9.1Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
De vordering
[benadeelde 3] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 32.240,96) en immateriële schade (€ 15.000,00) die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van strafrecht (Sr).
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Eigen risico zorgverzekering in 2024: € 385,00
- Kosten psychische zorg: € 1.079,25
- Kilometervergoeding zorg: € 356,80
- Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten): € 30.419,91. Subsidiair wordt een verlies aan verdienvermogen van € 20.850,13 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de primaire vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn mededaders, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr en met bepaling van de wettelijke gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de materiële schadeposten die betrekking hebben op de behandeling bij het La Haye instituut. De zorg had mogelijk dichter bij huis kunnen worden geboden, zodat het niet redelijk is deze kosten voor rekening van de verdachte te laten komen. Met betrekking tot de schadepost verlies aan verdienvermogen heeft de verdediging gesteld dat het gevorderde bedrag gebaseerd is op een hypothetische omzet in 2024, terwijl voor een adequate berekening van het verlies aan verdienvermogen inzicht in de omzetten van voorgaande jaren nodig is. De verdediging heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van € 10.000,00 omdat het slachtoffer mogelijk meer baat heeft bij de behandeling door de therapeut dan op dit moment wordt voorzien.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 18.391,25 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt aangegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële schade. Hieronder volgt per gevorderde schadepost een toelichting.
Eigen risico zorgverzekering
Uit de bijlagen bij de vordering volgt dat de benadeelde partij een bedrag van € 275,10 aan eigen risico voor zorgkosten heeft moeten betalen. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting en met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten, waaronder ziekenhuiskosten en kosten voor geneesmiddelen, zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht daarom een bedrag van € 275,10 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 augustus 2024 (datum incasso door zorgverzekering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten psychische zorg
De noodzaak voor behandeling door een psycholoog die de Arabische taal spreekt is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd met de overgelegde stukken, waaronder het journaal van de huisarts en de toelichting ter terechtzitting. Daaruit volgt dat aanvankelijk is gestart met behandeling door een Nederlands sprekende psycholoog, maar dat dit onvoldoende van de grond kwam door de taalbarrière. In het licht van deze onderbouwing heeft de verdediging de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag van € 1.079,25 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2024 (het midden van de periode gelegen tussen de twee factuurdata) tot aan de dag der algehele voldoening.
Kilometervergoeding zorg
Uit het voorgaande volgt dat ook de gevorderde kilometervergoeding van € 356,80 naar de in Rozenburg gevestigde psycholoog toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2024 (het midden van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verlies aan verdienvermogen (gederfde inkomsten)
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade wegens verlies aan verdienvermogen overweegt de rechtbank het volgende.
De door de benadeelde partij gevorderde schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen heeft betrekking op een complexe schadepost waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Die complexiteit is echter op zichzelf geen reden om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat de benadeelde partij na vragen van de rechtbank op een volgende zittingsdag een subsidiaire vordering heeft ingediend, waarbij bovendien aanvullende cijfers zijn overgelegd (de voorlopige winst- en verliesrekening met betrekking tot 2024) maakt dat niet anders. De verdediging heeft gedurende die tweede zittingsdag voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren en zo nodig nadere vragen te stellen of concreet onderdelen daarvan te betwisten.
Geconfronteerd met een dergelijke vordering zal de verdediging, in overeenstemming met de toepasselijke regels van burgerlijk procesrecht, ten minste de stellingen van de benadeelde partij voldoende concreet en gemotiveerd moeten betwisten. Voor zover de verdediging dat heeft gedaan, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwing met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij voor deze schadepost genoegzaam naar voren te brengen. Indien en voor zover dat niet het geval is en het alsnog bieden van gelegenheid daarvoor een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en eventueel eigen onderzoek van de rechtbank naar de toewijsbaarheid van de vordering op deze schadepost daarvoor onvoldoende compensatie biedt, zal de rechtbank de benadeelde partij in (dat deel van) de vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren, (HR 21-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:104). Op grond van hetgeen door de benadeelde partij is gesteld en door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, staat het volgende vast.
De benadeelde partij was ten tijde van de overval vennoot in de VOF [bedrijf] (hierna: de vof), een taxibedrijf, samen met drie andere vennoten ([benadeelde 4] en twee oudere zoons van de benadeelde partij). Hij haalde zijn inkomsten uit het taxibedrijf. Uit de overgelegde jaarrekening van de vof met betrekking tot het boekjaar 2023 en de aangifte inkomstenbelasting over 2023 blijkt dat zijn netto-inkomsten in 2023 € 29.326,00 bedroegen, bij een winstaandeel in de vof ter grootte van 20%. Uit de jaarrekening volgt dat het bedrijfsresultaat van het taxibedrijf in 2022 van vergelijkbare omvang waren. De vof bestaat sinds 1 oktober 2021 en cijfers over enig boekjaar vóór 2022 kunnen daarom niet relevant zijn voor de vraag of boekjaar 2023 maatgevend is bij het bepalen van de gederfde winst in 2024. Mede gelet daarop heeft de verdediging niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat de jaarcijfers van 2023 een realistisch uitgangspunt vormen voor het bepalen van de winstdaling in 2024 als gevolg van de overval.
De door de benadeelde partij gevorderde schade is beperkt tot gederfde inkomsten in het jaar 2024.
Per 2024 is één van de vennoten uitgetreden, zodat in boekjaar 2024 sprake was van vier vennoten. De verdediging heeft niet betwist dat het winstaandeel van de benadeelde partij in 2024
ten minste25% van het bedrijfsresultaat bedroeg. De benadeelde partij heeft weliswaar zijn primaire vordering gebaseerd op een winstaandeel van 30% in 2024, maar de verdediging heeft voldoende gemotiveerd betwist dat dit percentage van 30% in 2024 van toepassing zou zijn geweest, in afwijking van de in het vennootschapscontract genoemde en in 2023 toegepaste percentages. Of de benadeelde partij in 2024 anders dan in 2023 en in afwijking van het vennootschapscontract recht had op een winstaandeel van 30%, vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventuele bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk. De benadeelde partij is in zijn primaire vordering, gebaseerd op een winstaandeel in 2024 van 30%, daarom niet ontvankelijk.
Op grond van de overgelegde medische gegevens is zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij niet of nauwelijks meer heeft kunnen werken na de overval. Uit een overgelegde voorlopige winst- en verliesrekening van de vof (de jaarrekening 2024 is nog niet beschikbaar) blijkt dat in 2024 een omzet van € 116.547,00 werd behaald, terwijl de omzet in 2023 € 247.089,00 bedroeg.
Uitgaande van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de netto inkomsten in 2024 en in 2023 heeft de benadeelde partij een berekening overgelegd van zijn hypothetische netto inkomsten in 2024 op basis van een winstaandeel van 25% en, op basis van datzelfde winstaandeel, van zijn hypothetische netto inkomsten in 2023. Volgens die berekening heeft de benadeelde partij in 2024 een bedrag ter grootte van € 20.850,13 netto minder verdiend dan in 2023. Die berekening is concreet en duidelijk. Afgezien van de hierna te bespreken omstandigheid dat de winstdaling mede het gevolg kan zijn van het uittreden van één van de vennoten en afgezien van de reeds besproken omvang van het winstaandeel van 25% in 2024, heeft de verdediging deze berekening niet betwist.
Denkbaar is echter, zoals de verdediging heeft aangevoerd, dat door het vertrek van 1 van de vennoten per 2024 de winst met 20% is gedaald. Of en in hoeverre van een dergelijke winstdaling inderdaad sprake is geweest als gevolg van het uittreden van 1 van de vennoten (en dus niet als gevolg van de overval), vergt nader debat tussen partijen en, afhankelijk van de daarbij door partijen in te nemen standpunten, eventueel bewijsvoering. Een dergelijk debat, en eventueel bewijsvoering, zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Eigen onderzoek van de rechtbank ten aanzien van dit geschilpunt ter compensatie daarvan is niet mogelijk.
Wel kan worden vastgesteld dat in het voor de verdachte gunstigste geval de winst van de vof in 2024 met maximaal 20% zou zijn gedaald als gevolg van het uittreden van [naam 3] als vennoot. Een winstdaling met meer dan 20% als gevolg van diens uittreden acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op zijn winstaandeel van 10% in 2023 (in overeenstemming met het vennootschapscontract).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de benadeelde partij ontvankelijk is zijn subsidiaire vordering tot een bedrag ter grootte van € 16.680,10 (80% van € 20.850,13).
Voor zover de benadeelde partij meer heeft gevorderd is hij met betrekking tot dat meerdere niet ontvankelijk. Dat deel van zijn vordering, afgesplitst van het in deze strafzaak toe te wijzen deel, kan hij desgewenst in een civiele procedure vorderen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een gewapende woningoverval. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij verwondingen aan zijn voeten heeft opgelopen door glasscherven en een snijbeweging met een mes door één van de verdachten.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering tot vergoeding van immateriële schade en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen van het bewezen verklaarde strafbare feit worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. Overigens is bij de benadeelde partij ook sprake van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat geestelijk letsel is met voldoende concrete en objectieve gegevens onderbouwd op basis van verklaringen van een psycholoog en de huisarts.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een eenmalige ernstige depressieve stoornis. Sinds de overval heeft hij nachtmerries, ervaart hij een gevoel van verdriet en teleurstelling, slaapproblemen, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, heeft hij geen behoefte aan sociale interacties en heeft hij een gevoel van eenzaamheid. Verder is hij snel prikkelbaar, moet hij veel denken aan het verleden en heeft hij (zo begrijpt de rechtbank) geen zin om activiteiten te ondernemen.
De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk, gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens immateriële schade.
Kosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot afpersing met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.