Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
“Beknopte omschrijving van het ongeval(..) Bestuurder 1 reed op zijn bromfiets komende vanuit de richting Haarlem en reed in de richting van Halfweg. Bestuurder 2 reed als 5de fietser in een zogenaamd treintje achter elkaar aan komende uit de richting Halfweg en rijdend in de richting van Haarlem.
(..) verklaarde dat hij met vier anderen aan het "koersen" was op zijn mountainbike. Dat hij op kop fietste van een groepje en dat de laatste in het rijtje het latere slachtoffer [sportfietser] betrof. Dat ze net de houten brug waren gepasseerd en hij een bromfiets zag naderen die met normale snelheid hun kant op kwam. Dat hij zoveel mogelijk aan de rechterzijde ging rijden en zag dat de bestuurder van de bromfiets dit ook deed. Hij kon zelf de bromfietser passeren. Een paar seconden later hoorde hij achter zich geroep. Toen hij achter zich keek zag hij [sportfietser] op straat liggen.
(..) verklaarde dat hij als vierde in een rijtje van 5 fietste. Achter hem fietste [sportfietser] . Hij had gezien dat een scooter naderde en dat de bestuurder van deze scooter, net als zij dat deden, ruimte maakte zodat ze elkaar konden passeren. Toen de scooter passeerde hoorde hij achter zich een harde klap. Toen hij achter zich keek zag hij [sportfietser] op de grond liggen en zag dat de bestuurder van de scooter terug reed naar de plaats van het ongeval. (..)
“ZAKELIJK VERHOOR
“Ik hoorde dat hij( [bestuurder bromfiets] , toev. rechtbank)
zei dat hij niet meer kon stoppen en dat [sportfietser] tegen zijn arm / spiegel was gebotst. Hij zei dat hij een groep wielrenners van voren aan zag komen en dat zij langs een hobbeltje reden welke zich op de aldaar gelegen brug bevindt. Ik ben gaan kijken en zag inderdaad dat gezien vanuit de kant waar de wielrenners vandaan kwamen, er een gat cq. hobbel op het wegdek zat. Foto’s van deze plek zijn bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd.”
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat het Recreatieschap Spaarnwoude geheel, althans voor een door de rechtbank naar redelijkheid te bepalen deel, aansprakelijk is voor de door [sportfietser] geleden schade;
4.De beoordeling
De Vereende heeft echter ter zitting gesteld dat de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten niet aan regres in de weg staat, omdat de uitzonderingsclausule van artikel 6:197 lid 2 BW van toepassing is vanwege medeaansprakelijkheid.
Dit leidt ertoe dat de uitzondering van artikel 6:197 lid 2 niet geldt. De Vereende moet dus artikel 6:197 lid 2 tegen zich laten gelden en heeft daarom geen vorderingsrecht jegens het Recreatieschap Spaarnwoude op grond van artikel 6:174 BW.
“Nadat de 5 fietsers de houten brug gepasseerd waren kwamen zij bestuurder l tegen. Beide partijen probeerden zoveel mogelijk rechts te houden daar het pad vrij smal is. De eerste 4 fietsers passeerden bestuurder l maar bestuurder 2 raakte l waardoor bestuurder 2 ten val kwam.”
Dat enkele vermoeden vindt de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat de reden dat [sportfietser] op de verkeerde weghelft reed en daardoor tegen [bestuurder bromfiets] botste, daadwerkelijk was gelegen in het ontwijken van een gat/oneffenheid in het wegdek. [sportfietser] fietste als vijfde sportfietser met een snelheid van 30 km/uur (volgens de verklaring van [bestuurder bromfiets] ) in een treintje. Het is niet ondenkbaar dat [sportfietser] door die positie [bestuurder bromfiets] niet tijdig had gezien en/of niet op zat te letten. Dat een verbalisant van de politie heeft geconstateerd dat er bij de brug ‘een gat c.q. hobbel op het wegdek’ zat, is evenmin voldoende om aan te nemen dat [sportfietser] daarvoor is uitgeweken.