ECLI:NL:RBNHO:2025:3585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
11069547
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door vervoerder na brandstoftekort

In deze zaak hebben passagiers compensatie gevraagd van de vervoerder voor een geannuleerde vlucht van Johannesburg naar Amsterdam via Zürich. De vervoerder, Swiss International Air Lines, voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een brandstoftekort in Johannesburg door overstromingen. De kantonrechter oordeelde echter dat niet was aangetoond dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De passagiers waren omgeboekt naar een alternatieve vlucht die meer dan 24 uur later vertrok, en de vervoerder had niet onderbouwd dat er geen andere vluchten beschikbaar waren die eerder aankwamen. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe, omdat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De passagiers kregen een schadevergoeding van € 9.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11069547 \ CV EXPL 24-2560
Uitspraakdatum: 26 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

5. [eiser 5]6. [eiser 6]

7. [eiser 7]

8. [eiser 8]

allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V., handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines AG Swiss International Air Lines SA Swiss International Air Lines Ltd
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. J. Nooij (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) compensatie gevraagd voor een geannuleerde vlucht. De vervoerder voert aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een brandstoftekort in Johannesburg door overstromingen. De kantonrechter overweegt echter dat niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Hij heeft de passagiers namelijk omgeboekt naar een alternatieve (directe) vlucht van meer dan 24 uur later en niet onderbouwd dat vluchten met een overstap, die kennelijk wel op een minder laat tijdstip aankwamen, vol zaten. De vordering van de passagiers wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen moest vervoeren van Johannesburg International Airport (Zuid-Afrika) via Zürich Airport (Zwitserland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 7 en 8 mei 2022, met de vluchtcombinatie LX283 en LX724.
2.2.
De vervoerder heeft vlucht LX283 van Johannesburg naar Zürich (hierna: de vlucht) geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
2.5.
Passagiers sub 1 en sub 3 hebben het vermeende vorderingsrecht van hun minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan zichzelf gecedeerd.
2.6.
Passagiers sub 4 en sub 7 hebben het vermeende vorderingsrecht van hun minderjarige kinderen [minderjarige 4] en [minderjarige 5] aan zichzelf gecedeerd.
2.7.
Passagiers sub 5 en sub 6 hebben het vermeende vorderingsrecht van hun minderjarige kinderen [minderjarige 6] en [minderjarige 7] aan zichzelf gecedeerd.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 9.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van vertraagde aankomst van de vlucht, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 825,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [2]
4.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen of te beperken. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het in beginsel geen redelijke maatregel is als passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Het is in dat geval aan de vervoerder om te onderbouwen dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam. [3]
4.4.
Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt op vlucht KL592, waarmee zij met een vertraging van ruim 25 uur op de eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers betwisten dat er geen sneller alternatief was. De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij de passagiers heeft omgeboekt op de eerst beschikbare alternatieve vlucht naar de eindbestemming. Dit kwalificeert als redelijke maatregel, nu deze vlucht werd uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij (KLM) en de passagiers binnen 48 uur zijn aangekomen op de eindbestemming. Bovendien is hen met deze vlucht de hinder van een overstap bespaard, aldus de vervoerder. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet het criterium waar het in het voornoemd arrest om draait. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat het omboeken van passagiers naar een door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde alternatieve vlucht niet per definitie een redelijke maatregel vormt, ongeacht de vertragingsduur waarmee de passagiers met die vlucht op de eindbestemming zijn aangekomen. Dat vluchten met een overstap, die kennelijk wel op een minder laat tijdstip aankwamen, vol zaten, heeft de vervoerder niet onderbouwd. Daarom heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat de alternatieve vlucht een redelijke maatregel was.
4.5.
Dit betekent dat ook als de annulering het gevolg zou zijn geweest van buitengewone omstandigheden, de vervoerder de passagiers moet compenseren. Daarom zal de door de passagiers gevorderde hoofdsom worden toegewezen.
4.6.
Voor de over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente geldt het volgende. Het gaat om een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade meteen opeisbaar is. [4] Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 8 mei 2022, nu dit de datum is waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft dit gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagiers hebben daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat zij dit ook al vanaf een eerdere datum hadden.
4.9.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 9.825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.000,00 vanaf 8 mei 2022 en over € 825,00 vanaf 10 april 2024 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 248,00;
salaris gemachtigde € 812,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.
4.Artikel 6:83 sub b BW.