ECLI:NL:RBNHO:2025:3702

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
9242278 \ CV FORM 21-3490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na instapweigering door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben twee passagiers compensatie aangevraagd van de luchtvaartmaatschappij Air France, omdat zij niet mee mochten vliegen met vlucht AF463 van Mauritius naar Parijs. De luchtvaartmaatschappij stelde dat een blikseminslag op een voorgaande vlucht had geleid tot de inzet van een kleiner toestel, waardoor het aantal passagiers moest worden beperkt. De vervoerder betwistte dat er sprake was van een instapweigering, maar de kantonrechter oordeelde dat dit wel het geval was. De reorganisatie van de vluchten werd niet als een redelijke grond voor de instapweigering erkend. De kantonrechter heeft de passagiers in het gelijk gesteld en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.417,80, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt dat een instapweigering recht geeft op compensatie, ongeacht de redenen die de vervoerder aanvoert voor de weigering. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers recht hebben op buitengerechtelijke incassokosten en dat de proceskosten voor rekening van de vervoerder komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9242278 \ CV FORM 21-3490
Uitspraakdatum: 2 april 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]
beiden wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Roissy, Frankrijk
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht omdat zij niet mee mochten vliegen met een vlucht. Volgens de vervoerder kwam dit omdat er sprake was van een blikseminslag op een voorgaande vlucht, waardoor er een kleiner toestel moest worden ingezet voor de vlucht in kwestie. Daarom moest het aantal passagiers op de vlucht beperkt worden. De vervoerder betwist dat het hierbij ging om een instapweigering. De kantonrechter oordeelt dat hier wel sprake was van een instapweigering. De reorganisatie van vluchten is daarvoor geen redelijke grond. Daarom wordt de verzochte compensatie toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A);
  • het verweerschrift.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 29 mei 2019 vervoeren van Port Louis, Mauritius, via Parijs, Frankrijk, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtcombinatie AF463 en AF1240.
2.2.
De passagiers zijn niet meegevlogen met vlucht AF463 van Mauritius naar Parijs (hierna: de vlucht).
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
Op de grondslag van het verzoek van de passagiers en op het verweer van de vervoerder zal bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen als de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen. De kantonrechter zal dit verzoek in dit geval weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak klaarblijkelijk geen mondelinge behandeling vergt. [1]
4.3.
De passagiers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij twee dagen voor de geplande uitvoering van de vlucht door de vervoerder zijn omgeboekt naar een alternatieve vluchtcombinatie naar de eindbestemming. Hiermee zouden zij met een vertraging van 4 uur en 45 minuten aankomen. Vervolgens is hen de instap op de vervangende vluchten geweigerd. De passagiers hebben op eigen initiatief een derde vluchtcombinatie naar de eindbestemming geboekt. Hierdoor zijn zij uiteindelijk ruim 35 uur later op de eindbestemming aangekomen dan oorspronkelijk gepland, aldus de passagiers.
4.4.
Vast staat dat de vlucht in kwestie wel is uitgevoerd, maar dat de passagiers niet zijn meegevlogen. Daarom zal de kantonrechter ambtshalve aanvullen dat de passagiers stellen dat de vervoerder hen tegen hun wil de instap op de vlucht heeft geweigerd en dat de vervoerder hen daarom moet compenseren. [2]
4.5.
De vervoerder betwist allereerst dat de passagiers de instap op de vervangende vluchten is geweigerd. De kantonrechter oordeelt dat dit in het midden kan blijven, nu in geschil is of de vervoerder de passagiers moet compenseren omdat zij niet zijn meegevlogen met de vlucht in kwestie.
4.6.
Volgens de vervoerder was de vlucht in kwestie onderdeel van de rotatievlucht Parijs – Mauritius – Parijs (vluchtnummers AF640 en AF643). Voorafgaand aan deze rotatie moest het toestel een vlucht van Havana naar Parijs uitvoeren. Deze vlucht werd getroffen door een bliksem. Na inspectie moest het toestel gerepareerd worden. Daarom moest er voor de rotatievlucht een alternatief toestel ingezet worden. Dit toestel was echter kleiner. Daarom moesten er een aantal boekingen geschrapt worden, waaronder die van de passagiers. De vervoerder betwist primair dat het hierbij ging om een instapweigering omdat hij niet de wil had om de passagiers de instap te weigeren. Hij kon door de blikseminslag de planning echter niet handhaven. Daarnaast hebben de passagiers zich niet voor het instappen gemeld en was de weigering gebaseerd op redelijke gronden, aldus de vervoerder.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat een instapweigering in de zin van de Verordening een weigering is om passagiers op een vlucht te vervoeren, als zij zich wel voor het instappen hebben gemeld. Daarvoor is vereist dat zij een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben. [3] Als aan deze voorwaarden is voldaan, en de passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, hebben zij recht op compensatie, bijstand en verzorging. [4] Er is echter geen sprake van een instapweigering als de weigering is gebaseerd op redelijke gronden. [5]
4.8.
De kantonrechter oordeelt dat er in dit geval sprake was van een weigering van de vervoerder om de passagiers op de vlucht te vervoeren. Vast staat namelijk dat de passagiers feitelijk niet mee mochten vliegen met de vlucht. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘instapweigering’ geldt voor alle gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren. [6] Dit betekent dat het in dit verband niet van belang is dat deze weigering het gevolg was van de inzet van een kleiner toestel of dat de vervoerder dit schijnbaar niet wilde.
4.9.
Ook de omstandigheid dat de passagiers zich, na het horen dat zij niet op de vlucht toegelaten zouden worden, niet alsnog op de luchthaven voor het inchecken hebben gemeld, maakt dit niet anders. Het Hof heeft immers geoordeeld dat een luchtvaartmaatschappij die een passagier er van tevoren van in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier ook compensatie moet betalen als hij zich niet voor het instappen heeft gemeld. [7]
4.10.
Ter beoordeling van de vraag of ook sprake is van een instapweigering in de zin van de Verordening, die recht geeft op compensatie, moet ten slotte beoordeeld worden of de vervoerder redelijke gronden had om de passagiers de instap te weigeren. Deze redelijke gronden kunnen onder meer redenen zijn die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging of ontoereikende reisdocumenten (artikel 2 onder j van de Verordening). Het Hof heeft geoordeeld dat het hierbij gaat om een niet-limitatieve lijst. [8]
4.11.
De vervoerder stelt dat de weigering gebaseerd was op redelijke gronden. De blikseminslag was namelijk een onverwacht vliegveiligheidsprobleem. De vervoerder had de keuze tussen wachten op de reparatie of de inzet van het (kleinere) alternatieve toestel. Het afwachten van de reparatie zou alle passagiers in een veel slechtere positie hebben gebracht, aldus de vervoerder.
4.12.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. Het Hof heeft geoordeeld dat een reorganisatie van vluchten vanwege buitengewone omstandigheden, geen rechtvaardiging vormt voor een instapweigering op een latere vlucht. Bij instapweigering kan de luchtvaartmaatschappij ook geen beroep doen op buitengewone omstandigheden. [9] In dit geval was de aanleiding voor de instapweigering van de passagiers een blikseminslag op een voorafgaande vlucht, waardoor er een kleiner toestel werd ingezet voor de vlucht in kwestie. Het gaat hierbij dus ook om een reorganisatie van vluchten, waarbij de blikseminslag mogelijk als buitengewone omstandigheid gezien zou kunnen worden. Bij die stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat de instapweigering op de vlucht in kwestie gebaseerd was op redelijke gronden. Dit betekent dat de vervoerder de passagiers moet compenseren. De verzoeken van de passagiers zullen worden toegewezen.
4.13.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade terstond opeisbaar is. [10] Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Dat is de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 30 mei 2019.
4.14.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek betwist. Omdat het verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen uit het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.15.
De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van het indienen van het verzoekschrift. De passagiers hebben daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat zij dit ook al vanaf een eerdere datum hadden.
4.16.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.17.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat aan deze beschikking worden gehecht. [11]

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 30 mei 2019 en over € 217,80 vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 204,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (hierna: EPGV-Verordening)
2.Artikel 4 lid 3 van de Verordening.
3.Artikel 2 onder j van de Verordening.
4.Artikel 4 lid 3 van de Verordening.
5.Artikel 2 onder j van de Verordening.
6.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604.
7.HvJEU 26 oktober 2023, C-238/22, ECLI:EU:C:2023:815.
8.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604.
9.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604.
10.Artikel 6:83 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
11.Zoals bedoeld in artikel 20 lid 2 van de EPGV-Verordening.