ECLI:NL:RBNHO:2025:375

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking voor een pick-up

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) van € 2.230 en een boete van € 2.230, opgelegd voor het tijdvak van 23 juli 2021 tot en met 22 juli 2022. De rechtbank oordeelde dat de auto van eiseres niet voldeed aan de inrichtingsvereisten voor een bestelauto, omdat niet aan de 40%-eis werd voldaan. Eiseres had aangevoerd dat de naheffingsaanslag en de boete onterecht waren opgelegd, en dat er sprake was van gelijke gevallen waarbij andere voertuigen niet waren aangeslagen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de metingen door de Belastingdienst correct waren uitgevoerd. De rechtbank verlaagde de boete met 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar handhaafde de naheffingsaanslag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de houder van een motorrijtuig om te voldoen aan de inrichtingseisen en de gevolgen van onwetendheid over deze eisen.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 21 november 2022 heeft verweerder aan eiseres over het tijdvak 23 juli 2021 tot en met 22 juli 2022 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd, ten bedrage van € 2.230, alsmede bij beschikking van gelijke datum een boete van € 2.230.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand gelaten.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 oktober 2024 heeft eiseres een nader stuk ingediend. Op 23 oktober 2024 en 28 oktober 2024 heeft verweerder een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] en
mr. drs. [naam 4] . Daarbij heeft een onderzoek ter plaatse plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de descente).
Het onderzoek is daarna aangehouden. Op 7 november 2024 is het proces-verbaal van de descente met de vastlegging op video naar partijen verzonden.
Partijen is de gelegenheid gegeven om binnen twee weken kenbaar te maken of zij een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft geen bericht van partijen ontvangen en heeft om deze reden het onderzoek op 28 november 2024 gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is vanaf 23 juli 2021 houder van het motorrijtuig van het merk en type [merk] pick-up met kenteken [#] (hierna: de auto). De auto heeft een dubbele cabine. De uitvoeringsvorm van de inrichting van de auto is volgens de registratie van de RWD een afneembare bovenbouw.
2. De auto staat sinds 23 juli 2021 ingeschreven in het kentekenregister als bestelauto.
3. Eiseres heeft voor de auto mrb volgens het bestelautotarief van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet mrb) voldaan.
4. Op 22 juni 2022 is een zichtwaarneming van de auto gedaan op de A4 ter hoogte van Badhoevedorp. Op het controleformulier staat het volgende vermeld:
“Het betreft hier een bestelauto met een dubbele cabine. We zagen hoofdsteunen achterin, dus vermoedelijk ook een zitbank. Volgens OVI RDW afneembare bovenbouw. Laadruimte niet verlengd. Voldoet niet aan 40 procent eis. Tussen de dakrail een kleine dak verhoging (mogelijk om 130 cm hoogte in de cabine te halen).”
5. Naar aanleiding van de zichtwaarneming heeft op 19 juli 2022 een geplande fysieke controle door de toezichtmedewerkers van de Belastingdienst plaatsgevonden. De auto is daarbij opgemeten. Geconcludeerd is dat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen van een bestelbus. Volgens de meting heeft de laadruimte een lengte van in totaal 150 cm en bedraagt de lengte van de laadruimte tot aan de achteras 54 cm. Voorts is bij de controle het volgende geconstateerd:
“Originele dak-bekleding zit nog in de cabine. In de dak-bekleding zit geen uitsparing dus
niet te bepalen of in de cabine 130 wordt gehaald en of er sprake is van een “fake”-dak (buitenzijde 130 hoog)
Er zit een afdekrol systeem over de laadbak, daardoor is het feitelijk niet te bepalen waar de laadbak begint.
Gemeten vanaf het begin van de rolcassette tot einde laadruimte is 146 cm.”
6. Met dagtekening van 27 september 2022 heeft verweerder aan eiseres een vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking gestuurd. In de vooraankondiging staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Bij een nader ingesteld onderzoek op 19 juli 2022 is vastgesteld dat het motorrijtuig niet voldoet aan de 40% eis. De lengte van de laadruimte is 150 cm. De lengte van de laadruimte die geplaatst is voor het hart van de achterste as is 54 cm en daarmee minder dan de minimaal vereiste 40% van de lengte van de laadruimte.”
7. Eiseres heeft daarop op 17 oktober 2022 gereageerd. Volgens de meting van eiseres voldoet de auto wel aan de 40%-eis. Eiseres heeft bij haar reactie op de vooraankondiging een aantal foto’s van de auto gevoegd.
8. Op de reactie van eiseres heeft verweerder op 7 november 2022 als volgt gereageerd:
“In uw reactie geeft u aan dat het motorrijtuig wel voldoet aan de 40% eis. Op één
van de door u bijgevoegde foto's is te zien dat de 65 cm gemeten is vanaf de
achterkant van de cabine over de bodem van de laadvloer. Er moet gemeten
worden volgens de "blokmethode", dit betekent dat er vanaf het achterste punt
van de bovenrand van de laadbak een loodlijn moet worden neergelaten op de
bodem van de laadvloer. De lengte van de laadvloer wordt dan gemeten vanaf het
punt waar de loodlijn de bodem raakt. De toezichtsmedewerker heeft gemeten
vanaf het achterste punt van de bovenrand van de laadbak (blokmethode). Er is
54 cm gemeten.
(...)
Uw reactie en/of bewijsstukken geven mij geen reden om af te wijken van mijn
plan.”
9. Met dagtekening 21 november 2021 zijn de naheffingsaanslag en de boete opgelegd zoals aangekondigd.

Geschil10.In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ten onrechte zijn opgelegd. Eiseres stelt dat wel is voldaan aan de 40%-eis. Volgens eiseres moet over de vloer van de laadbak worden gemeten vanaf de achterwand van de cabine. Volgens eiseres is op basis van deze meting voldaan aan de 40%-eis. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres twee meetrapporten van 8 oktober 2024 overgelegd waarbij de laadruimte is gemeten vanaf de achterwand van de cabine. Daarnaast stelt eiseres dat de blokmethode en de hoogte van het fiscale blok niet relevant zijn bij een pick-up. Verder stelt eiseres dat de toezichtmedewerkers van de Belastingdienst de fiscale maten van de auto niet juist hebben gemeten. Er zijn volgens eiseres vijf fouten gemaakt bij het meten van de auto: (I) Er wordt niet gemeten op de bodem van de laadruimte; (II) de toezichtsmedewerker meet niet met een laser; (III) het hart van de achteras is niet bepaald; (IV) er is geen winkelhaak of waterpas gebruikt om ervoor te waken dat het meetlint horizontaal is, en (V) er is niet tot het tussenschot (de achterkant van de cabine) gemeten. Daarnaast stelt eiseres dat ten tijde van de meting de beschermingsmaterialen in de laadbak nog aanwezig waren. Het in deze toestand meten van het voertuig is in strijd met paragraaf 2.3.2.1 van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb. Ook moet volgens paragraaf 2.3.1 van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb worden gemeten zonder dat plastic isolatiemateriaal aanwezig is in de laadruimte. De toezichtmedewerkers beschikken niet over de kennis en kundigheid om het isolatiemateriaal te verwijderen en dus is de meting onbetrouwbaar. Ook doet eiseres een beroep op gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft ter zitting aangegeven afstand te doen van haar beroep op het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van de verzuimboete stelt eiseres dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Sinds de aankoop van de auto valt de auto onder het lage bestelautotarief voor ondernemers. Eiseres had de auto sinds de aankoop niet gewijzigd. Om deze reden kan eiseres geen verwijt worden gemaakt. Zij wist namelijk niet dat de auto niet voldeed aan de vereisten. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, het vernietigen van de uitspraak op bezwaar, het op nihil stellen van zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking en het veroordelen van verweerder in de gemaakte proceskosten.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Bij de nadere controle op 19 juli 2022 is gebleken dat de auto niet voldoet aan de vereisten die hieraan worden gesteld. Bij het meten dient volgens verweerder gebruik te worden gemaakt van de zogenoemde loodlijnmethode en de blokmethode. Volgens verweerder leest eiseres de bepalingen uit het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb verkeerd, waardoor zij hieraan verkeerde conclusies verbindt. Gemeten dient te worden vanaf het tussenschot dat onderdeel is van de laadbak. Het tussenschot is namelijk heeft eerste obstakel dat het fiscale blok tegenkomt. Daarnaast stelt verweerder dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de meting door de toezichtmedewerkers. Eiseres gaat namelijk van onjuiste uitgangspunten uit. Nu de meting juist is uitgevoerd en de auto niet voldoet aan de gestelde voorwaarden is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Ten aanzien van de boete stelt verweerder in het verweerschrift dat op basis van het nieuwe beleid de boete dient te worden gehalveerd. Verder is verweerder van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep vanwege de vermindering van de boete. Verweerder merkt daarbij op dat bij het herroepen van de boetebeschikking geen sprake is van een onrechtmatigheid die te wijten is aan het bestuursorgaan en om deze reden verweerder niet dient te worden veroordeeld in de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag
14. Artikel 3 van de Wet mrb luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:
(…)
d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:
1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:
ten minste 150 cm; en
ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en
ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en
4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.”
15. Artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Uitvoeringsregeling) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De laadruimte voldoet aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de lengte en de hoogte indien deze in gesloten toestand een rechthoekig, rechtop geplaatst blok kan bevatten waarvan de lengte, de hoogte en de breedte ten minste gelijk zijn aan de in artikel 3 van de wet voor de desbetreffende laadruimte genoemde afmetingen, en waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig. Voor de toepassing van deze bepaling worden, indien de laadruimte niet van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand, de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder in de achterste stand geplaatst. Voor de toepassing van dit lid wordt, ingeval de open laadbak van een motorrijtuig van het type pick-up is voorzien van een al dan niet eenvoudig te demonteren overkapping, de laadruimte in aanmerking genomen met gesloten overkapping, tenzij deze overkapping slechts bestaat uit een platte deksel die direct op de opstaande zijkanten van de laadbak is geplaatst.”
16. Het in de onderhavige jaren van toepassing zijnde Besluit inrichtingseisen bpm en mrb van 16 december 2021, nr. 2021-213898, Stcrt 2021, nr. 48134 en het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting 23 november 2015, nr. BLKB 2015/1381, gewijzigd bij besluit van 13 augustus 2020, nr. 2020-129396, Stcrt. 2020, nr. 46486 (hierna verder tezamen: het Kaderbesluit), bevat in artikel 2.3.2.1 de volgende goedkeuring met betrekking tot de meting van de laadruimte van pick-ups:

2.3.2.1 Meetmethoden laadruimte pick-up
De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten. Bij het ontbreken van een overkapping bij een pick-up is de hoogte niet relevant. Is op de laadruimte een kap of huif aanwezig dan moet de daardoor ontstane gesloten laadruimte voldoen aan alle afmetingen van het bijbehorende fiscale blok.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte mits deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet
vanaf het achterste punt van het tussenschot[vetgedrukt lettertype aangebracht door de rechtbank] een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Evenals bij de blokmethode wordt gemeten parallel aan de lengte-as van het motorrijtuig.
Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, ten tweede van de wet).
Als een zogenoemde rollbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rollbar buiten beschouwing worden gelaten.”
17. Het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb van 26 februari 2024, nr. 2024-4511, Stcrt. 2024, 6352 (hierna het nieuwe Besluit inrichtingseisen bpm en mrb), bevat - voor zover hier van belang - de volgende aanpassing ten opzichte van het Kaderbesluit:

1. Inleiding
- In dit besluit zijn standpunten aangepast of verduidelijkt over de volgende onderwerpen: Meetmethoden laadruimte pick-up (2.3.2.1): verduidelijkt waar de loodlijn te plaatsen omdat dit in de praktijk tot onduidelijkheden leidde.
(…)

2.3.2.1 Meetmethoden laadruimte pick-up

De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten waarbij de maten van het fiscale blok inclusief de hoogte in acht moeten worden genomen. Is op de laadruimte een kap of huif aanwezig dan moet de daardoor ontstane gesloten laadruimte voldoen aan alle afmetingen van het bijbehorende fiscale blok.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte van de laadruimte van een pick-up ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte mits deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet
vanaf het achterste punt van de binnenrand aan de voorkant van de laadbak[vetgedrukt lettertype aangebracht door de rechtbank] een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Evenals bij de blokmethode wordt gemeten parallel aan de lengteas van het motorrijtuig.
Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, derde lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet bpm c.q. artikel 3, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet mrb).
Als een zogenoemde rollbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rollbar buiten beschouwing worden gelaten.
[volgt een situatieschets van de meting van de lengte van de laadvloer van een pick-up]”
18. De rechtbank stelt voorop dat, nu eiseres de belasting op aangifte heeft voldaan naar het lagere tarief voor bestelauto’s, een redelijke verdeling van de bewijslast met zich meebrengt dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van de toepasselijkheid van dat tarief door verweerder, de bewijslast dat het motorrijtuig inderdaad voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen voor een bestelauto, op eiseres rust. Meer specifiek dient eiseres het bewijs te leveren dat is voldaan aan bovengenoemde eis dat ten minste 40 procent van de lengte van de laadruimte van de auto voor het hart van de achterste as is geplaatst en de laadruimte een lengte heeft van ten minste 150 cm.
19. Bij de beantwoording van de vraag of de lengte van de laadruimte aan de eisen voldoet dient te worden uitgegaan van de situatie zoals die was in het onderhavige tijdvak en ten tijde van de controles. Op basis van het verhandelde ter zitting en de descente stelt de rechtbank vast dat het oorspronkelijke tussenschot aan de voorkant van de laadbak van de auto na de controles is losgezaagd (zie o.a. de video van de descente vanaf 12 minuten en 10 seconden en 27 minuten en 20 seconden). Ten tijde van de controles op 22 juni en 19 juli 2022 was dit nog niet het geval en destijds zat dit tussenschot vast aan de laadbak. Dit vindt ook steun in de door verweerder bij zijn nader stuk van 23 oktober 2024 overgelegde foto’s 2 en 3, de foto’s van de controle en de foto’s die eiseres heeft gevoegd bij haar reactie op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag. Anders dan lijkt te volgen uit de door eiseres bij haar meetrapporten bij het nader stuk gevoegde foto’s, maakt het tussenschot geen deel uit van de rollbar en heeft het hier ook geen deel van uitgemaakt. Ook is tijdens de descente naar voren gekomen dat na de controle een nadere verdikking is aangebracht op de achterklep (zie video vanaf 16 minuten en 40 seconden). De onzekerheden die als gevolg van deze aanpassingen zijn ontstaan bij de metingen ten tijde van de descente, blijven naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres.
20. Nu genoemd tussenschot ten tijde van belang deel uitmaakte van de laadbak en niet van de rollbar, is er geen aanleiding om dit tussenschot bij de meting te demonteren of buiten beschouwing te laten. Evenmin kan de rechtbank eiseres volgen voor zover zij betoogt dat het tussenschot dient/diende te worden aangemerkt als binnenbekleding van de laadbak. De rechtbank kan eiseres ook overigens niet volgen in haar standpunt dat de lengte van de laadruimte moet worden gemeten vanaf de achterwand van de cabine van de auto. Het meten vanaf de achterwand van de cabine geeft blijk van een onjuiste lezing van het Kaderbesluit. Gelet op de bewoordingen van het Kaderbesluit en de in dat verband genoemde loodlijnmethode kan het begrip ‘tussenschot’ niet anders worden opgevat dan het tussenschot dat deel uitmaakt van de laadbak, hetgeen bepalend is voor de omvang van de laadruimte. Het begrip ‘achterwand van de cabine’ heeft blijkens onderdeel 2.3.2.2 van het Kaderbesluit (zoals dat gold tot 1 januari 2022) een andere betekenis en kan niet worden vereenzelvigd met het in onderdeel 2.3.2.1 gehanteerde begrip tussenschot. In het weergegeven nieuwe Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, ziet de rechtbank een bevestiging van deze lezing, nu daarin staat dat moet worden gemeten ‘vanaf het achterste punt van de binnenrand aan de voorkant van de laadbak’. In de inleiding van het nieuwe Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, staat vermeld dat het een verduidelijking betreft van de meetmethoden van de laadruimte van een pick-up. Het betreft hier dus, anders dan eiseres meent, uitdrukkelijk geen aanpassing van de wijze waarop de laadruimte dient te worden gemeten.
21. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen voor zover zij betoogt dat uitsluitend hoeft te worden gemeten over de bodem van de laadruimte en dat meting volgens de blokmethode geheel buiten beschouwing kan blijven. In de goedkeuring van het Kaderbesluit staat dat de lengte van de laadruimte ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte (de loodlijnmethode). Hieraan is evenwel de voorwaarde verbonden dat deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Hieruit volgt dat als de loodlijnmethode een andere uitkomst geeft dan de blokmethode, de meting volgens de loodlijnmethode buiten aanmerking blijft. De omstandigheid dat de laadruimte van de pick-up geen overkapping heeft en de hoogte van het fiscale blok in zoverre irrelevant is, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
22. De rechtbank kan eiseres ook niet volgen voor zover zij ervan uitgaat dat volgens de loodlijnmethode geen rekening wordt gehouden met het feit dat de bovenrand van het tussenschot van de laadbak naar binnen toe uitsteekt. Volgens het Kaderbesluit moet namelijk vanaf het ‘achterste punt’ van het tussenschot een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Hieruit volgt dat wel degelijk rekening moet worden gehouden met de naar binnen toe uitstekende bovenrand van het tussenschot. Dit volgt ook uit de meting volgens de fiscale blokmethode. Tijdens de descente is namelijk gebleken dat deze bovenrand het eerste punt (het achterste punt van het tussenschot) is dat het fiscale blok raakt wanneer deze wordt geplaatst in de laadbak (video van de descente vanaf 18 minuten en 17 seconden).
23. Het voorgaande betekent dat - zoals verweerder ook heeft gedaan – bij de meting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het tussenschot van de laadbak een bovenrand heeft die naar binnen toe uitsteekt en de lengte van de laadruimte (tot aan de achteras) verkleint. De rechtbank is van oordeel dat door verweerder bij de controle op
19 juli 2022 de laadruimte op de juiste wijze is gemeten door rekening te houden met deze bovenrand.
24. De totale lengte van de laadruimte bedraagt (volgens de loodlijnmethode) vanaf genoemde bovenrand 154 cm. De lengte van de laadruimte vanaf het achterste deel van het tussenschot tot aan de achteras bedraagt 54 cm. Dit betekent dat het deel tot aan de achteras 35% (54/154*100) van de totale lengte van de laadruimte bedraagt. Daarmee is dus niet voldaan aan de 40%-eis. Zelfs indien de genoemde bovenrand buiten beschouwing wordt gelaten en uitsluitend (dus zonder een loodlijn) wordt gemeten over de vloer van de laadruimte en het fiscale blok buiten beschouwing wordt gelaten, is niet is voldaan aan de 40%-eis. Indien over de vloer wordt gemeten tot aan het uitgezaagde deel van het tussenschot dient te worden uitgegaan van een totale lengte van de laadruimte van 160 cm. Alsdan bedraagt het deel tot aan de achteras 38% (60/160*100) van de totale lengte. De rechtbank gaat hierbij uit van een vloerlengte tot aan de achteras van 60 cm. Bij de aanvang van de descente (op de video van de descente op 1 minuut 45 en 2 minuut 51) heeft de rechtbank opgemerkt dat dit deel 66 cm bedraagt, maar dit berust op een verspreking, want op dat moment is 60 cm gemeten. Dat het gaat om 60 cm is ook opgemerkt vanaf de zevende minuut en vanaf 23 minuten en 35 seconden, op de video van de descente. Partijen zijn hier ook vanuit gegaan en de rechtbank sluit zich daarbij aan. Ook op basis van de (onjuiste) meetwijze van eiseres is dus niet voldaan aan de 40%-eis.
25. Eiseres heeft gelet op het voorgaande niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast en heeft niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de 40%-eis. De door eiseres overgelegde meetrapporten en de door eiseres tijdens de descente verrichte metingen en de daarbij gegeven toelichting, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. De stelling van eiseres dat de toezichtsmedewerkers fouten bij de meting hebben gemaakt door niet met een laser te meten, dat het hart van de achteras niet is bepaald en dat geen gebruik is gemaakt van een winkelhaak of waterpas, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naar oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van fouten die hebben geleid tot een verkeerde uitkomst en dat zonder deze fouten wel zou zijn voldaan aan de 40%-eis. Niet aannemelijk is dat, wanneer bijvoorbeeld wel een laser of waterpas was gebruikt, er tot een andere - voor eiseres gunstige - uitkomst was gekomen.
26. Bovenstaande heeft tot gevolg dat de auto niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan het verlaagde belastingtarief (grijs kenteken). Hieruit volgt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
Gelijkheidsbeginsel
27. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, meer specifiek de meerderheidsregel, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft in een bijlage van haar beroepschrift een lijst gevoegd waarin 140 [merk] pick-ups staan opgesomd waarbij de houders van die auto’s geen naheffingsaanslag zouden hebben ontvangen. Deze auto’s zijn door de RDW wel goedgekeurd. Eiseres is van mening dat deze goedkeuring in strijd is met het recht, nu haar auto identiek is en wel is afgekeurd. Verweerder betwist dat de meerderheidsregel van toepassing is. Verweerder stelt dat het niet duidelijk is in welke hoedanigheid de door eiseres genoemde auto’s rondrijden, dat er controles zijn geweest en dat daar veel procedures over lopen. Verder stelt verweerder dat het kan zijn dat deze auto’s zo zijn aangepast dat sprake is van een afneembare bovenbouw of oplegger. Deze auto’s hebben een bijzondere bovenbouw en kunnen om deze reden niet worden gemeten.
28. Van een door het bestuursorgaan gevolgde van de wet afwijkende gedragslijn waarop een belanghebbende zich in het kader van de meerderheidsregel kan beroepen, is bij aangiftebelastingen sprake indien het bestuursorgaan in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen waarmee het bekend is expliciet of impliciet een standpunt inneemt op grond waarvan het een juiste wetstoepassing achterwege laat (vgl. HR 11 maart 1998, nr. 32723, LJN AA2454, BNB 1998/266). Van het innemen van een dergelijk standpunt kan worden gesproken indien naheffing achterwege blijft hoewel de verschuldigde belasting niet (volledig) is betaald en het bestuursorgaan over alle benodigde gegevens beschikt om een naheffingsaanslag te kunnen opleggen. Die situatie doet zich ook voor als een belanghebbende die zich op de meerderheidsregel beroept aan het bestuursorgaan alle benodigde gegevens inzake rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen heeft verstrekt waaruit volgt dat te weinig belasting is betaald en op grond waarvan tot naheffing kan worden overgegaan, waarna het bestuursorgaan niettemin naheffing achterwege laat (Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0264).
29. Zonder nadere onderbouwing volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de genoemde auto’s voldoende vergelijkbaar zijn met de auto van eiseres. Zouden er al vergelijkbare gevallen zijn onder de door eiseres genoemde 140 [merk] pick-ups, dan is er evenmin aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een fout in de meerderheid van de gevallen. Verweerder heeft ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat er veel procedures lopen voor zover de genoemde auto’s aan controle zijn onderworpen. Kennelijk is in voorkomende gevallen juist wel nageheven na controle. Anders dan eiseres meent is de keuring van de RDW niet bepalend voor de beoordeling van de vraag of in een meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Het RDW is in dezen ook niet bevoegd om te beoordelen of het juiste tarief is toegepast. Naar oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel of demeerderheidsregel.
Verzuimboete
30. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiseres wist en kon niet weten dat de bestelauto niet voldeed aan de gestelde vereisten. Eiseres is een leek op het gebied van autobelastingen. Nu bij de verkoop van de auto aan haar is medegedeeld dat de auto aan alle inrichtingsvereisten voldeed, kon eiseres niet weten dat dit niet het geval was.
31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de boete terecht is opgelegd. Eiseres heeft zich niet aan de vereisten gehouden die zijn verbonden aan het lage bestelautotarief voor ondernemers. Eiseres dient als houder van de auto zelf te controleren of het motorrijtuig aan de inrichtingseisen voldoet.
32. Op grond van artikel 70 van de Wet mrb in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het onderhavige gebruik van de weg met een motorvoertuig waarvoor de belasting niet is betaald een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid van het BBBB maximeert het boetebedrag tot 100% van de niet betaalde belasting.
33. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking. Op grond van artikel 5:41 van de Awb kan geen boete worden opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
34. Voorop staat dat eiseres het verzuim in kwestie, het niet voldoen aan de gestelde inrichtingseisen die gelden voor het lage bestelautotarief voor ondernemers, heeft begaan, zodat een verzuimboete in beginsel gerechtvaardigd is. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet wist dat de auto niet voldeed aan de gestelde inrichtingseisen.
35. De rechtbank is van oordeel dat de boete terecht is opgelegd. Het feit dat het verzuim het gevolg is van onwetendheid staat niet in de weg aan het opleggen van een verzuimboete. Voor het opleggen van een verzuimboete is immers niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen als eiseres alle in redelijkheid van haar te verwachten zorg heeft betracht en haar geen enkel verwijt treft met betrekking tot het niet voldoen aan de genoemde voorwaarden, dient de boete te worden vernietigd wegens afwezigheid van alle schuld. Dat is in de gegeven omstandigheden niet het geval. De rechtbank weegt daarbij dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat eiseres zich er vooraf van had moeten vergewissen of het voertuig voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers. Het is hierbij de verantwoordelijkheid van eiseres om op de hoogte te zijn van de gestelde inrichtingseisen nu zij gebruik maakt van een zeer begunstigende regeling. Het verzuim blijft dan ook voor rekening van eiseres. De moeite die eiseres achteraf heeft gedaan om te bewijzen dat is voldaan aan de 40%-eis, is niet van belang voor de beoordeling van de vraag of eiseres alle in redelijkheid te verwachten zorg heeft betracht om aan haar verplichtingen te voldoen.
36. De vervolgvraag is of de verzuimboete van (na halvering) € 1.115 in het onderhavige geval ook passend en geboden is. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Door eiseres zijn geen bijzondere omstandigheden aangedragen die pleiten voor het matigen van de opgelegde verzuimboete. De rechtbank is van oordeel dat een (gehalveerde) boete van € 1.115 passend en geboden is.
37. Tot slot constateert de rechtbank ambtshalve dat vanaf de aankondiging van de boete tot het moment dat de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar zijn verstreken, nu de vooraankondiging is gedaan op 27 september 2022. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor verlenging of verkorting van de redelijke termijn voor de berechting van deze zaak is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden. Nu verweerder de boete in de beroepsfase heeft gehalveerd, bedraagt de boete € 1.115. Nu de boete, na halvering, meer dan € 1.000 bedraagt dient de boete met 5% te worden verlaagd (vgl. Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297), zodat deze wordt verminderd tot € 1.059.
Slotsom
38. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
39. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard dient een proceskostenvergoeding te worden toegekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse, met een waarde per punt van € € 907 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aanleiding omdat de opgelegde boete in overeenstemming was met het ten tijde van de uitspraak op bezwaar geldende beleid van verweerder. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de boete is verminderd als gevolg van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15 tweede lid van de Awb (vgl. HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1012).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete;
- vermindert de boete tot € 1.059 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van S.A. Zorge, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).