ECLI:NL:RBNHO:2025:3832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
15/143802-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging met noodweer(exces) verweer

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging. De zaak vond plaats in Haarlem, waar de verdachte op 25 april 2024 in een winkelcentrum betrokken was bij een steekincident. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes heeft gezwaaid en gestoken naar de slachtoffers, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor één van hen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot € 7.500,- en van [benadeelde partij 2] tot € 300,- heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en verplichtingen tot begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/143802-24
Uitspraakdatum: 27 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 maart 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 25 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermaals, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht en/of snelheid) naar (onder meer) het bovenlichaam van die [benadeelde partij 1] heeft gezwaaid en/of uitgehaald en/of die [benadeelde partij 1] daarbij in de arm en/of schouder en/of het bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (pees)letsel in/aan de arm en/of een slagaderlijke bloeding
,althans veel bloedverlies, voor welk letsel een operatie nodig was, en/of een gehechte wond ter hoogte van de schouder en/of het bovenlichaam, in elk geval een of meerdere steek- en/of snijwonden, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 1] meermaals, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of schouder en/of het bovenlichaam te steken en/of snijden en/of raken;
Feit 2hij op of omstreeks 25 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, openlijk, te weten in winkelcentrum [winkelcentrum] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , door
- [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een of meermaals te slaan en/of
- [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een of meermaals te duwen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te zwaaien naar een of meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (pees)letsel in/aan de arm en/of een slagaderlijke bloeding, althans veel bloedverlies, voor welk letsel een operatie nodig was,
en/of een gehechte wond ter hoogte van de schouder en/of het bovenlichaam, in elk geval een of meerdere steek- en/of snijwonden ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • de camerabeelden van winkelcentrum [winkelcentrum] te [plaats] (MANTA-2024087716), ter zitting getoond;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 30 april 2024 (dossierpagina 252 t/m 263);
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 26 april 2024 (dossierpagina 165 t/m 168);
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] d.d. 25 april 2024 (dossierpagina 193 t/m 196);
  • het Forensisch medisch onderzoek naar aanleiding van steekincident, door GGD Amsterdam van 5 augustus 2024 (dossierpagina 175 t/m 192).
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen
die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 25 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermaals met een mes met kracht en snelheid naar onder meer het bovenlichaam van die
[benadeelde partij 1] heeft gezwaaid en uitgehaald en die [benadeelde partij 1] daarbij in de arm en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op 25 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , openlijk, te weten in winkelcentrum [winkelcentrum] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , door
- [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] een of meermaals te slaan en
- [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] een of meermaals te duwen en
- met een mes, te zwaaien naar meerdere personen, te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten peesletsel in de arm en een slagaderlijke bloeding, voor welk letsel een operatie nodig was, ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag.
Feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
4.2.
Beroep op noodweer
4.2.1.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is een beroep op noodweer gedaan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsman begint de agressie bij de groep van de aangevers. De verdachte heeft vervolgens horen zeggen: “pak die mes”. Deze uitspraak heeft er bij de verdachte toe geleid dat hij bang werd en zijn eigen mes pakte. Het zwaaien door de verdachte met het mes was erop gericht om de aangevers uit zijn buurt te houden. Niet vaststaat volgens de raadsman dat het zwaaien met het mes erop was gericht om te steken. De verdachte heeft uitdrukkelijk geen aanvallende beweging gemaakt. Op het moment dat de verdachte achter één van de aangevers aanrende zag hij in zijn ooghoek aangever/slachtoffer [benadeelde partij 1] . Dat is het moment dat de verdachte zich omdraaide en [benadeelde partij 1] zag vallen. De verdachte meende dat hij werd aangevallen. In de seconden die daarop volgden stak de verdachte aangever [benadeelde partij 1] in zijn bovenlichaam en arm. De verdachte komt hiermee een geslaagd beroep toe op noodweer, aldus de raadsman.
4.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een
noodweersituatie. Er werd geduwd, waarbij [medeverdachte] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zich tot elkaar richtten. Er zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden dat de verdachte het mes pakte in verband met een noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf. Bovendien is niet voldaan aan de voor noodweer geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. Een beroep op noodweer wordt aangenomen wanneer de gedraging van degene die zich op noodweer beroept, noodzakelijk en ook proportioneel was.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verweren tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Op de camerabeelden van winkelcentrum [winkelcentrum] is te zien dat het geweld bij aanvang van de confrontatie niet in de richting van de verdachte werd gepleegd. De aangevers bewegen zich in de richting van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [medeverdachte] geeft vervolgens de eerste duw, waarna tussen hem en de aangevers over en weer wordt geduwd, zwaaiende bewegingen worden gemaakt en wordt getrapt.
Te zien is dat de verdachte kort na de eerste duw een mes pakt en daarmee zwaaiende en stekende bewegingen maakt. De gedragingen van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank in de kern aanvallend. De verklaring van de verdachte dat iemand zou hebben gezegd: “pak die mes”, of woorden van deze strekking, vindt geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
4.3.
Strafbaarheid van de feitenEr is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft subsidiair bepleit dat sprake is geweest van noodweerexces omdat de verdachte bang was en in een bepaalde gemoedstoestand verkeerde waarbij hij trilde en vol adrenaline zat. In die gemoedstoestand heeft hij gestoken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe. Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde algemene en bijzondere voorwaarden en als bijzondere voorwaarde daaraan toegevoegd een contactverbod met de aangevers.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 180 uur.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij de strafmaat rekening te houden met het volgende.
Gelet op het beroep op noodweer(-exces) van de verdachte komt de rechtbank volgens de raadsman er niet aan toe om aan de verdachte een straf op te leggen. Subsidiair kan de raadsman zich vinden in de gevorderde jeugddetentie. De raadsman verzoekt de werkstraf te matigen in duur, aangezien de verdachte recentelijk is gestart met een opleiding, daar veel uren per week mee bezig zal zijn en de combinatie met 180 uur werkstraf een te grote belasting zou zijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en uit de rapportage van de Raad.
6.3.2.
Aard en ernst strafbare feiten
Qua aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 25 april 2024 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer [benadeelde partij 1] tweemaal te steken met een mes. Dit is een zeer ernstig feit met grote emotionele en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat de beweegredenen van de verdachte zijn geweest, die tot deze daad hebben geleid. De rechtbank rekent het de verdachte zeer aan dat hij het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag en zich daardoor niet goed kon verweren, heeft gestoken.
Het slachtoffer is hevig bloedend aangetroffen en is door omstanders en medisch personeel geholpen. Uit medisch onderzoek is gebleken dat het letsel potentieel dodelijk was. Daarnaast vond de steekpartij plaats in een druk winkelcentrum en op klaarlichte dag. Omstanders, waaronder ook kinderen, zijn getuige geweest van deze escalatie van geweld, de steekpartij en het bloedende slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dit tot gevoelens van onveiligheid leidt in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte] , op 25 april 2024 schuldig gemaakt aan openlijk geweld, gepleegd tegen de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , terwijl dat geweld bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Een woordenwisseling is ontaard in een vechtpartij, waarbij is geschopt en geslagen. Slachtoffer [benadeelde partij 2] is daarbij aan zijn rechteroor geraakt. De verdachte is een stap verder gegaan en heeft met zijn mes zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan slachtoffer [benadeelde partij 1] .
6.3.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 januari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven.
Uit het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport van de Raad van 24 december 2024 blijkt het volgende.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat hij:
- mee blijft werken aan de begeleiding van een coach van [hulpverleningsorganisatie] ;
- mee blijft werken aan behandeling van De Waag;
- een positieve dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding behoudt, waarbij aan de gecertificeerde instelling de Jeugd en Gezinsbeschermers (DJGB) opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gedurende de voorlopige hechtenis heeft de verdachte binnen de JJI zijn VMBO-basis diploma weten te behalen en heeft hij actief meegedacht met een passend schorsingsplan. Hij heeft nadat hij geschorst was enkele maanden bij zijn zus in België gewoond, omdat het voor zijn eigen veiligheid niet wenselijk was dat hij weer direct in [plaats] zou gaan wonen. Inmiddels verblijft de verdachte weer in [plaats] . Hierbij gelden er strenge afspraken, waar hij zich over het algemeen goed aan heeft gehouden. De verdachte heeft de afgelopen maanden begeleiding gehad van zijn jeugdreclasseerder en van een coach van [hulpverleningsorganisatie] . Daarnaast is hij gestart met behandeling bij de Waag, waar de focus ligt op zijn
agressieregulatie, een (verdere) delictanalyse en op het in kaart brengen van eventuele trauma’s.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft op de zitting hieraan toegevoegd dat de Raad adviseert om geen contactverbod met de medeverdachte op te leggen. De focus bij de verdachte ligt erop dat hij verstandige keuzes leert te maken en dat hij inziet dat hij de medeverdachte niet moet opzoeken. De Raad kan zich vinden in een contactverbod met de aangevers.
De zittingsvertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft op de zitting aangegeven dat het voor de verdachte moeilijk is om te organiseren en te plannen. Ook vindt de verdachte het moeilijk om hulp te vragen. De behandeling bij De Waag is gestart, maar niet goed op gang gekomen omdat de verdachte zijn afspraken niet goed nakwam. Zijn coach zal hem daar meer in gaan ondersteunen. Het belang van behandeling wordt door de jeugdreclassering wel gezien. De verdachte krijgt daarom nog een kans en zal zijn afspraken moeten nakomen. De verdachte is inmiddels gestart met zijn kappersopleiding.
6.3.4.
Conclusie rechtbank
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte aan slachtoffer [benadeelde partij 1] zeer ernstig en potentieel dodelijk letsel heeft toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen voor de duur van 240 dagen,
met aftrek van het voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk. Dit betekent dat het gedeelte gelijk aan het voorarrest (63 dagen) in onvoorwaardelijke vorm zal worden opgelegd en dat de verdachte niet opnieuw vast zal komen te zitten.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie naast de algemene voorwaarden ook de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte wordt zo onder meer verplicht om mee te blijven werken aan de begeleiding door de coach en de behandeling bij De Waag. Ook zal het de verdachte worden verboden om contact te zoeken met de aangevers.
De rechtbank zal ook bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht dit noodzakelijk gelet op de aard van het gepleegde misdrijf alsmede gelet op het feit dat de agressieregulatietraining van de verdachte bij De Waag nog niet is afgerond.
De rechtbank is verder van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Vorderingen benadeelde partijen
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft namens hem een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- , ter terechtzitting verhoogd naar € 15.000,-, ingediend tegen de verdachte, wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag. Ook wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en een contactverbod met de aangever.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 457,40 ingediend tegen de verdachte, wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 2 zou hebben geleden, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag. Ook wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] op het standpunt gesteld deze vordering gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van
€ 10.000,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, het overig verzochte niet-ontvankelijk te verklaren en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld deze geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie verzoekt deze vordering niet hoofdelijk op te leggen.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, primair vanwege het beroep op noodweer(exces). Subsidiair stelt de raadsman dat nog niet medisch is vastgesteld of het letsel bij het slachtoffer blijvende gevolgen heeft. Nu er nog geen blijvende beperking is aangetoond, is de vordering van € 15.000,- niet reëel. De raadsman verzoekt daarom de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.500,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen. De vordering is volgens de raadsman niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd.
7.4.
Beoordeling van de vorderingen
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Uit de medische informatie afkomstig van het Forensisch medisch onderzoek door de GGD te Amsterdam van 5 augustus 2024, blijkt dat er sprake was van potentieel levensbedreigend letsel, waarvoor acuut adequaat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Ook volgt uit dit onderzoek dat er sprake zal zijn van blijvend zichtbare littekens van de gehechte wonden. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting mondeling naar voren gebracht dat hij nog last heeft van beperkingen in de bewegingen van zijn pols/hand. Ook is er nog steeds sprake van pijn. Niet duidelijk is of deze klachten in de toekomst zullen afnemen.
In het voorgaande ziet de rechtbank voldoende grond om aan de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade toe te kennen. Gelet op de aard en de ernst van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen, concludeert de rechtbank dat een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- vermeerderd met de wettelijke rente, passend en billijk is. Hierbij is ook rekening gehouden met de omstandigheid dat, zoals de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft betoogd, nog geen sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter indienen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot doodslag en openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden, te weten € 92,45 voor verloren Airpods en € 64,95 voor een beschadigde sweater, door hem onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat dit gedeelte van het door de benadeelde partij gevorderde schade door de rechtbank zal worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 300,-gevorderd, in verband met het letsel aan zijn oor, zijn verslechterde gehoor en de psychische gevolgen van dit incident voor hem.
De rechtbank ziet voldoende grond om aan de benadeelde partij een vergoeding van deze immateriële schade toe te kennen. Gelet op de aard en de ernst van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen, concludeert de rechtbank dat een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 300,- vermeerderd met de wettelijke rente, passend en billijk is.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4.1. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
tweehonderdveertig(
240) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 177 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten drieënzestig (63) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- mee blijft werken aan de begeleiding van een coach van [hulpverleningsorganisatie] ;
- mee blijft werken aan behandeling van De Waag;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , afgezien van mogelijk contact in het kader van mediation;
- een positieve dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding behoudt, waarbij aan de gecertificeerde instelling De Jeugd en Gezinsbeschermers (DJGB) gevestigd te Amsterdam, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Geeft opdracht aan DJGB, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
honderdtwintig(
120) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig (60) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid.
Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[benadeelde partij 1], voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering betreffende de overig gevorderde immateriële schade en bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen.
Legt veroordeelde als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 300,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[benadeelde partij 2], voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt veroordeelde als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade af.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. J. Lintjer en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.S. van Lede – Terhaar sive Droste,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.