ECLI:NL:RBNHO:2025:3508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
HAA 23/3256 en HAA 23/3258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens gesplitst houden van panden en huisvesting zonder vergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland de beroepen van eisers tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De zaak betreft het opleggen van twee lasten onder dwangsom aan eisers wegens het gesplitst houden van twee panden en de huisvesting van meer dan één huishouden zonder de benodigde vergunningen. De rechtbank stelt vast dat eisers sinds 2007 en 2008 eigenaar zijn van de panden en dat deze zonder vergunning zijn verbouwd van één zelfstandige woonruimte naar respectievelijk twee en vier zelfstandige woonruimten. De rechtbank concludeert dat er sprake is van overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Huisvestingswet 2014. De rechtbank oordeelt dat het college terecht handhavend heeft opgetreden, omdat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat en eisers geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van het college in stand blijven. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3256 en HAA 23/3258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats 1] , eiser 1 en

[eiser 2], uit [woonplaats 2] , eiser 2
hierna ook: eisers
(gemachtigde: mr. S.C.A. Nuijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. R. Bruikman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten van het college tot het opleggen van twee lasten onder dwangsom wegens het gesplitst houden van de panden op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in Haarlem en de huisvesting van meer dan één huishouden zonder de daarvoor benodigde vergunningen.
1.2.
Met de primaire besluiten van 1 april 2022 heeft het college eisers twee lasten onder dwangsom opgelegd. Met de bestreden besluiten van 5 april 2023 op de bezwaren van eisers heeft het college de primaire besluiten in stand gelaten; de grondslag van de primaire besluiten gewijzigd en de motivering van de primaire besluiten verbeterd. Hiertegen hebben eisers afzonderlijk beroep ingediend.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 oktober 2024 gelijktijdig, maar niet gevoegd, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: eiser 1 en de gemachtigde van eisers en namens het college: de gemachtigde van het college, mr. P. Bos en mr. I. Miltenburg.
1.5.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft de rechtbank op 18 november 2024 het onderzoek heropend, om het college de gelegenheid te geven vragen te beantwoorden. De vragen zijn door het college op 28 november 2024 beantwoord.
1.6.
Nadat partijen desgevraagd niet hebben aangegeven dat zij mondeling op een nieuwe zitting willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 20 januari 2025 gesloten.
Totstandkoming van de besluiten
2.1.
Eisers stellen sinds 6 juli 2007 eigenaar te zijn van het pand op het perceel [perceel 2] in Haarlem (hierna: [perceel 2] ) en sinds 25 april 2008 eigenaar te zijn van het pand op het perceel [perceel 1] in Haarlem (hierna: [perceel 1] ).
2.2.
Op de [perceel 1] is van toepassing het bestemmingsplan “Indischebuurt Zuid en Transvaalbuurt” en geldt de bestemming ‘Wonen’ [1] en op de [perceel 2] is van toepassing het bestemmingsplan “Kleverpark/Frans Hals” en geldt de bestemming ‘Gemengd - 1’ [2] . Daarnaast zijn op beide percelen van toepassing het Reparatieplan C Haarlem 2020 [3] en het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018.
2.3.
Op 21 juli 2021 hebben toezichthouders van de gemeente Haarlem geconstateerd dat het pand op de [perceel 2] zonder de benodigde vergunningen verbouwd is van één zelfstandige woonruimte tot twee zelfstandige woonruimten. Op 15 september 2021 hebben toezichthouders van de gemeente Haarlem geconstateerd dat het pand op de [perceel 1] zonder de benodigde vergunningen verbouwd is van één zelfstandige woonruimte tot vier zelfstandige woonruimten.
2.4.
Het college heeft eisers twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens handelen in strijd met artikelen 2.3a, eerste lid, en 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 gelezen in samenhang met paragraaf 3.1 van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2021 en 2022 (hierna: Huisvestingsverordening 2021 en 2022). De lasten houden in dat eisers de [perceel 2] en de [perceel 1] moeten verbouwen van respectievelijk twee en vier zelfstandige woonruimten naar één zelfstandige woonruimte en dat zij er maximaal één huishouden mogen huisvesten. Eisers dienen beide overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden voor 1 oktober 2022. Per pand bedraagt het maximum aan totaal te verbeuren dwangsommen € 50.000,-.
2.5.
Ter zitting is gebleken dat de begunstigingstermijn is verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank.

Wettelijk kader

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Deze uitspraak gaat over het opleggen van twee lasten onder dwangsom wegens het gesplitst houden van de panden op de [perceel 1] en de [perceel 2] en de huisvesting van meer dan één huishouden zonder de daarvoor benodigde vergunningen. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren hiertegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechter de opgelegde lasten.
4.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er sprake van een overtreding?
5. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of er sprake is van een overtreding. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers hebben gehandeld in strijd met de artikelen 2.3a, eerste lid, en 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014. Eisers zijn het hier niet mee eens en zij voeren hiertegen een aantal beroepsgronden aan.
Artikel 2.3a van de Wabo
5.1.1.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
5.1.2.
De rechtbank stelt voorop dat de huidige staat van de panden is dat de [perceel 2] is gesplitst in twee zelfstandige woonruimten en dat de [perceel 1] is gesplitst in vier zelfstandige woonruimten en dat het – gelet op alle stukken uit het dossier en de toelichting van eisers ter zitting – aannemelijk is dat beide panden al in gesplitste staat waren toen eisers in 2007 en 2008 eigenaar van de panden werden.
5.1.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo hebben gehandeld, omdat bij beide panden de laatst vergunde situatie één zelfstandige woonruimte betreft en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de panden zijn verbouwd van één zelfstandige woonruimte tot meerdere zelfstandige woonruimten op een moment dat daarvoor geen vergunning nodig was.
5.1.4.
Eisers voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, omdat het college niet heeft aangetoond dat sprake is van een onrechtmatig, zonder noodzakelijke toestemming, gerealiseerd bouwwerk. Eisers verwijzen in dit verband naar jurisprudentie waaruit zou volgen dat niet van een verkrijger mag worden verwacht dat deze onderzoek doet naar de rechtmatigheid en vergunningsstatus van de bouwwerkzaamheden indien er geen concrete aanwijzingen bestonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onrechtmatig gerealiseerde bouwwerk.
5.1.5.
Omdat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat beide panden zonder de daarvoor vereiste vergunning bouwkundig zijn gesplitst, is het allereerst aan het college om dit aannemelijk te maken. Het is vervolgens aan eisers om dit standpunt van het college te ontkrachten. Het ligt op de weg van eisers om feiten en omstandigheden naar voren te brengen, waarmee wordt aangetoond dat voor het bouwkundig splitsen van de beide panden wel vergunningen zijn verleend of dat op het moment dat de panden zijn verbouwd van één zelfstandige woonruimte tot meerdere zelfstandige woonruimten daarvoor geen vergunning nodig was.
5.1.6.
Het college heeft zich ten aanzien van beide panden op het standpunt gesteld dat de laatst vergunde situatie één zelfstandige woonruimte betreft. Met betrekking tot de [perceel 1] heeft het college aangegeven dat de registratie voor dit deel van de stad teruggaat tot 1912, dat de oorspronkelijke bouwaanvraag niet bewaard is gebleven en dat er sinds 1912 geen bouwvergunningen zijn aangevraagd. Uit de architectuur van de panden en uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) blijkt dat de panden aan de [perceel 1] in 1906 als één geheel zijn gebouwd. Daarnaast heeft het college bouwvergunningen teruggevonden voor de [perceel 1] [nummer 1] en [nummer 2] en uit deze vergunningen blijkt dat deze panden als één zelfstandige woonruimte zijn gebouwd. Volgens het college is het onwaarschijnlijk dat de [perceel 1] tussen 1906 en 1912 is verbouwd van één zelfstandige woonruimte tot vier zelfstandige woonruimten, omdat een dergelijke splitsing uit het begin van de vorige eeuw nergens in de [perceel 1] is terug te zien. Tot slot had een aanvraag voor het maken van vier zelfstandige woonruimten geleid tot aparte huisnummers. Met betrekking tot de [perceel 2] heeft het college aangegeven dat uit het Bouwarchief blijkt dat het pand in 1923 is gebouwd als één zelfstandige woonruimte en dat het pand in 1973 is verbouwd, waarbij twee kamers zijn gerealiseerd. Op de bouwtekening van 1923 is op de eerste verdieping een keuken en een wc te zien en op de bouwtekening uit 1973 is op de tweede verdieping een douche te zien. Dat er twee kamers zijn gerealiseerd is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat er bouwkundig zou zijn gesplitst. Een dergelijke verbouwing maakt die verdieping namelijk nog niet tot een zelfstandige woonruimte. Daarvoor zijn meer voorzieningen nodig.
De rechtbank constateert dat eisers geen feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht waarmee aangetoond wordt dat voor het bouwkundig splitsen van de beide panden wel vergunningen zijn verleend. Gelet op het hierop acht de rechtbank het standpunt van het college dat voor beide panden de laatst vergunde situatie één zelfstandige woonruimte betreft aannemelijk.
5.1.7.
Daarnaast zijn eisers er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de panden zijn verbouwd van één zelfstandige woonruimte tot meerdere zelfstandige woonruimten op een moment dat daarvoor geen vergunning nodig was. In artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet – zoals het in 1901 luidde – staat dat geen bouwvergunning is vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. Veranderingen aan een woonruimte waardoor meerdere zelfstandige woonruimten ontstaan, kunnen niet als veranderingen van niet-ingrijpende aard worden aangemerkt. [4] Bovendien is voor het bouwkundig splitsen van een woning al tientallen jaren een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) vereist. Voor het realiseren van de hier aan de orde zijnde zelfstandige woonruimten was zowel onder de Woningwet als onder de Wabo een vergunning vereist. Met de invoering van de Huisvestingsverordening is daaraan ook nog een vergunningplicht voor woningvormen toegevoegd.
5.1.8.
Ter onderbouwing van hun standpunt dat er mogelijk geen vergunning nodig was voor het bouwkundig splitsen van de panden hebben eisers nog gewezen op artikel 3, achtste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2013 [5] . Op grond van deze uitspraak moet bij toepassing van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor aansluiting worden gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ter bepaling of het aantal woningen gelijk blijft. De rechtbank komt aan bespreking van deze beroepsgrond niet toe, omdat de panden op 1 oktober 2010 – het moment dat de Wabo in werking trad – al waren gesplitst.
5.1.9.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo
5.2.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Beiden panden worden in strijd met het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 (hierna: het Parapluplan) gebruikt, omdat niet is voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein [6] en eisers niet hebben aangetoond dat het overgangsrecht [7] van toepassing is.
5.2.2.
Eisers voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, omdat artikel 4.4 van het Parapluplan aangeeft dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dat het gebruik voor de inwerkingtreding van het Parapluplan bestond volgt volgens eisers uit de overgelegde huurovereenkomsten.
5.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet kan slagen. Op grond van artikel 4.7 van het Parapluplan is artikel 4.4 in dit geval niet van toepassing, omdat het gebruik in strijd was met de voorheen geldende Haarlemse bouwverordening.
Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014
5.3.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers hebben gehandeld in strijd met artikel 21, eerste lid, onder d, van de Huisvestingswet 2014, gelezen in samenhang met paragraaf 3.1 van de Huisvestingsverordening 2021 en 2022. Volgens het college vallen de panden niet onder het overgangsrecht van de Huisvestingsverordening 2021 [8] , omdat het overgangsrecht slechts van toepassing is op bestaande legale situaties en daarvan is in dit geval geen sprake.
5.3.2.
Eisers voeren aan dat zij wel een geslaagd beroep kunnen doen op het overgangsrecht.
5.3.3.
De rechtbank is met het college van oordeel dat eisers geen geslaagd beroep kunnen doen op het overgangsrecht. Op grond van artikel 30 van de Huisvestingsverordening 2021 zijn alleen voor legale situatie die zijn ontstaan vóór 1 mei 2019 de bepalingen voor woningonttrekking, omzetten en woningvormen zoals opgenomen in deze verordening niet van toepassing. Gelet op hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen, is er in dit geval geen sprake van een dergelijke situatie.
Conclusie
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een overtreding, omdat eisers hebben gehandeld in strijd met de artikelen 2.3a, eerste lid, en 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014.
Had het college moeten afzien van handhaving?
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie?
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen concreet zicht is op legalisatie, omdat het pand op de [perceel 2] gelegen is in de Frans Halsbuurt en het pand op de [perceel 1] gelegen is in de buurt De Goede Hoop. Uit bijlage 1 bij de Huisvestingsverordening 2022 volgt namelijk dat ten behoeve van in deze buurten gelegen woonruimten geen woningvormingsvergunningen worden verleend. Dit betekent dat de weigeringsgrond uit artikel 3.1.5, onder d, van de Huisvestingsverordening 2022 van toepassing is. De rechtbank stelt vast de eisers tegen dit standpunt van het college geen beroepsgronden hebben aangevoerd.
Bijzondere omstandigheden
6.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De rechtbank stelt vast dat eisers ook in beroep geen bijzondere belangen hebben aangevoerd en ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze belangenafweging naar voren hebben gebracht.
Conclusie
6.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het college van handhaving had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Overgangsrecht
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij primaire besluiten van 1 april 2022 heeft het college aan eisers twee lasten onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Bestemmingsplan “Indischebuurt Zuid en Transvaalbuurt”
Het bestemmingsplan “Indischebuurt Zuid en Transvaalbuurt” kent aan de [perceel 1] de bestemming ‘Wonen’ toe.
Op grond van artikel 14.1 van de planregels is het pand onder meer bestemd voor ‘wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep’. Het bestemmingsplan bevat geen definitie van het begrip ‘wonen’. Het begrip ‘woning’ is wel gedefinieerd, namelijk als ‘een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden’.
Bestemmingsplan “Kleverpark/Frans Hals”
Het bestemmingsplan “Kleverpark/Frans Hals” kent aan het de [perceel 2] de bestemming ‘Gemengd - 1’ toe.
Op grond van artikel 4.1.3, onder a, van de planregels is het pand bestemd voor ‘wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast’. Het bestemmingsplan bevat geen definitie van het begrip ‘wonen’. Het begrip ‘woning’ is wel gedefinieerd, namelijk als ‘een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden’.
Reparatieplan C Haarlem 2020
Het Reparatieplan C Haarlem 2020 kent aan beide panden de gebiedsaanduiding ‘Overige zone - herziening planregels 7’ toe.
Op grond van artikel 25.2.1 van de planregels zijn binnen de aanduiding ‘Overige zone - herziening planregels 7’ de wijzigingen zoals opgenomen in dit Reparatieplan van toepassing. Voor het overige blijft binnen deze aanduiding het juridisch-planologisch regime van alle bestemmingsplannen van Haarlem gelden die reeds zijn vastgesteld op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van Reparatieplan C.”
Op grond van artikel 8.3, onder a, van de planregels – dat betrekking heeft op de voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden – en artikel 20.3, onder a, van de planregels – dat betrekking heeft op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden – dient een woning voor de huisvesting van maximaal één huishouden.
Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018
Op grond van artikel 3.2.1 van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 geldt bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de Beleidsregels parkeernormen 2015.”
Op grond van artikel 3.2.3 van de planregels wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in artikel 3.2.1 van de planregels.
Op grond van artikel 4.4 van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Op grond van artikel 4.7 van de planregels is artikel 4.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Huisvestingswet 2014
Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 is het verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van onzelfstandige in zelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden.
Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2021
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/ IJmond: Haarlem 2021 zijn voor legale situaties die zijn ontstaan voor 1 mei 2019 de bepalingen voor woningonttrekking, omzetten en woningvormen zoals opgenomen in deze verordening niet van toepassing.
Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022
Op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, en artikel 3.1.2, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022 geldt een vergunningplicht voor het verbouwen van één woonruimte tot twee of meer woonruimten.
Op grond van artikel 3.1.2, zesde lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022 is het, voor zover het niet is toegestaan om zonder vergunning van het college één woonruimte te verbouwen tot twee of meer woonruimten, tevens verboden deze woonruimte in verbouwde staat te houden. De Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond: Haarlem 2021 bevatte gelijkluidende artikelen, te weten artikel 15, eerste lid, en artikel 16, eerste lid, onder c, en vijfde lid.
Op grond van artikel 3.1.5, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022 kan een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 worden geweigerd als het gebouw waarop een aanvraag voor woningvormen of omzetten betrekking heeft ligt in het gebied waar conform bijlage 1 woningvormen of omzetten niet is toegestaan.

Voetnoten

1.Artikel 14 van het bestemmingsplan “Indischebuurt Zuid en Transvaalbuurt”.
2.Artikel 4 van het bestemmingsplan “Kleverpark/Frans Hals”.
3.Artikel 8 (Gemengd - 1) en 20 (Wonen) van het Reparatieplan C Haarlem 2020.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2018, r.o. 4.1, ECLI:NL:RVS:2018:2806.
6.Artikelen 3.2.1 en 3.2.3 van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018.
7.Artikelen 4.4 en 4.7 van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018.
8.Artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond 2021.