de slachtoffers, waarbij ze wapens gebruikten en geweld toepasten. De impact van de overval op de slachtoffers was groot, met blijvende psychische gevolgen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking, maar vond de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers zwaarder wegen. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die aanzienlijke schade hadden geleden door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlemmermeer, Haarlem en Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005301-24 (P)
Uitspraakdatum: 24 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 april 2024, 2 juli 2024, 23 september 2024 (alle Alkmaar), 9 december 2024 (Haarlem), 4 maart 2025, 6 maart 2025 (beide Haarlemmermeer) en 10 maart 2025 (Alkmaar) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
thans gedetineerd in de P.I. Dordrecht,
hierna te noemen: de verdachte of [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R. Giuseppini en mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.J.D. Groenendijk, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten twee strafbare feiten te hebben gepleegd op 6 januari 2024 in Heerhugowaard. De beschuldigingen komen – kort gezegd – op het volgende neer.
De verdachte zou zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan een diefstal van twee telefoons die toebehoorden aan [benadeelde 1]. Bij deze diefstal, met braak en in de avonduren, zou een woning zijn binnengedrongen en geweld zijn gebruikt tegen [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 1] en [benadeelde 4]. Hierbij zou tevens geprobeerd zijn geld weg te nemen. Dat laatste is als feit 2 ten laste gelegd. Subsidiair is dat laatste feit ten laste gelegd als het medeplegen van een poging tot afpersing.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 wordt verweten, omdat niet kan worden vastgesteld dat de telefoons door (een van) de verdachten zijn weggenomen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt dat sprake is van het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk de poging afpersing. Dit volgt uit het vragen en/of schreeuwen om geld. Wel moet de verdachte partieel worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes 2 tot en met 15 in de tenlastelegging, omdat de verdachte geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan het (dreigen met) geweld en er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het gezamenlijke opzet was gericht op het verbaal dreigen en het wegnemen van het geld. De medeverdachten zijn substantieel verder gegaan dan waar het gezamenlijke opzet op was gericht. Verdachte kan daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Inleiding
Op basis van het dossier en hetgeen is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 6 januari 2024 heeft de familie [naam 1], wonende aan het [adres 1] te Heerhugowaard, bezoek van de familie [naam 2]. De twee kinderen van vijf en zeven jaar oud van de familie [naam 2] zijn, samen met de zestienjarige zoon van de familie [naam 1], boven in de woning. De vier volwassenen en de zes maanden oude baby van de familie [naam 2] bevinden zich in de woonkamer wanneer zij een hard geluid horen en vijf personen de woning binnendringen. Deze personen dragen bivakmutsen en hebben wapens bij zich. [benadeelde 5] verstopt zich met haar baby in de trapkast en waarschuwt de politie. Na iets meer dan twee minuten verlaten alle vijf de personen de woning. Zij worden na een achtervolging in de buurt door de politie korte tijd later in Heerhugowaard aangehouden. Het blijkt te gaan om de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Alle vijf de verdachten bekennen in of bij de woning van de familie [naam 1] te zijn geweest.
De rechtbank zal hieronder motiveren wat zich naar haar oordeel in de woning heeft afgespeeld, hoe dit juridisch moet worden geduid en welke conclusie daaraan moet worden verbonden voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. In verband met de wijze waarop de (elkaar deels overlappende en deels uitsluitende) feiten ten laste zijn gelegd, zal de rechtbank eerst bespreken wat bewezen kan worden, omdat daaruit voortvloeit waarvan de verdachte moet worden vrijgesproken.
4.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair (poging afpersing met geweld)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en overweegt daarbij het volgende.
De verklaringen van aangevers
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van aangevers betrouwbaar acht. Aangevers hebben allen direct na het feit een verklaring afgelegd. Deze verklaringen zijn consistent, gedetailleerd en vinden steun in de overige stukken in het dossier.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen op onderdelen niet (geheel) gelijkluidend zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen daarmee als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. De verschillen tussen en enkele onjuistheden in de verklaringen kunnen worden verklaard door enerzijds de hectische situatie ten tijde van de geweldplegingen - zoals blijkt uit de verklaringen van aangevers - en anderzijds de omstandigheid dat aangevers het incident - mede vanwege hun verschillende plek in de woning - anders hebben waargenomen en daardoor mogelijk iets anders hebben beleefd. De verklaringen komen echter in grote lijnen en op essentiële punten overeen. De rechtbank neemt deze verklaringen daarom als uitgangspunt voor het vaststellen van de gebeurtenissen in de woning.
Het naderen van de woning
Op basis van de verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat de vijf verdachten op 6 januari 2024 samenkomen in Den Haag en vervolgens met twee auto’s naar Heerhugowaard rijden. [medeverdachte 3] is de bestuurder van de Ford Focus en rijdt samen met [medeverdachte 4] naar Heerhugowaard. [verdachte] bestuurt de Toyota Yaris en rijdt samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Heerhugowaard. De auto’s worden in Heerhugowaard geparkeerd aan de [adres 2], in de buurt van de woning van de familie [naam 1].
Op camerabeelden van de woning van de familie [naam 1] is te zien dat de vijf verdachten zich om 22:55 uur naar de woning begeven. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen als eerste bij de woning aan. De andere drie verdachten volgen binnen enkele seconden daarna. Op basis van de (eigen waarneming door de rechtbank van de) camerabeelden en de verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 4] een vuurwapen bij zich droegen. [medeverdachte 1] draagt als enige van de verdachten een rugtas. [medeverdachte 2] heeft een breekijzer bij zich en met dit breekijzer breekt hij de ruit van een glazen deur van de aanbouw van de woning om zo toegang te krijgen tot de woning. Vervolgens gaan alle verdachten de woning binnen.
In de woning: boven
Op het moment dat de vijf verdachten de woning binnendringen, is [benadeelde 1] (zestien jaar oud) boven, op de eerste verdieping in de woning, samen met [benadeelde 6] (zeven jaar oud) en [benadeelde 7] (vijf jaar oud), twee kinderen van de familie [naam 2] die op bezoek is bij de familie [naam 1]. [benadeelde 1] hoort glas rinkelen en geschreeuw. Hij loopt zijn kamer uit om te kijken wat er beneden aan de hand is. Hij ziet mannen met bivakmutsen en begrijpt dat er sprake is van een overval. Hij sluit zich op in de badkamer. Vervolgens hoort hij dat op de deur van de badkamer wordt geramd, ziet dat een gat in de badkamerdeur wordt geslagen, iemand zijn hand door het gat steekt en de badkamerdeur opent. [benadeelde 1] verklaart dat een man met een koevoet en een verwonding aan zijn hand hem bij de keel pakt en schreeuwt ‘
where is the fucking money’. De telefoon waarmee [benadeelde 1] naar het noodnummer probeert te bellen, wordt door deze persoon kapot gegooid.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] degene is geweest die voornoemde handelingen heeft verricht. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de koevoet bij zich had, hij met deze koevoet de badkamerdeur heeft stukgeslagen en de telefoon van [benadeelde 1] heeft stuk gegooid. Ook had [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding een verwonding aan zijn hand.
[medeverdachte 2] heeft weliswaar ontkend dat hij [benadeelde 1] bij de keel heeft gepakt, maar omdat de verklaring van [benadeelde 1] op vrijwel alle punten wordt ondersteund door het dossier en door de verklaring van [medeverdachte 2], ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan dit onderdeel van de verklaring van [benadeelde 1]. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [medeverdachte 2] degene is geweest die [benadeelde 1] bij de keel heeft gepakt.
De rechtbank stelt verder vast dat ook [verdachte] boven in de woning is geweest. [benadeelde 1] heeft meerdere personen boven gezien en ook zijn vader, [benadeelde 3] heeft gezien dat twee mannen, de man met de koevoet en een andere man, naar boven zijn gelopen. [verdachte] heeft verklaard dat hij de tweede persoon is die boven in de woning is geweest.
In de woning: beneden
[benadeelde 3], [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben verklaard dat er in totaal vijf mannen in de woning waren en dat beneden in de woning geweldshandelingen tegen ieder van hen hen zijn verricht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de personen die boven in de woning waren, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] beneden in de woning waren. De rechtbank zal hieronder uitleggen welke handelingen zij toeschrijft aan de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] beneden, op de begane grond in de woning.
Geweld tegen [benadeelde 3]
is beneden in de woonkamer samen met zijn partner, [benadeelde 2] en met [benadeelde 4], diens partner [benadeelde 5] en de zes maanden oude baby van de familie [naam 2] wanneer de verdachten de woning binnendringen. [benadeelde 3] hoort glasgerinkel en loopt vanuit de woonkamer de hal van de woning in. Hier ziet hij dat meerdere personen de woning zijn binnengekomen. Op het moment dat [benadeelde 3] de voordeur open doet en om hulp roept, wordt hij naar binnen getrokken en krijgt hij een klap in zijn nek. Eén van de overvallers richt van dichtbij een vuurwapen op zijn gezicht en vraagt om geld. Het vuurwapen wordt door deze overvaller doorgeladen en hierbij valt een kogel (de rechtbank begrijpt: patroon) uit het wapen. [benadeelde 3] schreeuwt om hulp, maar hij wordt bij de keel gepakt en op de grond gegooid. De overvaller met het vuurwapen gaat bovenop [benadeelde 3] zitten, blijft hem bij de keel vasthouden en drukt met een arm op zijn mond.
[benadeelde 3] heeft verklaard dat deze handelingen zijn verricht door een lange man met een rugtas. Dit signalement past alleen bij [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een rugtas droeg en ook op de camerabeelden is zichtbaar dat [medeverdachte 1] als enige een rugtas droeg. Verder heeft [medeverdachte 1] erkend dat hij een man in de woning bij de keel heeft gepakt, omdat deze man erg schreeuwde. Dit komt overeen met hetgeen [benadeelde 3] hierover heeft verklaard.
[medeverdachte 1] heeft weliswaar ontkend andere geweldshandelingen te hebben verricht en heeft tevens ontkend dat hij een vuurwapen bij zich droeg, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde 3] en gaat daarmee voorbij aan de ontkenning van [medeverdachte 1]. Relevant daarbij is dat [benadeelde 3] nadrukkelijk, concreet en consistent heeft verklaard over de geweldshandelingen die de man met de rugtas heeft verricht. De rugtas is een sterk onderscheidend kenmerk ten opzichte van de overige verdachten en de rechtbank acht het dan ook onaannemelijk dat [benadeelde 3] zich hierin zou hebben vergist. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van [benadeelde 3] met betrekking tot de verrichte geweldshandelingen steun vindt in het aantreffen van een patroon in de hal van de woning en in de verklaring van [benadeelde 4] dat hij zag dat [benadeelde 3] op de grond werd geduwd.
De conclusie moet dan ook zijn dat [medeverdachte 1] de persoon is geweest die de hiervoor beschreven geweldshandelingen tegen [benadeelde 3] heeft verricht.
Geweld tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 4]
[benadeelde 2] en [benadeelde 4] volgen [benadeelde 3] naar de hal van de woning. [benadeelde 2] wordt op de grond geduwd door een man met een mes. Het mes wordt op haar gezicht gericht en tegen haar hals gehouden. De man met het mes wordt afgewisseld door een andere man. Deze man schreeuwt om geld en zet een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2]. [benadeelde 3] ziet dat een mes dicht bij de keel van zijn vrouw wordt gehouden.
Ook op [benadeelde 4] wordt een vuurwapen gericht. Hij probeert het vuurwapen af te pakken, maar wordt vervolgens in zijn rug geschopt, bij zijn keel gepakt en tegen de muur geduwd. Het vuurwapen wordt vervolgens tegen de mond van [benadeelde 4] gedrukt en de loop van het wapen komt zelfs in zijn mond. Vervolgens komt een man met een mes naar [benadeelde 4] toe en schreeuwt om geld.
De rechtbank stelt voorop dat alleen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in aanmerking komen als de personen die de geweldshandelingen ten aanzien van [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben verricht. Zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 4] hebben weliswaar ontkend geweld te hebben gebruikt in de woning, of een mes vast te hebben gehad, maar de rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 4] degene is geweest die [benadeelde 2] met een mes heeft bedreigd en dat het [medeverdachte 3] is geweest die [benadeelde 4] en [benadeelde 2] met een vuurwapen heeft bedreigd. De rechtbank beredeneert dit als volgt.
Voor het antwoord op de vraag welke personen geweldshandelingen jegens [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben verricht beneden in de woning, is in de eerste plaats relevant dat uit de verklaring van [benadeelde 3] volgt dat de persoon met de rugzak die hem op de grond duwde en met een wapen bedreigde, op hem is blijven zitten (en dus niet is afgewisseld door een andere persoon) tot het moment dat deze persoon de trap opliep om naar de mannen boven te roepen “kom snel, kom snel” en dat de mannen onmiddellijk daarna de woning zijn uitgerend. Dat brengt mee dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de personen zijn geweest die geweldshandelingen jegens [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben verricht.
In de woning is een mes aangetroffen. Dit mes komt overeen met de tekening die [benadeelde 2] heeft gemaakt van het mes waarmee zij is bedreigd, waarbij in het bijzonder opvalt dat zij een tekst/afbeelding op het snijvlak tekent. Het in de woning aangetroffen mes heeft eveneens een tekst op het snijvlak staan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het in de woning aangetroffen mes, het mes is waarmee [benadeelde 2] is bedreigd. Dit mes is vervolgens bemonsterd op de aanwezigheid van DNA-sporen. Uit de bemonstering van het heft (handvat) van het mes is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen, waaruit een enkelvoudig DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Het DNA-profiel van [medeverdachte 4] komt overeen met dit profiel.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van DNA van één van de andere verdachten op dit mes. [benadeelde 2] heeft verklaard dat de man met het mes geen handschoenen droeg. Daarnaast heeft [medeverdachte 4] geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het mes.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 4] de donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op het handvat van het mes en dat het in samenhang met de genoemde overige omstandigheden niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 4] degene is geweest die in de woning [benadeelde 2] met een mes heeft bedreigd en dit mes bij haar keel heeft gehouden. De rechtbank hecht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dan ook geen waarde aan de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij slechts bij de deur op de uitkijk is blijven staan.
Hoewel aannemelijk is dat [medeverdachte 4] ook de persoon is geweest die [benadeelde 4] met een mes heeft bedreigd, kan dat niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, omdat de beschrijving van het mes door [benadeelde 4] afwijkt van de beschrijving van het mes door [benadeelde 2].
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de rol van de andere verdachten moet [medeverdachte 3] de persoon zijn geweest die eerst [benadeelde 4] en daarna [benadeelde 2] met een vuurwapen heeft bedreigd en daarbij dit vuurwapen tegen de mond van [benadeelde 4] heeft gedrukt en de loop daarvan in diens mond heeft gestoken. De rechtbank wordt in haar conclusie gesterkt door het gegeven dat op de vluchtroute van de verdachten een vuurwapen is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd en op de trekkerbeugel is een DNA-mengprofiel van minimaal vier donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 3] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer –kort gezegd – [medeverdachte 3] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. Van de andere verdachten is geen DNA aangetroffen op dit vuurwapen. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, dat [medeverdachte 3] de donor is van een deel van het celmateriaal op de trekkerbeugel van het vuurwapen. Daarbij komt dat op dit vuurwapen, rondom de loop, ook DNA van [benadeelde 4] is aangetroffen en een aanwijzing voor de aanwezigheid van speeksel.
Tussenconclusie ten aanzien van de feiten
Concluderend stelt de rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] in de badkamer boven in de woning zijn geweest, waar [medeverdachte 2] geweldshandelingen jegens [benadeelde 1] heeft verricht, waarbij hij hem heeft toegeschreeuwd ‘
where is the fucking money’. [verdachte] is tegelijkertijd met [medeverdachte 2] in de badkamer boven geweest en droeg een vuurwapen bij zich. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn beneden in de woning geweest en hebben daar ieder de hiervoor beschreven geweldshandelingen verricht jegens [benadeelde 3], [benadeelde 2] en [benadeelde 4] waarbij zij in verschillende bewoordingen naar de aanwezigheid van geld hebben gevraagd.
De rechtbank zal hierna ingaan op de juridische duiding van deze handelingen.
Juridische duiding van het voorgaande en conclusie ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij samen met de medeverdachten met geweld heeft gepoogd geld te verkrijgen van de slachtoffers. Dit is (kort gezegd) primair ten laste gelegd als een poging diefstal met geweld van geld en subsidiair als een poging afpersing.
Afpersing en diefstal onderscheiden zich van elkaar door de omstandigheid dat voor diefstal een wegnemingshandeling kenmerkend is. Voor afpersing is kenmerkend dat sprake is van dwang tot afgifte. De vraag is dus of de gedragingen van de verdachten in de woning moeten worden geduid als wegnemingshandelingen of als het dwingen tot afgifte.
Door de verdachten is direct bij binnenkomst en vervolgens herhaaldelijk gevraagd om geld. De verdachten hebben wapens en geweld gebruikt om de slachtoffers ertoe te bewegen dit geld af te geven of te dulden dat dit geld door de verdachten zou worden weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit erop dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot afpersing.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle geweldshandelingen zoals weergegeven in de tenlastelegging, ook de geweldshandelingen die beneden in de woning hebben plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachten naar de woning zijn gegaan om ‘geld te halen’ en dat zij bij het naderen van de woning zichtbaar bewapend waren. Bovendien droegen alle verdachten gezichtsbedekkende kleding. In het door de verdachte samen met de medeverdachten uitgevoerde plan om in de avond met onder meer een breekijzer en vuurwapens naar een woning te gaan op zoek naar geld, ligt besloten dat tegen mogelijk aanwezige bewoners enig geweld zou worden gebruikt met gebruikmaking van die wapens. Nu de verdachte gezamenlijk met de medeverdachten is opgetrokken en zelf zichtbaar met een vuurwapen in de woning was terwijl herhaaldelijk geschreeuwd werd tegen de slachtoffers waar het geld was, is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van [verdachte] bewezen kan worden dat hij (vol) opzet heeft gehad op het (dreigen met) geweld en op de afpersing door ieder van de verdachten. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt, waarbij door meerdere verdachten geweldshandelingen zijn verricht.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 subsidiair wordt verweten en dat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 primair wordt verweten.
4.3
Vrijspraak feit 1 (diefstal telefoons met geweld)
Onder feit 1 wordt de verdachte (kort gezegd) verweten dat hij, samen met anderen, de woning van de familie [naam 1] is binnengedrongen en met geweld twee telefoons heeft weggenomen. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal, al dan niet met geweld, onder meer is vereist dat sprake is van het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van het weggenomen goed. In deze zaak betekent dat, dat de verdachte en zijn medeverdachten het oogmerk moeten hebben gehad om zich de twee telefoons toe te eigenen. Dit oogmerk moet op het moment van wegnemen van de telefoons bij ieder van de vijf verdachten aanwezig zijn geweest. De vraag is dus of bij alle verdachten het specifieke doel (oogmerk) aanwezig is geweest om de twee in de tenlastelegging genoemde telefoons weg te nemen. Voor de beantwoording van die vraag zijn de verklaringen van de verdachten, de (context van de) gedragingen en de omstandigheden van het geval relevant.
[medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij naar de woning zijn gegaan omdat er geld aanwezig zou zijn. Dit past bij de verklaringen van aangevers dat door de verdachten telkens werd geschreeuwd om geld en/of money. De verdachten hadden kennelijk de gezamenlijke bedoeling om zich geld toe te eigenen. Uit de verklaringen van de verdachten noch uit de uiterlijke verschijningsvorm van de verrichte handelingen kan echter worden afgeleid dat de verdachten daarnaast ook het oogmerk hebben gehad om zich wederrechtelijk telefoons, althans andere goederen dan geld, toe te eigenen. Het dossier biedt daarvoor ook anderszins geen steun.
Daar staat tegenover dat voor de rechtbank op grond van het dossier in ieder geval wel vaststaat dat tijdens de overval de twee in de tenlastelegging genoemde telefoons zijn weggenomen door (één van) de verdachten. Eén of meerdere verdachten hebben kennelijk op het moment van het wegnemen van die telefoons (individueel) het oogmerk gehad om zich één of twee telefoons wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen wie van de verdachten dit is/zijn geweest. Dat laatste brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 wordt verweten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 januari 2024 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van geld, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] en/of een derde toebehoorde, uit een woning gelegen aan de [adres 1] te Heerhugowaard, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (22:55 uur), en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak:
- de voornoemde woning zijn binnen gedrongen en
- die [benadeelde 3] een klap tegen zijn lichaam, hebben gegeven en
- ( vervolgens) een vuurwapen op het gezicht van die [benadeelde 3] hebben gericht en
- die [benadeelde 3] (dreigend) de woorden hebben toegevoegd “geld, money, geld, money!” en (daarbij) het vuurwapen hebben doorgeladen (waarbij er een kogel op de grond viel) en
- ( vervolgens) die [benadeelde 3] bij de keel hebben vastgepakt en die [benadeelde 3] op de grond hebben gegooid en met de (onder)arm op de mond van die [benadeelde 3] hebben gedrukt en
- die [benadeelde 2] op de grond hebben geduwd en
- die [benadeelde 2] bij de keel vast hebben gepakt en (vervolgens) het mes (dicht) tegen de hals van die [benadeelde 2] aan hebben gehouden en
- vervolgens een vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde 2] hebben gericht en (dreigend) de woorden hebben toegevoegd “money, geld, money" en
- een vuurwapen op die [benadeelde 4] hebben gericht en
- die [benadeelde 4] tegen de rug heeft geschopt en
- die [benadeelde 4] bij de keel vast hebben gepakt en (vervolgens) tegen de muur aan hebben geduwd en
- ( vervolgens) een vuurwapen (met kracht) tegen de mond hebben geduwd en vervolgens de loop van het vuurwapen in de mond van die [benadeelde 4] hebben gestopt en
- met een mes (dreigend) de woorden hebben toegevoegd "Waar is het geld?" en "Where is the money?" en
- die [benadeelde 1] bij de keel hebben vastgepakt en (daarbij) (dreigend) de woorden hebben toegevoegd "Where is the fucking money", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde onder 2 subsidiair levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waartoe de schuldige zich de toegang heeft verschaft door middel van braak en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast hebben zij gevorderd de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar, inhoudende een contactverbod met alle slachtoffers. Er is tevens verzocht te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafmaat gewezen op de proceshouding van de verdachte en zijn beperkte rol bij het feit. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn licht verstandelijke beperking. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij de eis van de officieren van justitie te hoog vindt, gelet op rol van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. De familie [naam 1] en de familie [naam 2] zijn laat op de avond overvallen in de woning van de familie [naam 1] door de verdachte en zijn medeverdachten. [benadeelde 3] wordt geslagen, bedreigd met een vuurwapen en wanneer het vuurwapen op hem is gericht, wordt het doorgeladen. Zijn partner, [benadeelde 2], wordt bedreigd met een mes en krijgt een vuurwapen op haar hoofd gericht. Ook [benadeelde 4] wordt bedreigd met een vuurwapen en krijgt dit vuurwapen zelfs in zijn mond gedrukt. De zestienjarige [benadeelde 1] verschuilt zich boven in de badkamer, maar de deur wordt met een breekijzer ingeslagen en geopend, hij wordt hardhandig vastgegrepen en de telefoon waarmee hij 112 probeert te bellen wordt stukgegooid. [benadeelde 5], de partner van [benadeelde 4], ziet zich genoodzaakt zich met haar zes maanden oude baby te verschuilen in de trapkast, uit angst voor de verdachten en het geweld. Haar kinderen van vijf en zeven jaar oud zijn boven in de woning aanwezig en worden eveneens geconfronteerd met de woningoverval. Daar komt bij dat het feit is gepleegd in een woning, in de nachtelijke uren en dat ook (jonge) kinderen hierbij niet gespaard zijn gebleven.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee op uitermate grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Zij hebben op geen enkel moment en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en kennelijk alleen oog gehad voor hun eigen financiële gewin. De slachtoffers hebben zeer angstige momenten doorstaan, niet alleen voor hun eigen leven vrezend maar ook van dat van hun dierbaren. In totale paniek zijn zij getuige geweest, direct of op afstand door het geschreeuw, van het geweld waarmee hun dierbaren, waaronder kinderen, werden geconfronteerd. De impact van de overval op de levens van de slachtoffers is groot. Uit de slachtofferverklaringen blijkt indringend dat zij ruim een jaar later nog steeds kampen met de gevolgen van die 2 minuten waarin zij op brute wijze slachtoffer werden van een zeer gewelddadige woningoverval.
Dit soort feiten veroorzaakt niet alleen bij de slachtoffers heftige gevoelens van onrust en onveiligheid, maar ook bij buurtbewoners en de samenleving in het algemeen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 29 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 januari 2025. Uit dit rapport blijkt dat er zorgen bestaan over het psychosociaal functioneren van de verdachte en, in verband daarmee, zijn gedrag en sociaal netwerk (waaronder de medeverdachten). Hij heeft een lichtverstandelijke beperking. In de Penitentiaire Inrichting (PI) waar hij in voorarrest zit, verblijft hij op een 'extra zorg afdeling', omdat hij een beïnvloedbare persoon is. Hij imponeert volgens de casemanager van de PI als een kwetsbare persoon. Hij heeft geen vaste verblijfplaats en geen werk en/of inkomen. Voordat hij in detentie raakte, kreeg hij hulp bij het regelen van praktische zaken vanuit de gemeente. Het risico op recidive wordt als gemiddeld-hoog ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De strafoplegging
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur passend is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die ongeveer gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank dan ook niet passend. Ook de leeftijd van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden wegen voor de rechtbank onvoldoende op tegen de ernst van de feiten om met een dergelijke sanctie te kunnen volstaan.
Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van de rechtspraak (LOVS-oriëntatiepunten), geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor een woningoverval waarbij sprake is van dreiging met geweld/licht geweld. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak reden is om een straf op te leggen die hoger is dan dit uitgangspunt, omdat sprake is van een woningoverval in de nachtelijke uren door vijf verdachten waarbij (vuur)wapens zijn gebruikt en in de woning jonge kinderen aanwezig waren. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachten geen van allen volledige openheid van zaken hebben willen geven. Op de vraag waarom nou juist deze woning is overvallen en waarom de verdachten kennelijk meenden dat in deze woning een zodanige hoeveelheid geld aanwezig moest zijn en met zodanig verzet rekening gehouden moest worden dat dit een overval met vijf gewapende mannen rechtvaardigde, hebben de verdachten geen antwoord willen geven. Dat zorgt nog steeds voor veel angst en onrust bij de slachtoffers. Hoewel de overval juridisch gezien gekwalificeerd moet worden als een poging, is de rechtbank van oordeel dat dit geen matigende werking heeft op de strafmaat, omdat de kwalificatie van het feit als poging in deze zaak enkel het gevolg is van de omstandigheid dat het de verdachten niet is gelukt de slachtoffers te dwingen geld af te geven waarvan de verdachten meenden dat het in de woning aanwezig moest zijn. Matiging van de straf op die grond zou geen recht doen aan de ernst van het gepleegde feit, de strafverzwarende omstandigheden waaronder het is begaan en het ernstige leed dat de slachtoffers is aangedaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan aan de medeverdachten in verband met de (geringere) rol die hij zou hebben gehad bij de overval. De verdachte wordt veroordeeld voor medeplegen van de gewapende overval, waarbij ook de verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van geweld door de medeverdachten, en naar het oordeel van de rechtbank zijn zij allen gelijkwaardig verantwoordelijk voor het door hen gezamenlijk gebruikte geweld. De rechtbank zal wel bepalen dat van de gevangenisstraf vooralsnog twintig maanden niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank acht een dergelijk fors voorwaardelijk deel passend, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn psychosociale vaardigheden en beïnvloedbaarheid, en wil hiermee bereiken dat de verdachte gemotiveerd blijft geen nieuwe (gewelds)feiten te plegen en dat hij door middel van de aan die voorwaardelijke veroordeling te verbinden bijzondere voorwaarden (zoals geadviseerd door de reclassering) zijn leven na de detentie met hulp en begeleiding van de reclassering een positieve wending kan geven.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Contactverbod
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, gelet op de grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in het bijzonder ook het uitblijven van een verklaring van de verdachte over de reden waarom juist zij het slachtoffer zijn geworden van deze overval, is de rechtbank van oordeel dat daarnaast aan de verdachte de maatregel moet worden opgelegd dat hij gedurende een periode van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal (laten) leggen met één van de slachtoffers als genoemd in het dictum (de meerderjarige slachtoffers en [benadeelde 1]). Wanneer de verdachte zich schuldig maakt aan de overtreding van dit contactverbod, kan vervangende hechtenis van twee weken per overtreding worden toegepast.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over de achtergrond en aanleiding van deze woningoverval en de keuze voor deze slachtoffers, in combinatie met het aanwezige recidiverisico overweegt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een soortgelijk strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de in het dictum te noemen slachtoffers. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen.

8.Het beslag

Onder de verdachte is een mes in beslag genomen. De officieren van justitie hebben gevraagd het mes te onttrekken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank zal het onder de verdachte in beslag genomen mes onttrekken aan het verkeer, omdat met behulp van dit voorwerp, waarvan niet kan worden vastgesteld aan wie het toebehoort, het bewezen verklaarde feit is begaan.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

9.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
De vordering
[benadeelde 3] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 32.240,96) en immateriële schade (€ 15.000,00) die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Eigen risico zorgverzekering in 2024: € 385,00
- Kosten psychische zorg: € 1.079,25
- Kilometervergoeding zorg: € 356,80
- Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten): € 30.419,91. Subsidiair wordt een verlies aan verdienvermogen van € 20.850,13 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de primaire vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de schadepost eigen risico zorgverzekering en kilometervergoeding heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de kosten van de psycholoog, omdat de benadeelde partij zelf heeft gekozen voor een psycholoog die niet wordt vergoed door de zorgverzekering. Volgens de stukken zou de behandeling mogelijk gedeeltelijk kunnen worden vergoed, maar dat blijkt niet uit de vordering. De benadeelde partij heeft niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Met betrekking tot de schadepost verlies aan verdienvermogen heeft de verdediging gesteld dat er teveel vragen zijn over de omzet, het jaar 2023, de verdeelsleutel en de wijziging van de vennoten, waardoor deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zowel de primaire als de subsidiaire vordering.
Voorts heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen, onder meer omdat geen sprake is van shockschade.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 18.391,25 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële schade. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Eigen risico zorgverzekering
Uit de bijlagen bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 275,10 aan eigen risico voor zorgkosten heeft moeten betalen. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting en met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten, waaronder ziekenhuiskosten en kosten voor geneesmiddelen, zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht daarom een bedrag van € 275,10 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 augustus 2024 (datum incasso door zorgverzekering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten psychische zorg
De noodzaak voor behandeling door een psycholoog die de Arabische taal spreekt is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd met de overgelegde stukken, waaronder het journaal van de huisarts en de toelichting ter terechtzitting. Daaruit volgt dat aanvankelijk is gestart met behandeling door een Nederlands sprekende psycholoog, maar dat dit onvoldoende van de grond kwam door de taalbarrière. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 1.079,25 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2024 (het midden van de periode gelegen tussen de twee factuurdata) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kilometervergoeding zorg
Uit het voorgaande volgt dat ook de gevorderde kilometervergoeding van € 356,80 naar de in Rozenburg gevestigde psycholoog toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2024 (het midden van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten)
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade wegens verlies aan verdienvermogen overweegt de rechtbank het volgende.
De door de benadeelde partij gevorderde schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen heeft betrekking op een complexe schadepost waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Die complexiteit is echter op zichzelf geen reden om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat de benadeelde partij na vragen van de rechtbank op een volgende zittingsdag een subsidiaire vordering heeft ingediend, waarbij bovendien aanvullende cijfers zijn overgelegd (de voorlopige winst- en verliesrekening met betrekking tot 2024) maakt dat niet anders. De verdediging heeft gedurende die tweede zittingsdag voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren en zo nodig nadere vragen te stellen of concreet onderdelen daarvan te betwisten.
Geconfronteerd met een dergelijke vordering zal de verdediging, in overeenstemming met de toepasselijke regels van burgerlijk procesrecht, ten minste de stellingen van de benadeelde partij voldoende concreet en gemotiveerd moeten betwisten. Voor zover de verdediging dat heeft gedaan, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwing met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij voor deze schadepost genoegzaam naar voren te brengen. Indien en voor zover dat niet het geval is en het alsnog bieden van gelegenheid daarvoor een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en eventueel eigen onderzoek van de rechtbank naar de toewijsbaarheid van de vordering op deze schadepost daarvoor onvoldoende compensatie biedt, zal de rechtbank de benadeelde partij in (dat deel van) de vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren, (HR 21-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:104).
Op grond van hetgeen door de benadeelde partij is gesteld en door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, staat het volgende vast.
De benadeelde partij was ten tijde van de overval vennoot in de VOF [bedrijf] (hierna: de vof), een taxibedrijf, samen met drie andere vennoten ([benadeelde 4] en twee oudere zoons van de benadeelde partij). Hij haalde zijn inkomsten uit het taxibedrijf. Uit de overgelegde jaarrekening van de vof met betrekking tot het boekjaar 2023 en de aangifte inkomstenbelasting over 2023 blijkt dat zijn netto-inkomsten in 2023 € 29.326,00 bedroegen, bij een winstaandeel in de vof ter grootte van 20%. Uit de jaarrekening volgt dat het bedrijfsresultaat van het taxibedrijf in 2022 van vergelijkbare omvang waren. De vof bestaat sinds 1 oktober 2021 en cijfers over enig boekjaar vóór 2022 kunnen daarom niet relevant zijn voor de vraag of boekjaar 2023 maatgevend is bij het bepalen van de gederfde winst in 2024. Mede gelet daarop heeft de verdediging niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat de jaarcijfers van 2023 een realistisch uitgangspunt vormen voor het bepalen van de winstdaling in 2024 als gevolg van de overval.
De door de benadeelde partij gevorderde schade is beperkt tot gederfde inkomsten in het jaar 2024.
Per 2024 is één van de vennoten uitgetreden, zodat in boekjaar 2024 sprake was van vier vennoten. De verdediging heeft niet betwist dat het winstaandeel van de benadeelde partij in 2024
ten minste25% van het bedrijfsresultaat bedroeg. De benadeelde partij heeft weliswaar zijn primaire vordering gebaseerd op een winstaandeel van 30% in 2024, maar de verdediging heeft voldoende gemotiveerd betwist dat dit percentage van 30% in 2024 van toepassing zou zijn geweest, in afwijking van de in het vennootschapscontract genoemde en in 2023 toegepaste percentages. Of de benadeelde partij in 2024 anders dan in 2023 en in afwijking van het vennootschapscontract recht had op een winstaandeel van 30%, vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventuele bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk. De benadeelde partij is in zijn primaire vordering, gebaseerd op een winstaandeel in 2024 van 30%, daarom niet ontvankelijk.
Op grond van de overgelegde medische gegevens is zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij niet of nauwelijks meer heeft kunnen werken na de overval. Uit een overgelegde voorlopige winst- en verliesrekening van de vof (de jaarrekening 2024 is nog niet beschikbaar) blijkt dat in 2024 een omzet van € 116.547,00 werd behaald, terwijl de omzet in 2023 € 247.089,00 bedroeg.
Uitgaande van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de netto inkomsten in 2024 en in 2023 heeft de benadeelde partij een berekening overgelegd van zijn hypothetische netto inkomsten in 2024 op basis van een winstaandeel van 25% en, op basis van datzelfde winstaandeel, van zijn hypothetische netto inkomsten in 2023. Volgens die berekening heeft de benadeelde partij in 2024 een bedrag ter grootte van € 20.850,13 netto minder verdiend dan in 2023. Die berekening is concreet en duidelijk. Afgezien van de hierna te bespreken omstandigheid dat de winstdaling mede het gevolg kan zijn van het uittreden van één van de vennoten en afgezien van de reeds besproken omvang van het winstaandeel van 25% in 2024, heeft de verdediging deze berekening niet betwist.
Denkbaar is echter, zoals de verdediging heeft aangevoerd, dat door het vertrek van 1 van de vennoten per 2024 de winst met 20% is gedaald. Of en in hoeverre van een dergelijke winstdaling inderdaad sprake is geweest als gevolg van het uittreden van 1 van de vennoten (en dus niet als gevolg van de overval), vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventueel bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk.
Wel kan worden vastgesteld dat in het voor de verdachte gunstigste geval de winst van de vof in 2024 met maximaal 20% zou zijn gedaald als gevolg van het uittreden van [naam 3] als vennoot. Een winstdaling met meer dan 20% als gevolg van diens uittreden acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op zijn winstaandeel van 10% in 2023 (in overeenstemming met het vennootschapscontract).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de benadeelde partij ontvankelijk is zijn subsidiaire vordering tot een bedrag ter grootte van € 16.680,10 (80% van € 20.850,13).
Voor zover de benadeelde partij meer heeft gevorderd is hij met betrekking tot dat meerdere niet ontvankelijk. Dat deel van zijn vordering, afgesplitst van het in deze strafzaak toe te wijzen deel, kan hij desgewenst in een civiele procedure vorderen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij verwondingen aan zijn voeten heeft opgelopen door glasscherven en een snijbeweging met een mes door één van de verdachten.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering tot vergoeding van immateriële schade en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen van het bewezen verklaarde strafbare feit worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. Overigens is bij de benadeelde partij ook sprake van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat geestelijk letsel is met voldoende concrete en objectieve gegevens onderbouwd op basis van verklaringen van een psycholoog en de huisarts.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een eenmalige ernstige depressieve stoornis. Sinds de overval heeft hij nachtmerries, ervaart hij een gevoel van verdriet en teleurstelling, slaapproblemen, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, heeft hij geen behoefte aan sociale interacties en heeft hij een gevoel van eenzaamheid. Verder is hij snel prikkelbaar, moet hij veel denken aan het verleden en heeft hij (zo begrijpt de rechtbank) geen zin om activiteiten te ondernemen.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4]
De vordering
[benadeelde 4] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 24.971,67) en immateriële schade (€ 15.000,00) die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Eigen risico zorgverzekering in 2024: € 385,00
- Kosten psychische zorg: € 750,00
- Reiskosten: € 382,80
- Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten): € 23.453,87. Subsidiair wordt een verlies aan verdienvermogen van € 20.263,93 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de primaire vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de schadepost eigen risico zorgverzekering en kilometervergoeding heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de kosten van de psycholoog, omdat de benadeelde partij zelf heeft gekozen voor een psycholoog die niet wordt vergoed door de zorgverzekering. Volgens de stukken zou de behandeling mogelijk gedeeltelijk kunnen worden vergoed, maar dat blijkt niet uit de vordering. De benadeelde partij heeft niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Met betrekking tot de schadepost verlies aan verdienvermogen heeft de verdediging gesteld dat er teveel vragen zijn over de omzet, het jaar 2023, de verdeelsleutel en de wijziging van de vennoten, waardoor deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zowel de primaire als de subsidiaire vordering.
Voorts heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen, onder meer omdat geen sprake is van shockschade.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 17.728,94 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot de materiële schade. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Eigen risico zorgverzekering
Uit de bijlagen bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 385,00 aan eigen risico voor zorgkosten heeft moeten betalen. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting en met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten, waaronder kosten van een GGZ zorgverlener en geneesmiddelen, zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 385,00 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2024 (datum factuur zorgverzekering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten psychische zorg
De noodzaak voor behandeling door een psycholoog die de Arabische taal spreekt is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd met de overgelegde stukken, waaronder het journaal van de huisarts, en de toelichting ter terechtzitting. Daaruit volgt dat aanvankelijk is gestart met behandeling door een Nederlands sprekende psycholoog, maar dat dit onvoldoende van de grond kwam wegens de taalbarrière. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 750,00 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2025 (factuurdatum psycholoog) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kilometervergoeding zorg
Uit het voorgaande volgt dat ook de gevorderde kilometervergoeding van € 382,80 naar de in Rozenburg gevestigde psycholoog toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2024 (het midden van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten)
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade wegens verlies aan verdienvermogen overweegt de rechtbank het volgende.
De door de benadeelde partij gevorderde schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen heeft betrekking op een complexe schadepost waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Die complexiteit is echter op zichzelf geen reden om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat de benadeelde partij na vragen van de rechtbank op een volgende zittingsdag een subsidiaire vordering heeft ingediend, waarbij bovendien aanvullende cijfers zijn overgelegd (de voorlopige winst- en verliesrekening met betrekking tot 2024) maakt dat niet anders. De verdediging heeft gedurende die tweede zittingsdag voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren en zo nodig nadere vragen te stellen of concreet onderdelen daarvan te betwisten.
Geconfronteerd met een dergelijke vordering zal de verdediging, in overeenstemming met de toepasselijke regels van burgerlijk procesrecht, ten minste de stellingen van de benadeelde partij voldoende concreet en gemotiveerd moeten betwisten. Voor zover de verdediging dat heeft gedaan, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwing met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij voor deze schadepost genoegzaam naar voren te brengen. Indien en voor zover dat niet het geval is en het alsnog bieden van gelegenheid daarvoor een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en eventueel eigen onderzoek van de rechtbank naar de toewijsbaarheid van de vordering op deze schadepost daarvoor onvoldoende compensatie biedt, zal de rechtbank de benadeelde partij in (dat deel van) de vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren, (HR 21-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:104).
Op grond van hetgeen door de benadeelde partij is gesteld en door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, staat het volgende vast.
De benadeelde partij was ten tijde van de overval vennoot in de VOF [bedrijf] (hierna: de vof), een taxibedrijf, samen met drie andere vennoten ([benadeelde 3] en twee oudere zoons van [benadeelde 3]). Hij haalde zijn inkomsten uit het taxibedrijf. Uit de overgelegde jaarrekening van de vof met betrekking tot het boekjaar 2023 en de aangifte inkomstenbelasting over 2023 blijkt dat zijn netto-inkomsten in 2023 € 29.426,00 bedroegen, bij een winstaandeel in de vof ter grootte van 20%. Uit de jaarrekening volgt dat het bedrijfsresultaat van het taxibedrijf in 2022 van vergelijkbare omvang waren. De vof bestaat sinds 1 oktober 2021 en cijfers over enig boekjaar vóór 2022 kunnen daarom niet relevant zijn voor de vraag of boekjaar 2023 maatgevend is bij het bepalen van de gederfde winst in 2024. Mede gelet daarop heeft de verdediging niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat de jaarcijfers van 2023 een realistisch uitgangspunt vormen voor het bepalen van de winstdaling in 2024 als gevolg van de overval.
De door de benadeelde partij gevorderde schade is beperkt tot gederfde inkomsten in het jaar 2024.
Per 2024 is één van de vennoten uitgetreden, zodat in boekjaar 2024 sprake was van vier vennoten. De verdediging heeft niet betwist dat het winstaandeel van de benadeelde partij in 2024
ten minste25% van het bedrijfsresultaat bedroeg. De benadeelde partij heeft weliswaar zijn primaire vordering gebaseerd op een winstaandeel van 30% in 2024, maar de verdediging heeft voldoende gemotiveerd betwist dat dit percentage van 30% in 2024 van toepassing zou zijn geweest, in afwijking van de in het vennootschapscontract genoemde en in 2023 toegepaste percentages. Of de benadeelde partij in 2024 anders dan in 2023 en in afwijking van het vennootschapscontract recht had op een winstaandeel van 30%, vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventuele bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk. De benadeelde partij is in zijn primaire vordering, gebaseerd op een winstpercentage in 2024 van 30%, daarom niet ontvankelijk.
Op grond van de overgelegde medische gegevens is zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij niet of nauwelijks meer heeft kunnen werken na de overval. Uit een overgelegde voorlopige winst- en verliesrekening van de vof (de jaarrekening 2024 is nog niet beschikbaar) blijkt dat in 2024 een omzet van € 116.547,00 werd behaald, terwijl de omzet in 2023 € 247.089,00 bedroeg.
Uitgaande van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de netto inkomsten in 2024 en in 2023 heeft de benadeelde partij een berekening overgelegd van zijn hypothetische netto inkomsten in 2024 op basis van een winstaandeel van 25% en, op basis van datzelfde winstaandeel, van zijn hypothetische netto inkomsten in 2023. Volgens die berekening heeft de benadeelde partij in 2024 een bedrag ter grootte van € 20.263,93 netto minder verdiend dan in 2023. Die berekening is concreet en duidelijk. Afgezien van de hierna te bespreken omstandigheid dat de winstdaling mede het gevolg kan zijn van het uittreden van één van de vennoten en afgezien van de reeds besproken omvang van het uitkeringspercentage van 25% in 2024, heeft de verdediging deze berekening niet betwist.
Denkbaar is echter, zoals de verdediging heeft aangevoerd, dat door het vertrek van 1 van de vennoten per 2024 de winst met 20% is gedaald. Of en in hoeverre van een dergelijke winstdaling inderdaad sprake is geweest als gevolg van het uittreden van 1 van de vennoten (en dus niet als gevolg van de overval), vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventueel bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk.
Wel kan worden vastgesteld dat in het voor de verdachte gunstigste geval de winst van de vof in 2024 met maximaal 20% zou zijn gedaald als gevolg van het uittreden van [naam 3] als vennoot. Een winstdaling met meer dan 20% als gevolg van diens uittreden acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op zijn winstaandeel van 10% in 2023 (in overeenstemming met het vennootschapscontract).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de benadeelde partij ontvankelijk is zijn subsidiaire vordering tot een bedrag ter grootte van € 16.211,14 (80% van € 20.263,93).
Voor zover de benadeelde partij meer heeft gevorderd is hij met betrekking tot dat meerdere niet ontvankelijk. Dat deel van zijn vordering, afgesplitst van het in deze strafzaak toe te wijzen deel, kan hij desgewenst in een civiele procedure vorderen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een angststoornis. Sinds de overval heeft hij last van depressieve gevoelens, onrust, slaapproblemen, nachtmerries, hartkloppingen en concentratieproblemen. Verder wordt hij snel boos, heeft hij weinig sociale contacten en heeft hij soms het gevoel dat hij geen toekomst heeft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende objectief onderbouwd met concrete gegevens, waaronder de brief van psycholoog Altememy van 15 januari 2025 en de brief van GZ-psycholoog Roelands van 5 maart 2024. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De vordering
[benadeelde 2] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 1.365,22) en immateriële schade (€ 15.000,00) die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Eigen risico zorgverzekering in 2024: € 107,57
- Kosten psychische zorg: € 1.079,25
- Kilometervergoeding zorg: € 178,40.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de schadepost eigen risico zorgverzekering en kilometervergoeding heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de kosten van de psycholoog, omdat de benadeelde partij zelf heeft gekozen voor een psycholoog die niet wordt vergoed door de zorgverzekering. Volgens de stukken zou de behandeling mogelijk gedeeltelijk kunnen worden vergoed, maar dat blijkt niet uit de vordering. De benadeelde partij heeft niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht.
Voorts heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen, onder meer omdat geen sprake is van shockschade.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade van € 1.365,22 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Eigen risico zorgverzekering
Uit de bijlagen bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 107,57 aan eigen risico voor zorgkosten heeft moeten betalen. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting en met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten, waaronder ziekenhuiskosten en kosten voor geneesmiddelen, zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 107,57 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 augustus 2024 (datum incasso door zorgverzekering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten psychische zorg
De noodzaak voor behandeling door een psycholoog die de Arabische taal spreekt is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd met de schriftelijke toelichting op de vordering en de toelichting ter terechtzitting. Daaruit volgt dat aanvankelijk is gestart met behandeling door een Nederlands sprekende psycholoog, maar dat dit onvoldoende van de grond kwam wegens de taalbarrière. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 1.079,25 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2024 (het midden van de twee factuurdata van de psycholoog) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kilometervergoeding zorg
Uit het voorgaande volgt dat ook de gevorderde kilometervergoeding van € 178,40 naar de in Rozenburg gevestigde psycholoog toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2024 (het midden van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt) tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een eenmalige depressieve episode. Sinds de overval heeft zij last van nachtmerries en herbelevingen van het trauma, angstaanvallen gedurende de nacht, verlies van interesse en plezier in activiteiten, gevoelens van pessimisme, leven in isolatie, vermijden van sociale contacten, gevoelens van vermoeidheid en minderwaardigheid, vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Verder raakt zij snel geïrriteerd, is zij verdrietig, en heeft zij een somber toekomstperspectief.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende onderbouwd met concrete gegevens, te weten met de brief van psycholoog Altememy van 15 januari 2025. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering wegens immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.4
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5]
De vordering
[benadeelde 5] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 1.135,00) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Eigen risico zorgverzekering in 2024: € 385,00
- Kosten psychische zorg: € 750,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de schadepost eigen risico zorgverzekering heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de kosten van de psycholoog, omdat de benadeelde partij zelf heeft gekozen voor een psycholoog die niet wordt vergoed door de zorgverzekering. Volgens de stukken zou de behandeling mogelijk gedeeltelijk kunnen worden vergoed, maar dat blijkt niet uit de vordering. De benadeelde partij heeft niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht.
Voorts heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen, omdat de verdachten geen geweld hebben gebruikt jegens de benadeelde partij en zij de verdachten niet heeft gezien.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade van € 1.135,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Eigen risico zorgverzekering
Uit de bijlagen bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 385,00 aan eigen risico voor zorgkosten heeft moeten betalen. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting en met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten, waaronder kosten van een GGZ zorgverlener en geneesmiddelen, zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht daarom een bedrag van € 385,00 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2024 (datum factuur zorgverzekering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten psychische zorg
De noodzaak voor behandeling door een psycholoog die de Arabische taal spreekt is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd met de overgelegde stukken, waaronder het journaal van de huisarts, en de toelichting ter terechtzitting. Daaruit volgt dat aanvankelijk is gestart met behandeling door een Nederlands sprekende psycholoog, maar dat dit onvoldoende van de grond kwam wegens de taalbarrière. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 750,00 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2025 (factuurdatum psycholoog) tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een andere gespecificeerde angststoornis. Sinds de overval heeft zij last van heftige dromen over trauma’s uit het verleden, is zij vaak de hele nacht wakker, heeft zij angstaanvallen met buikpijn, herbelevingen, nergens zin in, is zij pessimistisch, heeft zij geen contact met mensen, leeft zij geïsoleerd, heeft last van vermoeidheid en voelt zij zich minderwaardig. Verder wordt zij snel boos, is zij verdrietig en heeft zij concentratieproblemen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende objectief onderbouwd met concrete gegevens, zoals met de brief van psycholoog Altememy van 15 januari 2025. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.500,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering (mede gelet op de verhouding tot de door de andere benadeelde partijen gevorderde bedragen wegens immateriële schade) en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering wegens immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.5
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De vordering
De wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde 1], hebben namens [benadeelde 1] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 21.900,00) en immateriële schade (€ 15.000,00) die [benadeelde 1] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- studievertraging wegens doubleren 5 VWO: € 21.600,00
- iPhone 8: € 100,00
- iPhone X: € 200,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de gestolen iPhones vanwege de bepleite vrijspraak en omdat de telefoons zijn teruggevonden. De benadeelde partij moet ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de gevorderde schade wegens studievertraging, omdat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de studievertraging en het incident.
Voorts heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen, onder meer omdat geen sprake is van shockschade.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 21.600,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens materiële schade. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Studievertraging
Het causaal verband tussen het doubleren van 5 VWO en het bewezen verklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd namens de benadeelde partij ter terechtzitting en met de overgelegde stukken, waaronder de brief van de teamleider en mentor van de middelbare school van de benadeelde partij van 30 januari 2025 en de brief van GZ-psycholoog Knol van 17 december 2024. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 21.600,00, voor welk bedrag de rechtbank aansluiting zoekt bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging, toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2024 (start nieuwe schooljaar) tot aan de dag der algehele voldoening.
iPhones
Omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het oogmerk had zich de iPhones van de benadeelde partij wederrechtelijk toe te eigenen, hetgeen heeft geleid tot een vrijspraak van feit 1 op de tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. Na de overval had hij last van beelden die zich ongewild aan hem opdrongen, flash backs, stemmingsklachten, hyper alertheidsklachten, slaapproblemen en concentratieproblemen. Hij werd snel boos en geprikkeld. Tevens was er sprake van vermijdingsgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende objectief onderbouwd met concrete gegevens, zoals met de eerdergenoemde brief van GZ-psycholoog Knol van 17 december 2024. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering wegens immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.6
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
De vordering
De wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde 6], hebben namens [benadeelde 6] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (€ 2.500,00) die [benadeelde 6] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd omdat deze zaak valt in letselcategorie 1 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de benadeelde partij de overvallers niet heeft gezien.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de nog zeer jonge benadeelde partij. Zij heeft angstklachten opgelopen, durfde niet meer alleen te slapen en was liever ook niet meer alleen in een ruimte in huis. Verder heeft zij nachtmerries en herbelevingen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende objectief onderbouwd met concrete gegevens, te weten met het journaal van de huisarts over de periode van 9 januari 2024 tot en met 19 april 2024. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag en van € 1.500,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering (mede gelet op de verhouding tot de door de andere benadeelde partijen gevorderde bedragen wegens immateriële schade) en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering wegens immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeer derd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.7
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7]
De vordering
De wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde 7] hebben namens [benadeelde 7] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (€ 6.000,00) die [benadeelde 7] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd omdat deze zaak valt in letselcategorie 1 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij getuige is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de nog zeer jonge benadeelde partij. Het vermoeden van PTSS bestaat omdat hij klachten heeft zoals prikkelbaarheid, slecht slapen, nachtmerries, angsten in de nacht en broekplassen. Verder geeft hij aan dat hij zich niet veilig voelt in huis, is hij vaak verdrietig en vraagt hij of het gezin kan verhuizen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is ook voldoende objectief onderbouwd met concrete gegevens, te weten met de brieven van orthopedagoog De Bruin van 8 juli 2024 en 3 december 2024. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.600,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering (mede gelet op de verhouding tot de door de andere benadeelde partijen gevorderde bedragen wegens immateriële schade) en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering ter zake van immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 45, 63, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
achtenveertig (48) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twintig (20) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • Meldplicht bij reclassering;de verdachte zich gedurende de proeftijd bij de reclassering meldt zo lang en zo vaak als de reclassering dit nodig acht. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak. De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De verdachte zorgt ervoor telefonisch en per post bereikbaar te zijn. De reclassering controleert de voortgang van de gedragsinterventie en, indien aan de orde, de behandelvoortgang en woont evaluaties bij;
  • Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;de verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa (+) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • Ambulante behandeling;indien de reclassering dit noodzakelijk vindt, de verdachte meewerkt aan een intakegesprek bij de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering. Als daaruit behandelafspraken voortvloeien, stelt de verdachte zich meewerkend op en zal hij de behandeling trachten op positieve wijze af te ronden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • Begeleiding;de verdachte meewerkt aan praktische hulp vanuit Humanitas DMH of soortgelijke organisatie, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken die de medewerkers van de organisatie hem geven;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;indien de reclassering dit nodig acht, de verdachte meewerkt aan plaatsing binnen een nader te bepalen begeleide woonvorm. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt.
  • Contactverbod met medeverdachten;de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten (te weten: [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • Locatieverbod;de verdachte bevindt zich niet in Heerhugowaard, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • Dagbesteding;de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur; en
  • Andere voorwaarden het gedrag betreffende;de verdachte toestemming geeft om zijn vriendin in het reclasseringscontact te betrekken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel als bedoeld in artikel 38v Srinhoudende dat de verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [benadeelde 3], geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
  • [benadeelde 2], geboren [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3];
  • [benadeelde 1], geboren [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4];
  • [benadeelde 4], geboren [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 5];
  • [benadeelde 5], geboren 5 [geboortedatum 6];
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan deze maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken met een maximum van zes maanden, voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Onttrektaan het verkeer:
- 1 STK mes (goednummer: 1562647)
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 27.391,25 (zevenentwintigduizend driehonderdeenennegentig euro en vijfentwintig eurocent), bestaande uit € 18.391,25 als vergoeding voor de materiële en € 9.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 27.391,25wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 275,10 met ingang van 29 augustus 2024;
- over een bedrag van € 1.079,25 met ingang van 10 mei 2024;
- over een bedrag van € 356,80 met ingang van 9 mei 2024;
- over een bedrag van € 16.680,10 met ingang van 1 juli 2024;
- over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van 6 januari 2024
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.391.25 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 171 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 26.728,94 (zesentwintigduizend zevenhonderdachtentwintig euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 17.728,94, als vergoeding voor de materiële en € 9.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 26.728,94wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 385,00 met ingang van 28 maart 2024;
- over een bedrag van € 750,00 met ingang van 15 januari 2025;
- over een bedrag van € 382,80 met ingang van 6 december 2024;
- over een bedrag van € 16.211,14 met ingang van 1 juli 2024.;
- over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van 6 januari 2024
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26.728,94 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 168 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 10.365,22 (tienduizend driehonderdvijfenzestig euro en tweeëntwintig eurocent), bestaande uit € 1.365,22, als vergoeding voor de materiële en € 9.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 10.365,22wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 107,57 met ingang van 29 augustus 2024;
- over een bedrag van € 1.079,25 met ingang van 10 mei 2024;
- over een bedrag van € 178,40 met ingang van 9 mei 2024;
- over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van 6 januari 2024;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.365,22 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 86 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 5] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.635,00 (vijfduizend zeshonderdvijfendertig euro), bestaande uit € 1.135,00, als vergoeding voor de materiële en € 4.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 5.635,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 385,00 met ingang van 28 maart 2024;
- over een bedrag van € 750,00 met ingang van 15 januari 2025;
- over een bedrag van € 4.500,00 met ingang van 6 januari 2024;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.635,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 63 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 30.600,00 (dertigduizend zeshonderd euro), bestaande uit € 21.600,00, als vergoeding voor de materiële en € 9.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 30.600,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 21.600,00 met ingang van 1 september 2024;
- over een bedrag van € 9.000,00 met ingang van 6 januari 2024;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.600,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 188 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 6] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 25 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 7] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.600,00 (drieduizend zeshonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.600,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur 46 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2025.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Feit 1:
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 1] te Heerhugowaard, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 22:55 uur), telefoon(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- de voornoemde woning binnen te dringen en/of
- die [benadeelde 3] een klap en/of stoot tegen zijn keel, althans het lichaam, te geven en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 3] te richten en/of
- die [benadeelde 3] (dreigend) de woorden toe te voegen “geld, money, geld, money!” en/of (daarbij) het vuurwapen door te laden (waarbij er een kogel op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 3] bij de keel, althans het lichaam, vast te pakken en/of te grijpen en/of die [benadeelde 3] op de grond te gooien en/of met de (onder)arm de mond van die [benadeelde 3] open te drukken en/of
- die [benadeelde 2] op de grond te duwen en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 2] te richten en/of
- die [benadeelde 2] bij de keel, althans het lichaam, vast te pakken en/of (vervolgens) het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dicht) tegen de hals en/of nek, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] aan te houden en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] te richten en/of (dreigend) de woorden toe te voegen “money, geld, money" en/of
- een vuurwapen op en/of in de richting van die [benadeelde 4] te richting en/of
- die [benadeelde 4] tegen de rug, althans tegen het lichaam, te schoppen en/of
- die [benadeelde 4] bij de keel en/of nek, althans het lichaam, vast te pakken en/of (vervolgens) tegen de muur aan te duwen en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen (met kracht) tegen de mond, althans het gezicht, te duwen en/of vervolgens het vuurwapen in de mond van die [benadeelde 4] te stoppen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 4] (dreigend) de woorden toe te voegen “Waar is het geld?" en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) de woorden toe te voegen "Waar is het geld?" en/of "Where is the money?" en/of
- die [benadeelde 1] bij de keel en/of gezicht, althans het lichaam, vast te pakken en/of (daarbij) (dreigend) de woorden toe te voegen "Where is the fucking money".
Feit 2:
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 1] te Heerhugowaard, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 22:55 uur), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (contante) geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- de voornoemde woning is/zijn binnen gedrongen en/of
- die [benadeelde 3] een klap en/of stoot tegen zijn keel, althans het lichaam, heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 3] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 3] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “geld, money, geld, money!” en/of (daarbij) het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen (waarbij er een kogel op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 3] bij de keel, althans het lichaam, heeft/hebben vastgepakt en/of die [benadeelde 3] op de grond heeft/hebben gegooid en/of met de (onder)arm de mond van die [benadeelde 3] open heeft/hebben gedrukt en/of
- die [benadeelde 2] op de grond heeft/hebben geduwd en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 2] bij de keel, althans het lichaam, vast heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dicht) tegen de hals en/of nek, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] aan heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “money, geld, money" en/of
- een vuurwapen op en/of in de richting van die [benadeelde 4] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 4] tegen de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of
- die [benadeelde 4] bij de keel en/of nek, althans het lichaam, vast heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) tegen de muur aan heeft/hebben geduwd en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen (met kracht) tegen de mond, althans het gezicht, te heeft/hebben geduwd en/of vervolgens het vuurwapen in de mond van die [benadeelde 4] te heeft/hebben gestopt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 4] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “Waar is het geld?" en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd "Waar is het geld?" en/of "Where is the money?" en/of
- die [benadeelde 1] bij de keel en/of gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben vastgepakt en/of (daarbij) (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd "Where is the fucking money" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van (contante) geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] en/of een derde toebehoorde(n), uit een woning gelegen aan de Anna Clasina op ’t Landtplantsoen 71 te Heerhugowaard, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 22:55 uur),
en zich (daarbij) de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- de voornoemde woning is/zijn binnen gedrongen en/of
- die [benadeelde 3] een klap en/of stoot tegen zijn keel, althans het lichaam, heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 3] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 3] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “geld, money, geld, money!” en/of (daarbij) het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen (waarbij er een kogel op de grond viel) en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 3] bij de keel, althans het lichaam, heeft/hebben vastgepakt en/of die [benadeelde 3] op de grond heeft/hebben gegooid en/of met de (onder)arm de mond van die [benadeelde 3] open heeft/hebben gedrukt en/of
- die [benadeelde 2] op de grond heeft/hebben geduwd en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 2] bij de keel, althans het lichaam, vast heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dicht) tegen de hals en/of nek, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] aan heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen op het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, van die [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “money, geld, money" en/of
- een vuurwapen op en/of in de richting van die [benadeelde 4] heeft/hebben gericht en/of
- die [benadeelde 4] tegen de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of
- die [benadeelde 4] bij de keel en/of nek, althans het lichaam, vast heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) tegen de muur aan heeft/hebben geduwd en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen (met kracht) tegen de mond, althans het gezicht, te heeft/hebben geduwd en/of vervolgens het vuurwapen in de mond van die [benadeelde 4] te heeft/hebben gestopt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 4] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd “Waar is het geld?" en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd "Waar is het geld?" en/of "Where is the money?" en/of
- die [benadeelde 1] bij de keel en/of gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben vastgepakt en/of (daarbij) (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd "Where is the fucking money" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.