ECLI:NL:RBNHO:2025:378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/15/359981/FA RK 24-6296
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats in het kader van voogdij met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 januari 2025 uitspraak gedaan over de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, die al zeven jaar in een pleeggezin woont. De gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om toestemming voor de wijziging van verblijf van de minderjarige naar een gezinshuis. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich niet gezien voelt en lijdt onder de opvoedstijl van de pleegmoeder. Ondanks de inspanningen van de pleegzorginstelling om hulpverlening in te zetten, heeft de pleegmoeder deze hulp afgehouden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de pleegouders niet langer in staat zijn om te voldoen aan de opvoedbehoefte van de minderjarige, die kampt met ernstige loyaliteitsgevoelens en suïcidale gedachten. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de wijziging van verblijfplaats direct kan ingaan. De kinderrechter heeft de beslissing genomen in het belang van de minderjarige, die in het gezinshuis naar verwachting beter zal kunnen opgroeien.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/359981 / FA RK 24-6296
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats in het kader van voogdij (1:336a tweede lid BW)
in de zaak van
De gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,gevestigd te Velserbroek, hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegvader] en [de pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [plaats] , gemeente [gemeente] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de pleegzorgbegeleider
[de pleegzorgbegeleider]van Parlan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de pleegouders;
- [de pleegzorgbegeleider] namens Parlan;
- de minderjarige [de minderjarige] , die afzonderlijk is gehoord.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Na het gesprek heeft [de minderjarige] de kinderrechter nog een e-mailbericht gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter kort samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld en waarvan [de minderjarige] heeft aangegeven dat dit mocht worden gedeeld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 21 december 2021 is het gezag van de ouders van [de minderjarige] beëindigd en is de GI belast met de voogdij over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij pleegouders, [de pleegouders] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , maar verblijft thans in het gezinshuis van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:336a tweede lid Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) om – in het kader van voogdij - toestemming te verlenen tot wijziging van verblijf van [de minderjarige] van het huidige pleeggezin naar een gezinshuis (accommodatie jeugdhulpaanbieder), en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI voert hiertoe het volgende aan.
3.2.
De GI stelt zich op het standpunt dat de pleegouders, in combinatie met
de psychische kwetsbaarheid van [de minderjarige] , niet meer kunnen voorzien in een veilig opvoedklimaat voor [de minderjarige] . [de minderjarige] kent een belaste voorgeschiedenis, waarvoor hij behandeling heeft gekregen. In juni 2024 heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij weer behoefte heeft aan ondersteuning. Hij voelt zich vaak somber, heeft soms suïcidale gedachtes en kan zijn emoties niet altijd goed reguleren. [de minderjarige] en de pleegmoeder botsen vaak met elkaar. De pleegmoeder sluit in de visie van Parlan niet altijd voldoende aan bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Volgens de pleegmoeder ligt het probleem bij [de minderjarige] en moet het bij hem worden opgelost. In november 2024 heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij denkt dat zijn suïcidale gedachtes zullen afnemen als de stressvolle situaties rondom zijn vader (sinds diens terugkomst in Nederland) en de pleegmoeder zullen wijzigen en [de minderjarige] ergens anders gaat wonen. [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij de frequentie van het contact met zijn vader te veel vond. De pleegmoeder begreep dit echter niet, omdat zij veel moeite heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de vader naar Nederland kon komen. De pleegmoeder doet ook zorgelijke uitspraken over [de minderjarige] , bijvoorbeeld dat hij ‘gek is in zijn hoofd’. Door de pleegmoeder wordt niet geluisterd naar de grenzen van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een negatief zelfbeeld en de pleegmoeder lijkt hierbij niet op de juiste manier te kunnen aansluiten. Ze hanteert een dominante opvoedstijl met weinig ruimte voor [de minderjarige] zelf. De pleegmoeder laat weinig zelfreflectie zien en staat niet open voor systeemtherapie of sturing/coaching vanuit Parlan.
3.3.
Onderzocht is waar [de minderjarige] geplaatst kan worden en dit is mogelijk gebleken in het gezinshuis waar zijn zusjes [zusje 1] en [zusje 2] wonen (conform de eigen wens van [de minderjarige] ). In het gezinshuis is de hoofdopvoeder de hele dag beschikbaar en kan er specialistische hulp worden ingeschakeld. De pleegmoeder heeft thans aangegeven mee te willen werken aan hulpverlening, maar de GI wil de overplaatsing in het belang van [de minderjarige] toch doorzetten. Hulpverlening is in het verleden eerder afgewezen door de pleegmoeder en de GI is van mening dat [de minderjarige] specialistische ondersteuning nodig heeft.
3.4.
Ter zitting heeft de GI, samengevat, aangegeven dat de beslissing om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen niet licht is genomen en dat alle belangen zorgvuldig zijn gewogen, daarbij het belang van [de minderjarige] voorop stellend. De zeer zorgelijke signalen over [de minderjarige] van de pleegzorgmedewerker, de GZ-psycholoog van Parlan, en de school, onderbouwd met stukken, en de voogdijwerker van de GI hebben de doorslag gegeven. In het belang van [de minderjarige] acht de GI de wijziging in het verblijf dan ook noodzakelijk. De GZ-psycholoog heeft geconstateerd dat [de minderjarige] suïcidale gedachten heeft die toenemen als de stress bij met name de pleegmoeder oploopt. [de minderjarige] voelt zich niet gezien door haar en ervaart dat hij van allerlei dingen de schuld krijgt, waardoor zijn zelfbeeld wordt aangetast. Zijn hechtingsgeschiedenis speelt een rol, maar ook de dominante opvoedstijl van de pleegmoeder. De grenzen van [de minderjarige] worden onvoldoende gerespecteerd en er is geen zicht op verbetering, omdat de pleegmoeder hulpverlening tot op heden steeds heeft afgewezen. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zijn suïcidale gedachten pas zullen afnemen als de stressvolle situatie rondom de terugkeer van zijn vader en zijn pleegmoeder zal wijzigen. Dat de pleegouders dit niet (voldoende) hebben ingezien is volgens de GI tekenend voor de situatie. De opvoedvraag van [de minderjarige] is verzwaard. Er is meer professionele hulp nodig. Dat is de reden waarom het pleeggezin van de pleegouders niet meer passend is. Het gezinshuis is meer passend voor [de minderjarige] en hij doet het daar naar omstandigheden goed. De GI is dan ook van mening dat de noodzaak tot bescherming van [de minderjarige] prevaleert boven het blokkaderecht van het pleeggezin om [de minderjarige] .

4.De standpunten

Standpunt pleegouders
4.1.
De kinderrechter merkt allereerst op dat de pleegouders ter zitting hebben aangegeven dat er door hen stukken zijn ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze stukken niet ontvangen. Ook de GI heeft deze stukken niet ontvangen. De pleegouders hebben ter zitting hun standpunt uiteen gezet.
De pleegouders hebben ter zitting aangegeven dat zij erg worstelen met de situatie en er niets van begrijpen. Zij zorgen meer dan zeven en een half jaar voor [de minderjarige] en zijn oudere zus. De verslagen waren altijd positief en zij werden als een meewerkend gezin gezien. [de minderjarige] heeft zeer moeilijke periodes doorgemaakt waarbij zij intensief hebben geholpen om hem daaruit te krijgen. De pleegvader heeft zich ervoor ingezet dat [de minderjarige] klas 3 van de havo overnieuw kan doen en dat blijkt ook goed te gaan, zoals de pleegvader ook verwachtte. De pleegouders voelen zich nu als monsters neergezet. Zij hebben geluisterd naar de wens van [de minderjarige] en de GI om de vader meer op afstand te houden, maar dat mag nu blijkbaar niet meer baten. Sinds [de minderjarige] in het gezinshuis verblijft herkennen de pleegouders en zijn oudere zus hem niet meer, evenals de zoon van de pleegouders, [de zoon van de pleegouders] . De pleegouders hebben geen goed gevoel bij de pleegouders van het gezinshuis waar [de minderjarige] nu verblijft. Het voelt voor de pleegouders alsof zij ineens helemaal niets meer goed hebben gedaan. De pleegouders respecteren wel de keuze van [de minderjarige] als hij in het gezinshuis wil blijven, ook al voelt deze situatie en de gang van zaken niet goed voor hen. De pleegouders willen graag de band met [de minderjarige] behouden, ook omdat zijn oudere zus bij hen woont. De pleegvader heeft [de minderjarige] de Bijbeltekst van de verloren zoon gestuurd en tegen [de minderjarige] gezegd dat hij altijd contact mag opnemen. De pleegmoeder is van mening dat [de minderjarige] geen hulp nodig heeft van Parlan, maar van haar en haar familie. Het is voor de pleegmoeder zichtbaar dat het niet goed gaat met [de minderjarige] en zij wil hem graag helpen. [de minderjarige] heeft rust nodig en zoals er nu met hem wordt omgegaan is niet helpend volgens de pleegmoeder. De pleegmoeder ontkent dat zij de dingen heeft gezegd waarvan zij nu wordt beschuldigd. Wel zijn zij alsnog bereid toestemming te geven voor de wijziging van verblijfplaats en laten het aan [de minderjarige] om, wanneer hij daar aan toe is, weer contact met hen op te nemen.
Standpunt Parlan
4.2.
De pleegzorgbegeleider van Parlan heeft ter zitting aangegeven dat de pleegouders heel veel goede dingen hebben gedaan de afgelopen jaren, maar dat inmiddels de opvoedbehoefte van [de minderjarige] anders is geworden. De pleegouders kunnen niet aan die verzwaarde opvoedvraag voldoen. Er is de afgelopen tijd meer bekend geworden over de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] en de opvoedmethode van de pleegmoeder verergert deze problematiek. Ondanks pogingen vanuit Parlan heeft de pleegmoeder hulpverlening afgehouden. De onvoorwaardelijke plaatsing is een voorwaardelijke plaatsing geworden, mede doordat de pleegmoeder meerdere keren heeft aangegeven dat [de minderjarige] niet meer kon blijven en weg moest. [de minderjarige] is niet negatief over de pleegouders. Wat hij aangeeft wordt door de hulpverlening beoordeeld als zaken die niet in zijn belang zijn. [de minderjarige] heeft zijn pleegvader hoog zitten en wil graag de band die hij met hem heeft behouden, net zoals hij graag in contact wil blijven met de mensen van de kerk en de sociale contacten die hij heeft rondom het gezin van de pleegouders. Het is voor [de minderjarige] erg moeilijk om om te gaan met opmerkingen waarin hem wordt gezegd dat hij het pleeggezin heel wat is verschuldigd. De gehele situatie maakt dat hij niet meer terug kan, aldus de pleegzorgbegeleider.
Mening [de minderjarige]
4.3.
heeft uitgebreid met de kinderrechter gesproken. Hij heeft haar daarna nog een e-mailbericht gestuurd. [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij het eens is met het verzoek van de GI om hem over te plaatsen naar het gezinshuis.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat [de minderjarige] reeds langer dan één jaar door de pleegouders wordt opgevoed en verzorgd.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat de wijziging van het verblijf van [de minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is en dat het verzoek om vervangende toestemming toegewezen dient te worden en neemt hierbij het volgende in overweging.
5.3.
Vaststaat dat [de minderjarige] al meer dan zeven jaar bij het pleeggezin woont, samen met zijn oudere, inmiddels meerderjarige zus. Het pleeggezin alsmede de sociale context daarom heen vormen voor [de minderjarige] zijn vertrouwde omgeving. Hij gaat graag met het pleeggezin naar de kerk en ook het lidmaatschap van de carnavalsvereniging brengt hem plezier. Het gaat echter niet goed met [de minderjarige] . Hij heeft ernstige sombere gevoelens en daar heeft hij specifieke hulpverlening voor nodig. Hij voelt zich niet gezien en lijdt onder de opvoedstijl van met name de pleegmoeder. Parlan heeft langere tijd tevergeefs getracht om hiervoor hulpverlening in te zetten, maar de pleegmoeder heeft dat afgehouden. De terugkeer van de biologische vader van [de minderjarige] naar Nederland en zijn veelvuldige bezoeken aan het pleeggezin hebben de situatie voor [de minderjarige] verergerd. Uit de stukken is gebleken dat de opvoedvraag van [de minderjarige] is verzwaard en dat de pleegouders niet langer in staat zijn om hier op de juiste wijze aan te voldoen. [de minderjarige] kampt met ernstige loyaliteitsgevoelens, omdat hij ook het gevoel heeft dat hij zijn pleegouders veel is verschuldigd. Het is een jongen met een groot hart en hij wil iedereen, dus ook zijn pleegouders, te vriend houden. Zijn verblijf bij pleegouders is gezien de verzwaarde opvoedvraag niet langer passend voor [de minderjarige] en het is in zijn belang noodzakelijk dat hij naar een andere plek gaat. In het gezinshuis, waar ook zijn jongste twee zusjes wonen, kan naar verwachting meer worden aangesloten bij zijn opvoedbehoefte. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat [de minderjarige] in het gezinshuis verder zal moeten opgroeien. Hoewel de pleegouders ter zitting hebben aangegeven het uiteindelijk voor het proces van [de minderjarige] verstandig te vinden om hun toestemming voor de overplaatsing te verlenen, acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat de kinderrechter daartoe de vervangende toestemming verleent, zodat de wijziging van verblijfplaats vaststaat en hierover geen onduidelijkheid kan ontstaan. De pleegouders hebben ook aangegeven dat zij open staan voor contact met [de minderjarige] als hij dat wil. De kinderrechter vindt dit zeer waardevol en hecht eraan daarbij aan te geven dat de voogd de regie zal hebben over de contacten.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent toestemming aan de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot wijziging van het verblijf van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , naar een gezinshuis (accommodatie jeugdhulpaanbieder), te weten bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2025, in aanwezigheid van H.M. Zonneveld als griffier, en op schrift gesteld op 9 januari 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.