ECLI:NL:RBNHO:2025:3567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/15/361364 / FA RK 25-415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een familiezakenprocedure met betrekking tot de toevertrouwing van een minderjarige en gebruik van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure. De vrouw heeft verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van de minderjarige aan haar, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een kinderbijdrage van de man. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf verzocht om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds de geboorte van de minderjarige als primaire opvoeder heeft gefunctioneerd en dat er tussen partijen zodanige spanningen bestaan dat gezamenlijke bewoning van de echtelijke woning niet langer mogelijk is. De rechtbank heeft daarom de minderjarige aan de vrouw toevertrouwd en haar het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen. Het verzoek van de vrouw om de man te verplichten zich binnen een week uit te schrijven van het adres van de woning is afgewezen, omdat dit verzoek niet onder de limitatieve opsomming van artikel 822 lid 1 Rv valt. Daarnaast heeft de rechtbank de man verplicht om een kinderbijdrage van € 207 per maand te betalen, met ingang van 1 februari 2025. Het verzoek van de man om de minderjarige onder toezicht te stellen is afgewezen, omdat dit verzoek alleen door de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie kan worden gedaan. De beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, rechter, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/361364 / FA RK 25-415
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 2 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.B. Chylinska, kantoorhoudende te Zaandam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.M.T. Wezel, kantoorhoudende te Zaandam (voorheen: mr. H.W.E. Vermeer).

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen 1 t/m 3, van de vrouw, ingekomen op 24 januari 2025;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 30 januari 2025;
- het F-formulier, met bijlage, van mr. Vermeer van 23 februari 2025;
- het F-formulier, van mr. Vermeer van 9 maart 2025 met de mededeling dat deze zich als
advocaat van de man heeft onttrokken;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen 1 en 2, van de man van 9 maart
2025, ingekomen op 10 maart 2025;
- het gewijzigde verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 12 maart 2025;
- het aanvullend verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 13
maart 2025;
- het gewijzigde verzoekschrift, met bijlage, van de vrouw van 18 maart 2025;
- het aanvullend verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 18
maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. M.B. Chylinska en de man door mr. A.M.T. Wezel.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] , [land] , met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , [land] .

3.Beoordeling

toevertrouwing minderjarige | zorgregeling
3.1.
Primairheeft de man verzocht te bepalen dat de minderjarige aan hem wordt toevertrouwd.
3.2.
Subsidiairheeft de man verzocht een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen tussen de minderjarige en de man waarbij de minderjarige wekelijks van vrijdag 15.00 uur tot zondag 20.00 uur bij hem zal verblijven, waarbij de man de minderjarige haalt en brengt, dan wel een zorgregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht, en ook informatie aan hem te verschaffen.
3.3.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft zelf verzocht om de minderjarige aan haar toe te vertrouwen.
3.4.
In de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank aanleiding om de minderjarige aan de vrouw toe te vertrouwen. Daarvoor is redengevend dat vaststaat dat de vrouw sinds de geboorte van de minderjarige als primaire opvoeder van de minderjarige altijd thuis is geweest. Zij verwerft ook geen inkomen uit arbeid. Daartegenover geldt dat de man 37,5 uur per week in [plaats] werkzaam is. In zoverre wordt het ervoor gehouden dat in het gezin sprake is (geweest) van een traditionele rolverdeling waarbij de vrouw het merendeel van de zorgtaken voor haar rekening neemt.
3.5.
Gezien de verstoorde onderlinge verstandhouding en de wijze waarop partijen tegenover elkaar zijn komen te staan is de rechtbank van oordeel dat in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure vooralsnog geen zorgregeling kan worden vastgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw er echter alles aan zal doen om in ieder geval wekelijks contact tussen vader en zoon te bewerkstelligen, bijvoorbeeld op zaterdagmiddag tussen 12.00 en 18.00 uur. Het is immers een taak van beide ouders om het contact van de ene met de andere ouder te stimuleren en te faciliteren.
echtelijke woning
3.6.
De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Verder heeft zij verzocht te bepalen dat de man zich binnen een week na de datum van de beschikking moet uitschrijven van het adres van de woning, op straffe van een dwangsom. Zij stelt zich op het standpunt dat de man haar seksueel heeft misbruikt. Zij heeft zich gemeld bij de Blijfgroep, maar daar was geen plaats voor haar. Veilig Thuis is in kennis gesteld en heeft dit doorgeleid aan de politie. De man is agressief en schreeuwt tegen de vrouw. Zij wordt door hem psychisch mishandeld, aldus de vrouw.
3.7.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Primairis hij van mening dat het belangrijk is dat hij met de vrouw en de minderjarige in de echtelijke woning kan blijven totdat er meer zicht is op wat goed is voor de minderjarige.
Subsidiairstelt de man zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen omdat hij niet beschikt over vervangende woonruimte. De ouders van de vrouw wonen in [plaats] . Zij kan daar in ieder geval tijdelijk wonen en met de minderjarige een urgentie aanvragen.
Meer subsidiairheeft de man zelf verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.
3.8.
De rechtbank begrijpt het betoog van de man zo dat hij zich op het standpunt stelt dat partijen nog wel enige tijd samen in de echtelijke woning kunnen verblijven. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is echter voldoende aannemelijk geworden dat er tussen partijen zodanige spanningen bestaan, dat de gezamenlijke bewoning - met name in het belang van de minderjarige - niet behoort voort te duren. Het treffen van een voorziening is dan ook geboden. Omdat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd, heeft deze een groter belang bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning dan de man, zodat dat verzoek zal worden toegewezen.
3.9.
Het verzoek van de vrouw dat de man zich binnen een week na de datum van de beschikking van het adres van de woning moet uitschrijven, op straffe van een dwangsom, wordt afgewezen. Daarvoor is redengevend dat dit niet een verzoek betreft dat valt onder de limitatieve opsomming van art. 822 lid 1 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank gaat ervan uit dat, omdat het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw wordt toegekend, de man zich op korte termijn van het adres van de woning zal uitschrijven, zodat zij niet wordt benadeeld in de hoogte van de toeslagen die zij ten behoeve van de minderjarige kan aanvragen.
kinderbijdrage
3.10.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) met ingang van 1 februari 2025 een bedrag van € 207 per maand dient te betalen.
3.11.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij nu nog alles voor de minderjarige betaalt. Daarom is er geen reden om een kinderbijdrage vast te stellen. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen. Voor zover een kinderbijdrage wel wordt vastgesteld, moet als ingangsdatum de datum van beschikking worden gehanteerd, aldus de man.
3.12.
Nu de man tegen de verzochte voorlopige voorzieningen met betrekking tot de hoogte van de verzochte kinderbijdrage alleen tegen de ingangsdatum van de kinderbijdrage inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zal het verzoek in zoverre worden toegewezen, aangezien dit de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Daarbij acht de rechtbank de voorziening met betrekking tot de minderjarige niet strijdig met zijn belang. Voor zover de man zich op het standpunt stelt dat hij wel verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de kinderbijdrage overweegt de rechtbank dat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd moet worden verworpen. Daarbij geldt dat de man heeft verzuimd inkomensgegevens over te leggen, die in een berekening kunnen worden betrokken. De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van de kinderbijdrage aan bij de verzochte datum van 1 februari 2025. Daarvoor is redengevend dat het verzoekschrift op 24 januari 2025 is ingediend. Vanaf die datum heeft de man er daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.
verzoek ondertoezichtstelling
3.13.
De man heeft verzocht om de minderjarige op grond van artikel 823 Rv. onder toezicht te stellen
3.14.
De vrouw heeft hier verweer tegen gevoerd.
3.15.
De rechtbank constateert dat met de invoering van de Jeugdwet met ingang van 1 januari 2015 de kinderrechter op grond van artikel 255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie een minderjarige onder toezicht kan stellen. Artikel 257 lid 2 BW verklaart voor de voorlopige ondertoezichtstelling artikel 255 BW van overeenkomstige toepassing. In artikel 823 Rv. wordt verwezen naar artikel 254 boek 1 BW. In dit artikel wordt slechts beschreven wat onder gecertificeerde instelling moet worden verstaan.
3.16.
Nu volgens de Jeugdwet het verzoek tot ondertoezichtstelling slechts kan worden gedaan door de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie zal de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , [land] ,
wordt toevertrouwd aan de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan de [adres] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.3.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 207 per maand, met ingang van 1 februari 2025 bij vooruitbetaling te voldoen;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, rechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.