ECLI:NL:RBNHO:2025:3571

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/15/353920 / HA ZA 24-350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Recreatieschap Spaarnwoude voor verkeersongeval op fietspad met fatale afloop

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het Recreatieschap Spaarnwoude voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 8 september 2019 op een (brom)fietspad in Haarlem. Een sportfietser kwam in botsing met een bromfietser, wat resulteerde in de fatale afloop van de sportfietser op 21 september 2019. De verzekeraar van de bromfietser, De Vereende N.V., heeft de schade van de nabestaanden en zorgkosten vergoed en vordert nu verhaal op het Recreatieschap Spaarnwoude, de beheerder van het fietspad. De Vereende stelt dat het fietspad gebrekkig was en dat er sprake was van een gevaarzettende situatie, waardoor het Recreatieschap aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 6:174 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt echter dat De Vereende niet kan aantonen dat het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijk is. De rechtbank concludeert dat de toestand van het fietspad niet zodanig gebrekkig was dat dit als gevaarzettend kan worden aangemerkt. De vorderingen van De Vereende worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van het Recreatieschap Spaarnwoude.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/353920 / HA ZA 24-350
Vonnis van 26 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
DE VEREENDE N.V.,
te Rijswijk,
eisende partij,
hierna te noemen: De Vereende,
advocaat: mr. P.C. Knijp,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
RECREATIESCHAP SPAARNWOUDE,
te Velsen-Zuid,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Recreatieschap Spaarnwoude,
advocaat: mr. G.S.E. van Helden.
De zaak in het kort
Op 8 september 2019 heeft er op een (brom)fietspad aan de [adres] in Haarlem een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Een sportfietser is in botsing gekomen met een bromfietser die uit de tegenovergestelde rijrichting kwam. De sportfietser is daarbij ten val gekomen en op 21 september 2019 aan de gevolgen hiervan overleden. De bromfiets was verzekerd bij de De Vereende. De Vereende heeft de schade van de nabestaanden en een deel van de zorgkosten van de sportfietser vergoed. De Vereende wil de door haar gedane uitkeringen verhalen op het Recreatieschap Spaarnwoude - de beheerder van het (brom)fietspad - omdat sprake is van een gebrekkige opstal of een gevaarzettende situatie die tot het ongeval heeft geleid, waarvoor het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijk is. De rechtbank volgt het standpunt van De Vereende niet. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2024 met producties 1-14;
- de conclusie van antwoord met producties 1-8;
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen en De Vereende heeft verzocht een leesbare versie van productie 1 bij dagvaarding in het geding te brengen;
- het e-mailbericht van 24 februari 2025 van de zijde van De Vereende met (nogmaals) productie 1 bij dagvaarding.
1.2.
Op 4 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting is namens De Vereende mr. L. Boor, kantoorgenoot van mr. P.C. Knijp, verschenen. Namens het Recreatieschap Spaarnwoude zijn verschenen [naam 1] , programmamanager Spaarnwoude, en [naam 2] , beheermedewerker Spaarnwoude, vergezeld door mr. G.S.E. van Helden en mr. W. Veldstra.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 9 april 2025 of zoveel eerder als mogelijk vonnis zal volgen.

2.De feiten

2.1.
Op zondag 8 september 2019 omstreeks 11.30 uur heeft er op het (brom)fietspad (hierna: fietspad) aan de [adres] in Haarlem een aanrijding plaatsgevonden tussen een bestuurder van een bromfiets (hierna: [bestuurder bromfiets] ) en een sportfietser (hierna: [sportfietser] ).
2.2.
[sportfietser] maakte onderdeel uit van een groep van vijf sportfietsers. Deze fietsten in een zogenoemd ‘treintje’ achter elkaar, waarbij [sportfietser] als vijfde achteraan reed. De sportfietsers kwamen vanuit de richting van Halfweg en reden op het fietspad in de richting van Haarlem. [bestuurder bromfiets] kwam vanuit de richting Haarlem en reed op zijn bromfiets op het fietspad richting Halfweg.
2.3.
Het fietspad is toegankelijk voor (brom)fietsers uit beide rijrichtingen. Het fietspad bestaat voor een deel uit een houten brug over de rivier genaamd De Liede. De houten brug geeft toegang tot het recreatieschap Veerplas.
2.4.
Ter illustratie is hieronder een foto van Google Maps opgenomen, die uit de conclusie van antwoord afkomstig is.
2.5.
Aan het einde van de houten brug over de rivier gaat de brug over op een geasfalteerd stuk fietspad. Nabij deze overgang is [sportfietser] in botsing gekomen met [bestuurder bromfiets] die uit de tegenovergestelde rijrichting kwam. [sportfietser] is daarbij ten val gekomen en op 21 september 2019 aan de gevolgen hiervan overleden.
2.6.
Hieronder is een foto uit de Verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) van de politie eenheid Noord-Holland opgenomen waarop de ongevalslocatie is weergegeven.
De gele pijl geeft de rijrichting weer van de bromfietser en de rode pijl die van de sportfietser. Links naast spoorlabel 1 is de eindpositie van de sportfietser middels de pop weergegeven.
2.7.
In het door de politie opgemaakte ‘proces-verbaal relaas’ is het volgende vermeld, voor zover van belang (waarbij met bestuurder 1 [bestuurder bromfiets] wordt bedoeld en met bestuurder 2 [sportfietser] ):
Beknopte omschrijving van het ongeval(..) Bestuurder 1 reed op zijn bromfiets komende vanuit de richting Haarlem en reed in de richting van Halfweg. Bestuurder 2 reed als 5de fietser in een zogenaamd treintje achter elkaar aan komende uit de richting Halfweg en rijdend in de richting van Haarlem.
Allen reden over het fiets/bromfietspad. Nadat de 5 fietsers de houten brug gepasseerd waren kwamen zij bestuurder l tegen. Beide partijen probeerden zoveel mogelijk rechts te houden daar het pad vrij smal is. De eerste 4 fietsers passeerden bestuurder l maar bestuurder 2 raakte l waardoor bestuurder 2 ten val kwam. Door de val raakte bestuurder 2 zeer ernstig gewond.
(..)
Verklaring getuige(voorste sportfietser, toev. rechtbank)
(..) verklaarde dat hij met vier anderen aan het "koersen" was op zijn mountainbike. Dat hij op kop fietste van een groepje en dat de laatste in het rijtje het latere slachtoffer [sportfietser] betrof. Dat ze net de houten brug waren gepasseerd en hij een bromfiets zag naderen die met normale snelheid hun kant op kwam. Dat hij zoveel mogelijk aan de rechterzijde ging rijden en zag dat de bestuurder van de bromfiets dit ook deed. Hij kon zelf de bromfietser passeren. Een paar seconden later hoorde hij achter zich geroep. Toen hij achter zich keek zag hij [sportfietser] op straat liggen.
Verklaring getuige(vierde sportfietser, toev. rechtbank)
(..) verklaarde dat hij als vierde in een rijtje van 5 fietste. Achter hem fietste [sportfietser] . Hij had gezien dat een scooter naderde en dat de bestuurder van deze scooter, net als zij dat deden, ruimte maakte zodat ze elkaar konden passeren. Toen de scooter passeerde hoorde hij achter zich een harde klap. Toen hij achter zich keek zag hij [sportfietser] op de grond liggen en zag dat de bestuurder van de scooter terug reed naar de plaats van het ongeval. (..)
2.8.
In het door de politie opgemaakte ‘proces-verbaal van verhoor verdachte’ (bromfietser [bestuurder bromfiets] ) is het volgende vermeld, voor zover van belang:
ZAKELIJK VERHOOR
V: Wat kan je zelf verklaren over wat er vandaag gebeurd is?A: Ik kwam rustig aan rijden op mijn bromfiets. (..) De fietsers (..) fietsten in de richting van Haarlem. Wij reden elkaar dus als het ware tegemoet. Ik zag dat de fietsers best wel snel reden.De fietsers die ik allemaal herkende als zijnde wielrenners reden over een bruggetje. De fietsers maakten allemaal een manoeuvre naar mijn weghelft. Dit deden zij vermoedelijk omdat er een heuveltje op hun weghelft op het asfalt zit. Ik rijd vaker al jaren op deze weg en ik weet uit ervaring dat fietsers uitwijken voor deze heuvel. Ik weet niet of dit een aangebrachte heuvel/ natuurlijk veroorzaakte heuvel betreft. Het is mij in ieder geval wel bekend dat fietsers vaak enkele meters tegen de richting rijden om deze heuvel te ontwijken. Zo ook vandaag. Ik zag dat de groep van 5 wielrenners, achter elkaar fietste. Ik zag dat de voorste man de manoeuvre maakte om de heuvel te ontwijken. Ik minderde al snelheid omdat ik bij mijzelf dacht: "Wielrenners hebben altijd haast." Ik zag dat de rest van de vier wielrenners de kopman volgde. Ik zag dat de kopman direct na het passeren van de heuvel terug naar zijn eigen weghelft reed. Ik zag dat nummer 2, 3 en 4 dit ook deden. Ik naderde zelf ook het gedeelte waar de wielrenners van mijn weghelft gebruik maakte. Ik zag dat de laatste, nummer 5 dus, niet terug keerde naar zijn eigen weghelft. Ik probeerde vervolgens nog uit te wijken maar dit lukte niet meer en de wielrenner fietste hard tegen mijn linkerspiegel van mijn bromfiets aan en ik zag en hoorde dat hij ten val kwam. Ik voelde ook dat mijn rechterhand hard werd geraakt. Ik weet niet met welk lichaamsdeel de wielrenner mij raakte. Ik zag dat de vijfde wielrenner geen oogcontact met mij maakte. Ik weet dus ook niet of hij mij heeft gezien. Ik ben zelf niet ten val gekomen.
(..)
V: Vind je zelf dat je schuld hebt aan dit ongeval?
A: Eerlijk is eerlijk niet echt. Ik heb naar mijn idee alles aan gedaan om de aanrijding te voorkomen. Ik ben uitgeweken, ik heb geschreeuwd naar de wielrenner en ik heb geprobeerd om oogcontact te maken. (..)”
2.9.
In het ‘proces-verbaal van bevindingen’ van een verbalisant van de politie die op 8 september 2019 omstreeks 11.50 uur ter plaatse kwam, is het volgende vermeld, voor zover van belang:
“Ik hoorde dat hij( [bestuurder bromfiets] , toev. rechtbank)
zei dat hij niet meer kon stoppen en dat [sportfietser] tegen zijn arm / spiegel was gebotst. Hij zei dat hij een groep wielrenners van voren aan zag komen en dat zij langs een hobbeltje reden welke zich op de aldaar gelegen brug bevindt. Ik ben gaan kijken en zag inderdaad dat gezien vanuit de kant waar de wielrenners vandaan kwamen, er een gat cq. hobbel op het wegdek zat. Foto’s van deze plek zijn bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd.”
2.10.
Hieronder is één van deze drie foto’s opgenomen, die De Vereende ook in haar spreekaantekeningen heeft weergegeven. Van boven af gezien: de overgang tussen de houten brug en het geasfalteerde stuk fietspad (het stalen hekwerk op de foto is in het kader van het ongeval geplaatst).
2.11.
[bestuurder bromfiets] had zijn bromfiets verzekerd bij De Vereende. De Vereende heeft de schade van de nabestaanden en een deel van de zorgkosten van [sportfietser] vergoed.
2.12.
Op 17 augustus 2022 heeft De Vereende het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijk gesteld. Bij brief van 30 maart 2023 heeft (de verzekeraar van) het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De Vereende vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het Recreatieschap Spaarnwoude geheel, althans voor een door de rechtbank naar redelijkheid te bepalen deel, aansprakelijk is voor de door [sportfietser] geleden schade;
II. het Recreatieschap Spaarnwoude veroordeelt tot betaling van (een deel van) de al door De Vereende vergoede en nog te vergoeden schade, die de som van € 274.093,83 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. het Recreatieschap Spaarnwoude veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Vereende legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Primair geldt dat het Recreatieschap Spaarnwoude op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is. Het fietspad is namelijk gebrekkig in de zin van dit artikel. Op de foto’s bij het proces-verbaal van bevindingen van de politie is te zien dat tussen de aansluiting van het brugdek en het fietspad een flink stuk asfalt ontbreekt aan de zijde waar [sportfietser] en de andere sportfietsers zich bevonden. De politie duidde in het proces-verbaal van bevindingen de situatie aan als een ‘gat/hobbel’ en [bestuurder bromfiets] noemde het een ‘heuvel’ in zijn bij de politie afgelegde verklaring. Duidelijk is in ieder geval dat sprake is van een aanzienlijke oneffenheid in het wegdek van het fietspad. Hierdoor is het fietspad ongeschikt voor normaal gebruik: de sportfietsers waren genoodzaakt om het gat heen te fietsen en de opvallende smalheid van het fietspad levert vervolgens een tweede gevaar op wanneer een fietser vanwege de oneffenheid moet uitwijken. Als de oneffenheid er niet was geweest, dan zou het ongeval niet hebben plaatsgevonden. De aard van de weggebruiker - een (brom)fietser die kwetsbaar is voor oneffenheden in de weg - pleit in dit kader ook voor aansprakelijkheid van het Recreatieschap Spaarnwoude. Het gat in de aansluiting tussen het brugdek en het fietspad had voorts eenvoudig kunnen worden gedicht met opvullend materiaal. Daarnaast had het fietspad kunnen worden verbreed. Het nemen van dergelijke veiligheidsmaatregelen was niet bezwaarlijk voor het Recreatieschap Spaarnwoude, aldus De Vereende.
3.2.2.
Subsidiair baseert De Vereende de aansprakelijkheid van het Recreatieschap Spaarnwoude op artikel 6:162 BW. Volgens De Vereende levert de oneffenheid in het wegdek een gevaarzettende situatie op en is daardoor sprake van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. Voor de onderbouwing van de onrechtmatigheid verwijst De Vereende naar wat zij in het kader van de gebrekkigheid heeft aangevoerd, waarbij zij opmerkt dat op grond van vaste rechtspraak de onrechtmatigheidstoets vrijwel identiek is aan de gebrekkigheidstoets van artikel 6:174 BW.
3.3.
De Vereende heeft in totaal een bedrag van € 252.989,- betaald ter compensatie van de schade van de nabestaanden van [sportfietser] . Daarnaast heeft De Vereende een bedrag van € 21.104,83 aan de ziektekostenverzekeraar van [sportfietser] betaald. Voor het totale bedrag van € 274.093,83 zoekt De Vereende verhaal op het Recreatieschap Spaarnwoude.
3.4.
Het Recreatieschap Spaarnwoude voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Vereende in de kosten van deze procedure. Daartoe voert zij, samengevat, het volgende aan.
3.4.1.
Er kan geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW worden aangenomen. Rechten uit dit artikel zijn op grond van artikel 6:197 lid 2 BW namelijk alleen vatbaar voor subrogatie wanneer de uitkering door De Vereende de aansprakelijkheid van haar verzekerde betreft en het Recreatieschap Spaarnwoude krachtens artikel 6:174 BW mede aansprakelijk is. Die situatie doet zich hier niet voor.
3.4.2.
Het Recreatieschap Spaarnwoude is bovendien niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. De toedracht van het ongeval zoals door De Vereende wordt gesteld, is niet bewezen. Het staat niet vast dat er moest worden uitgeweken voor een vermeende oneffenheid. In de toedracht omschrijving van de politie in het proces-verbaal is daarvan geen melding gemaakt. Daarnaast reppen de sportfietsers hier met geen woord over. Zij verklaren allen eensgezind dat zij zo veel als mogelijk rechts hielden en daarmee [bestuurder bromfiets] veilig konden passeren. Ook [bestuurder bromfiets] verklaarde in eerste instantie enkel dat [sportfietser] op zijn weghelft reed. Het enkele feit dat [sportfietser] tijdens een later verhoor verklaarde dat hem bekend is dat fietsers wel eens uitwijken voor een ‘heuvel’, is onvoldoende om in dit geval het gestelde uitwijken voor een oneffenheid aan te nemen.
3.4.3.
Bovendien is onduidelijk waaruit de gestelde oneffenheid dan precies zou bestaan. Als wordt bedoeld de smalle richel zoals te zien is op de onder 2.10 weergegeven foto, dan geldt dat deze geen gevaar oplevert voor verkeersdeelnemers. De smalle richel komt niet als uitzonderlijk voor. Evenmin is bewezen dat er niet veilig over de richel kan worden gefietst. Het betreft een recreatief fietspad dat ook als zodanig is aangelegd en parallel loopt aan een utilitair snelfietspad. Het fietspad leent zich niet om hard overheen te fietsen en nodigt ook niet uit tot het maken van snelheid. De kans op ongevallen is klein, omdat verkeersdeelnemers elkaar veilig en zonder problemen kunnen passeren. Het Recreatieschap Spaarnwoude heeft ook nooit klachten of meldingen ontvangen over dit stuk van het fietspad. Verder is uit inspecties de noodzaak van het nemen van onderhoudsmaatregelen niet naar voren gekomen. Er is hier dus geen sprake van een oneffenheid waarop een gebruiker van het fietspad niet bedacht had hoeven te zijn. Van een verkeersdeelnemer in dit buitengebied mag worden verwacht dat hij voorzichtig en oplettend is, te meer bij de overgang tussen een houten brug en het vasteland. Een en ander maakt dat van een gevaarzettende situatie en daarmee van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW geen sprake is, aldus het Recreatieschap Spaarnwoude.
3.4.4.
Subsidiair doet het Recreatieschap Spaarnwoude een beroep op eigen schuld van [sportfietser] (artikel 6:101 BW) en medeschuld van [bestuurder bromfiets] (artikel 6:102 BW). Meer subsidiair voert het Recreatieschap Spaarnwoude verweer tegen de hoogte van de door De Vereende gedane betalingen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om de vraag of het Recreatieschap Spaarnwoude als beheerder van het fietspad aansprakelijk is voor de door De Vereende vergoede schade als gevolg van het onder 2.5. bedoelde ongeval.
Grondslag van artikel 6:174 BW
4.2.
Voor zover De Vereende haar vorderingen baseert op artikel 6:174 BW (de risicoaansprakelijkheid van de wegbeheerder) overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
Vast staat dat De Vereende optreedt als gesubrogeerd verzekeraar van [bestuurder bromfiets] . Een vordering op grond van artikel 6:174 BW is ingevolge artikel 6:197 lid 2 BW (Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten) niet vatbaar voor subrogatie. Dat betekent in dit geval dat De Vereende niet door subrogatie in de rechten van [bestuurder bromfiets] kan (zijn ge-)treden en dan ook geen vorderingsrecht op het Recreatieschap Spaarnwoude heeft.
De Vereende heeft echter ter zitting gesteld dat de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten niet aan regres in de weg staat, omdat de uitzonderingsclausule van artikel 6:197 lid 2 BW van toepassing is vanwege medeaansprakelijkheid.
Dit betoog van De Vereende gaat niet op. De uitzonderingclausule van artikel 6:197 lid 2 BW houdt in dat de verzekeraar wel wordt gesubrogeerd in de rechten die de verzekerde heeft jegens een derde, met wie hij hoofdelijk aansprakelijk is op grond van artikel 6:102 BW. Dat De Vereende haar eigen verzekerde [bestuurder bromfiets] in dit geval als medeaansprakelijke schadeveroorzaker beschouwt blijkt niet uit de (primaire) stellingen en formulering van de vorderingen in de dagvaarding. Die gaan er juist van uit dat het Recreatieschap Spaarnwoude volledig en alleen aansprakelijk is en voor 100% de schade moet dragen die uit het ongeval is voortgevloeid. De Vereende betwist ook in haar spreekaantekeningen de door het Recreatieschap Spaarnwoude (subsidiair) gestelde medeschuld van [bestuurder bromfiets] .
Dit leidt ertoe dat de uitzondering van artikel 6:197 lid 2 niet geldt. De Vereende moet dus artikel 6:197 lid 2 tegen zich laten gelden en heeft daarom geen vorderingsrecht jegens het Recreatieschap Spaarnwoude op grond van artikel 6:174 BW.
Grondslag van artikel 6:162 BW
4.4.
De buitentoepassingverklaring van een aantal aansprakelijkheidsgronden op grond van de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten geldt niet voor artikel 6:162 BW waarop De Vereende haar vorderingen ook baseert.
Juridisch kader
4.5.
Op het Recreatieschap Spaarnwoude als wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg - in dit geval het fietspad - de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Uit hoofde van deze algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid kan het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW. Daarvoor zal het Recreatieschap Spaarnwoude het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat zij haar zorgplicht heeft geschonden, in die zin dat de toestand van het fietspad de veiligheid van personen en zaken dermate in gevaar heeft gebracht dat dit als gevaarzettend moet worden aangemerkt. Aan de hand van de zogenoemde “kelderluikcriteria” wordt dit beoordeeld. Van belang hierbij is dat het bij aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad gaat om een schuldaansprakelijkheid. Dat betekent dat is vereist dat het Recreatieschap Spaarnwoude bekend was met het gevaar, dan wel daarmee bekend had behoren te zijn.
4.6.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rusten op De Vereende, die zich op de rechtsgevolgen van artikel 6:162 BW beroept, de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van een gevaarzettende situatie in de zin van artikel 6:162 BW.
Toedracht van het ongeval
4.7.
De Vereende stelt dat tussen de aansluiting van het houten brugdek en het fietspad een stuk asfalt ontbrak en dat de vijf sportfietsers inclusief [sportfietser] genoodzaakt waren om het gat heen te fietsen. Door dit uitwijken fietste [sportfietser] op de verkeerde weghelft en kwam hij in botsing met [bestuurder bromfiets] , aldus De Vereende.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat deze toedracht - het uitwijken voor een gat/oneffenheid in het wegdek - niet is terug te lezen in de omschrijving van het ongeval, zoals vermeld in het ‘proces verbaal relaas’ van de politie. Daarin staat het volgende:
“Nadat de 5 fietsers de houten brug gepasseerd waren kwamen zij bestuurder l tegen. Beide partijen probeerden zoveel mogelijk rechts te houden daar het pad vrij smal is. De eerste 4 fietsers passeerden bestuurder l maar bestuurder 2 raakte l waardoor bestuurder 2 ten val kwam.”
Geen van de sportfietsers heeft ook iets verklaard over een oneffenheid in het wegdek en dat zij daarvoor hebben moeten uitwijken. Zij hebben verklaard dat zij - net als [bestuurder bromfiets] - voldoende rechts hielden en dat zij [bestuurder bromfiets] konden passeren.
De stelling van De Vereende dat de vijf sportfietsers genoodzaakt waren om het gat/de oneffenheid heen te fietsen vindt evenmin steun in de verklaring die [bestuurder bromfiets] bij de politie heeft afgelegd (zie 2.8). [bestuurder bromfiets] verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij uit ervaring weet dat fietsers vaak enkele meters tegen de richting in rijden om de al jaren aanwezige ‘heuvel’ te ontwijken en dat de vijf sportfietsers dit vermoedelijk ook hebben gedaan.
Dat enkele vermoeden vindt de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat de reden dat [sportfietser] op de verkeerde weghelft reed en daardoor tegen [bestuurder bromfiets] botste, daadwerkelijk was gelegen in het ontwijken van een gat/oneffenheid in het wegdek. [sportfietser] fietste als vijfde sportfietser met een snelheid van 30 km/uur (volgens de verklaring van [bestuurder bromfiets] ) in een treintje. Het is niet ondenkbaar dat [sportfietser] door die positie [bestuurder bromfiets] niet tijdig had gezien en/of niet op zat te letten. Dat een verbalisant van de politie heeft geconstateerd dat er bij de brug ‘een gat c.q. hobbel op het wegdek’ zat, is evenmin voldoende om aan te nemen dat [sportfietser] daarvoor is uitgeweken.
4.9.
Kortom, De Vereende heeft voor de door haar gestelde toedracht van het ongeval, in het licht van de betwisting door het Recreatieschap Spaarnwoude, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
Geen gevaarzettende situatie
4.10.
Ook wanneer er vanuit zou moeten worden gegaan dat [sportfietser] door het uitwijken voor een oneffenheid in het wegdek de aanrijding heeft gehad, brengt dit niet mee dat het Recreatieschap Spaarnwoude aansprakelijk is. Dit licht de rechtbank hierna toe.
4.11.
Het fietspad bevindt zich in een rustige omgeving in het buitengebied. Op de foto’s in het procesdossier is te zien dat het fietspad na de brug met houten vlonderdelen doorloopt in asfalt. Objectief beschouwd is dit niet aan te merken als een gebrekkige inrichting van een fietspad. Zo’n inrichting vergt geen specifiek gevaar in zich, ook al is niet elk risico uit te bannen. Het Recreatieschap Spaarnwoude mag als wegbeheerder, zoals zij terecht aanvoert, verwachten dat gebruikers van het (vrij smalle) fietspad opletten waar zij fietsen en daarbij voorzichtig zijn, te meer bij deze overgang tussen een houten brug en het vasteland. Op de onder 2.10. weergegeven foto is bij de aansluiting een smalle open ruimte te zien: het hout en het asfalt sluiten niet naadloos op elkaar aan. Nog los van het feit dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de hoogte en omvang van deze oneffenheid - omdat De Vereende volstaat met een verwijzing naar enkele foto’s uit de VOA en door haar geen metingen zijn uitgevoerd - is de rechtbank van oordeel dat deze oneffenheid acceptabel is, althans niet zodanig gevaarlijk dat sprake is van een onrechtmatige situatie. De rechtbank ziet niet in waarom specifieke veiligheidsmaatregelen in een situatie als deze, waarin geen volledig egaal wegdek mocht worden verwacht, genomen zouden moeten worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de oneffenheid al jaren aanwezig is en dat het Recreatieschap Spaarnwoude onweersproken heeft verklaard dat daarover niet eerder is geklaagd. De uitgevoerde inspecties gaven ook geen reden om reparaties ter plaatse uit te voeren.
4.12.
De rechtbank concludeert dan ook dat De Vereende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aan te nemen dat het Recreatieschap Spaarnwoude gevaarzettend en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.
Geen bewijslevering
4.13.
De Vereende heeft bewijs aangeboden van de stellingen die zij heeft ingenomen. Uit de beoordeling van de rechtbank blijkt dat zij onvoldoende heeft voldaan aan de stelplicht. Daarom komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering.
Slotsom
4.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Recreatieschap Spaarnwoude niet aansprakelijk is, zodat De Vereende de door haar vergoede schade als gevolg van het ongeval op 8 september 2019 niet op het Recreatieschap Spaarnwoude kan verhalen. De vorderingen van De Vereende worden daarom afgewezen.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Proceskosten
4.15.
De Vereende is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het Recreatieschap Spaarnwoude worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.223,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van De Vereende af,
5.2.
veroordeelt De Vereende in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als De Vereende niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt De Vereende tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
ST/JR