ECLI:NL:RBNHO:2025:3845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/15/355881 / FA RK 24-4204
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in een samengesteld gezin met meerdere onderhoudsplichtigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van kinderalimentatie. De vader is onderhoudsplichtig voor zijn kind met de moeder, zijn kind met zijn nieuwe partner en het kind van zijn nieuwe partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader voldoende draagkracht heeft om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De moeder heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor hun gezamenlijke kind, [minderjarige 1], van € 154 naar € 450 per maand, met ingang van 15 mei 2024, omdat zowel haar als de vader's inkomen is gewijzigd en er weinig contact is tussen de vader en [minderjarige 1]. De vader heeft het verzoek van de moeder afgewezen en verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 98 per maand. De rechtbank heeft de alimentatie uiteindelijk vastgesteld op € 356 per maand vanaf 15 mei 2024, € 379,14 per maand vanaf 1 januari 2025, en € 406 per maand vanaf 1 maart 2025. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vader in staat is om aan zijn onderhoudsverplichtingen voor alle kinderen te voldoen, en dat een andere verdeling van de draagkracht zou leiden tot een minder rechtvaardige uitkomst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats: Haarlem
Familierecht
Zaaknummer: C/15/355881 / FA RK 24-4204
Kinderalimentatie
Beschikking van 4 april 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. Wieringa,
e n
[verweerder],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Kemmers.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlage 1 tot en met 7, binnengekomen op
5 augustus 2024;
het verweerschrift van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 10 oktober 2024;
het bericht namens de vader van 29 januari 2025 met bijlage 4 tot en met 9;
het bericht namens de moeder van 7 februari 2025 met bijlagen 8 tot en met 14;
het bericht namens de vader van 12 februari 2025 met bijlagen;
het bericht namens de vader van 3 maart 2025 met wijziging van zijn zelfstandig verzoek en met bijlagen.
1.2.
Het verzoek van de moeder om de stukken van de vader van 3 maart 2025 buiten beschouwing te laten heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling afgewezen. De moeder heeft hiertoe aangevoerd dat zij van de wijziging van het verzoek van de vader slechts een digitale versie heeft ontvangen en geen ondertekend exemplaar. Anders dan de moeder heeft de rechtbank wel een ondertekend exemplaar van de wijziging van het verzoek van de vader ontvangen, zodat in zoverre voldaan is aan de formele vereisten. De moeder heeft bovendien voldoende gelegenheid gehad om de stukken van 3 maart 2025 te bestuderen, zodat ook anderszins geen sprake is van strijd met de goede procesorde.
1.3.
De mondelinge behandeling, aanvankelijk gepland op 13 februari 2025, is gehouden op 21 maart 2025. Van deze behandeling zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1], geboren op [datum].
2.2. [
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De vader heeft met zijn huidige partner, met wie hij op 11 december 2020 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een zoon: [minderjarige 2], geboren op [datum].
2.4.
De minderjarige zoon van de partner van de vader, [stiefkind], heeft zijn hoofdverblijf bij de vader en zijn partner.
2.5.
Op 19 oktober 2016 heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van de ouders beslist dat de vader ten behoeve van [minderjarige 1] een bedrag van € 411 per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen.
2.6.
Op 17 oktober 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam deze beslissing vernietigd en bepaald dat de vader met ingang van 24 januari 2017 een bedrag van € 419 ten behoeve van [minderjarige 1] aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen.
2.7.
Bij beschikking van 2 januari 2024 heeft de rechtbank, met wijziging van voornoemde beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 17 oktober 2017, bepaald dat de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van 1 februari 2024 € 154 per maand bedraagt.
Wat ligt voor?
2.8.
De moeder wil dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in € 450 per maand, met ingang van 15 mei 2024. Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd, omdat zowel het inkomen van de vader als het inkomen van de moeder is gewijzigd en omdat er tussen de vader en [minderjarige 1] nauwelijks contact is.
2.9.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder. Hij wil dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De vader is weliswaar meer gaan verdienen, maar hij is ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [stiefkind]. Bovendien is de moeder meer gaan verdienen.
2.10.
Na wijziging van zijn verzoek verzoekt de vader om met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] te wijzigen en te bepalen dat de vader aan kinderalimentatie een bedrag van € 98 per maand aan de moeder dient te betalen. Hij verzoekt verder te bepalen dat de vader hetgeen hij teveel aan kinderalimentatie heeft betaald mag verrekenen met de toekomstige termijnen. Tenslotte verzoekt hij te bepalen dat de moeder de werkelijke proceskosten van de vader (inclusief btw en griffierecht) ter hoogte van € 2.500 aan de vader dient te voldoen.
3.
De beoordeling
conclusie
3.1.
De rechtbank zal bepalen dat de vader vanaf 15 mei 2024 een kinderalimentatie van € 356 per maand, met ingang van 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 379,14 per maand en met ingang van 1 maart 2025 een kinderalimentatie van € 406 per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want de inkomens van zowel de vader als de moeder zijn gewijzigd. Dit rechtvaardigt een herbeoordeling van de onderhoudsbijdrage.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 15 mei 2024 als ingangsdatum, zoals door de moeder verzocht. Bij beschikking van 2 januari 2024 is de rechtbank ervan uit gegaan dat de vader geen betaalde werkzaamheden verrichtte en moest rondkomen van een WW-uitkering. Achteraf is gebleken dat de vader al vóór die datum een nieuwe baan had, maar dat hij heeft nagelaten om de rechtbank en de moeder hiervan op de hoogte te stellen. De vader kon er vanaf het moment dat hij een nieuwe baan had rekening mee houden dat hij een hogere bijdrage voor [minderjarige 1] moest betalen. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij zich nu geconfronteerd ziet met een achterstand.
behoefte van [minderjarige 1]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar de hoogte van de kosten van een kind. Dat noemen we de ‘behoefte’ van het kind.
Bij beschikking van 2 januari 2024 is de behoefte van [minderjarige 1] in 2023 vastgesteld op € 602 per maand. Na toepassing van de wettelijke indexering bedraagt de behoefte
in 2024 € 639 per maand en in 2025 € 681 per maand. [3]
15 mei 2024 – 1 januari 2025
draagkracht ouders
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
3.7.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:
70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].
draagkracht vader
3.8.
Omdat de ingangsdatum is gelegen in 2024, rekent de rechtbank met de inkomensgegevens uit 2024.
3.9.
Uit de salarisstroken van november en december 2024 (productie 4) blijkt dat de vader een brutosalaris heeft van € 5.175 per maand. De rechtbank houdt verder rekening met een eindejaarstoeslag van € 4.024 per jaar, een pensioenafdracht van € 298 per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het NBI van de vader bedraagt dan € 3.903 per maand. [5]
3.10.
De vader rekent zelf met een bedrag van € 819 aan woonlasten (productie 3), zodat de rechtbank hier ook van zal uitgaan. De vader heeft dan een draagkracht van € 1.270 per maand.
3.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van de beslissing van 2 januari 2024 rekening te houden met de aflossing op de schuld aan DUO van € 227 per maand. De rechtbank acht het redelijk dat de vader deze schuld uit zijn vrije ruimte betaald, ook in het licht van het totale netto besteedbare gezinsinkomen van de vader en zijn partner.
draagkracht moeder
3.12.
Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank op basis van de overlegde salarisstrook van juli 2024 (productie 4), waarin een inkomen van bruto € 3.385 per maand staat genoemd, een pensioenpremie van € 176 en een premie AOP van € 5 per maand. Verder rekent de rechtbank met een gemiddelde operationele toelage van € 182 per maand (over de maanden juli-december 2024), met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget. Het NBI is dan € 3.418 per maand. [6]
3.13.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 824 per maand.
3.14.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.15.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van (€ 1.270 + € 824 =) € 2.094 per maand. Wanneer zij naar rato van hun volledige draagkracht zouden bijdragen in de kosten van [minderjarige 1], die € 639 per maand bedragen, dan is het aandeel van de moeder 824/2.094 x 639 = € 251 per maand en het aandeel van de vader 1.270/2.094 x 639 = € 388 per maand.
samenloop van onderhoudsverplichtingen
3.16.
Aan de kant van de vader is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen.
Hij is samen met zijn partner onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [stiefkind]. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [7] Als er sprake is van een tekort, dan moet zijn draagkracht over de kinderen worden verdeeld, in beginsel gelijkelijk. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een tekort, moet de rechtbank ook beoordelen welk aandeel de vader moet leveren in de kosten van [minderjarige 2] en [stiefkind]. Om dat aandeel te kunnen vaststellen, is enerzijds de behoefte van hen van belang en anderzijds de draagkracht van de partner van de vader.
behoefte [minderjarige 2] en [stiefkind]
3.17.
De behoefte van [minderjarige 2] en [stiefkind] is bij beschikking van 2 januari 2024 vastgesteld op € 719 per kind per maand. Na indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige 2] en [stiefkind] in 2024 € 764 per kind per maand en in 2025 € 813 per maand. [8]
3.18.
De moeder heeft niet betwist dat de kosten van [stiefkind] volledig voor rekening van de vader en zijn partner komen, omdat de vader van [stiefkind] niet in de kosten van [stiefkind] bijdraagt, zoals door de vader gesteld. De rechtbank zal daarom van die situatie uitgaan.
draagkracht partner van de vader
3.19.
De rechtbank heeft de draagkracht van de partner van de vader berekend op basis van haar salarisstrook van juni 2024. Hierin staat een bruto loon van € 4.469 per maand. De rechtbank houdt verder rekening met een (tijdelijke) indexatietoeslag van € 148 per maand, een pensioenpremie van € 311 per maand en een premieafdracht inzake een WGA-hiaat van € 15 per maand. Verder rekent de rechtbank met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de combinatiekorting. Het NBI van de partner bedraagt dan € 3.660 per maand. [9]
3.20.
Rekening houdend met de door de vader in zijn berekening gehanteerde woonlasten van € 987 per maand, bedraagt de draagkracht van de partner van de vader € 982 per maand.
3.21.
De vader en zijn partner hebben samen een draagkracht van (€ 1.270 + € 982 =) € 2.252 per maand. Wanneer zij naar rato van hun volledige draagkracht zouden bijdragen in de kosten van [minderjarige 2] en [stiefkind] (in totaal € 1.528 per maand), dan is het aandeel van de vader 1.270/2.252 x 1.528 = € 862 per maand en het aandeel van de partner van de vader 982/2.252 x 1.528 = € 666 per maand.
3.22.
De vader is gelet op de voorgaande berekeningen in staat om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [stiefkind] (bij elkaar € 388 + € 666 = € 1.054) te voldoen. Een andere verdeling van de draagkracht van de vader, waarbij de draagkracht eerst over de kinderen wordt verdeeld en er daarna pas een draagkrachtvergelijking met de moeder plaats vindt, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een minder rechtvaardige uitkomst, omdat de moeder dan naar verhouding een groter deel van de behoefte van [minderjarige 1] voor haar rekening dient te nemen, terwijl de vader onderhoudsplichtig is voor drie kinderen en hij voldoende draagkracht heeft om de hiervoor berekende aandelen te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor gebruikte methode het meeste recht doet aan de onderlinge verhoudingen van de draagkracht.
zorgkorting
3.23.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Daar staat een besparing in die kosten van de moeder tegenover. De rechtbank verlaagt in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van [minderjarige 1]: de ‘zorgkorting’.
3.24.
De rechtbank zal een zorgkortingspercentage van 5% van de behoefte van [minderjarige 1] toepassen. Uit de verklaringen van partijen is gebleken dat er geen sprake is van een structurele zorgregeling en het contact tussen de vader en [minderjarige 1] is beperkt tot zo nu en dan een afspraak. De zorgkorting bedraagt dan € 32 per maand.
3.25.
Op grond hiervan dient de vader een kinderalimentatie te betalen van (€ 388 - € 32 =) € 356 per maand.
1 januari 2025 – 1 maart 2025
3.26.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%. De kinderalimentatie bedraagt dan € 379,14 per maand.
Met ingang van 1 maart 2025
3.27.
De moeder heeft aangegeven dat haar dienstverband met ingang van 1 maart 2025 wordt gewijzigd van 36 uur naar 32 uur per week. De rechtbank zal daarom met ingang van 1 maart 2025 een nieuwe berekening maken. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan de stelling van de vader dat bij de moeder sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Alhoewel de moeder kennelijk zelf bij haar werkgever heeft verzocht om een vermindering van haar uren, heeft zij zich ingespannen om vanuit een situatie waarin zij werkloos was weer betaald werk te gaan verrichten en zodoende haar draagkracht te vergroten. Daarbij draagt de moeder de volledige zorg voor [minderjarige 1] en vindt de rechtbank een dienstverband van 32 uur per week voor een alleenstaande moeder in dat geval alleszins redelijk.
draagkracht vader
3.28.
De rechtbank gaat uit van de berekening van de vader van 12 februari 2025, die door de moeder niet is betwist. In deze berekening wordt namelijk geen rekening gehouden met een aflossing van de schuld van de vader aan DUO, anders dan de bij 3 maart 2025 overgelegde berekening. Uit voornoemde berekening van 12 februari 2025 volgt een draagkracht van de vader van € 1.309 per maand.
draagkracht moeder
3.29.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de moeder uit van de door haar bij productie 11 overgelegde loonstrook en zal deze bedragen omrekenen naar een dienstverband van 32 uur per week. De draagkracht van de moeder bedraagt dan € 717 per maand. [10]
draagkrachtvergelijking
3.30.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van (€ 1.309 + € 717 =) € 2.026 per maand. Wanneer zij naar rato van hun volledige draagkracht zouden bijdragen in de kosten van [minderjarige 1] (€ 681 per maand), dan is het aandeel van de moeder 717/2.026 x 681 = € 241 per maand en het aandeel van de vader 1.309/2.026 x 681 = € 440 per maand.
draagkracht partner van de vader
3.31.
De rechtbank gaat uit van de berekening van de vader van 12 februari 2025, die door de moeder niet is betwist. Uit deze berekening volgt een draagkracht van de partner van de vader van € 1.129 per maand.
draagkrachtvergelijking vader en partner vader
3.32.
De vader en zijn partner hebben samen een draagkracht van (€ 1.309 + € 1.129 =) € 2.438 per maand. Wanneer zij naar rato van hun volledige draagkracht zouden bijdragen in de kosten van [minderjarige 2] en [stiefkind] (in totaal € 1.626 per maand), dan is het aandeel van de vader 1.309/2.438 x 1.626 = € 873 per maand en het aandeel van de partner van de vader 1.129/2.438 x 1.626 = € 753 per maand.
bijdrage
3.33.
De vader heeft een draagkracht van € 1.309 per maand en een onderhoudsplicht van
(€ 440 + € 873 =) € 1.313 per maand anderzijds. Dit leidt tot een tekort van € 4 per maand. Aangezien sprake is van een dermate gering tekort zal de rechtbank hier geen rekening mee houden.
3.34.
Na toepassing van de zorgkorting van 5%, zijnde een bedrag van € 34 per maand, bedraagt de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2025 (€ 440 – € 34 =) € 406 per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.35.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.36.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.37.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de moeder in de kosten van de procedure te veroordelen. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1], zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 2 januari 2024, en bepaalt dat deze kinderalimentatie:
  • vanaf 15 mei 2024 tot 1 januari 2025 € 356 per maand,
  • vanaf 1 januari 2025 tot 1 maart 2025 € 379,14 per maand, en
  • vanaf 1 maart 2025 € 406 per maand bedraagt;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering behoefte
Bijlage 2: draagkracht vader
Bijlage 3: draagkracht moeder
Bijlage 4: behoefte [minderjarige 2] en [stiefkind]
Bijlage 5: draagkracht partner vader
Bijlage 6: draagkracht moeder m.i.v. 1 maart 2025

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Bijlage 1: indexering behoefte.
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Bijlage 2: draagkracht vader.
6.Bijlage 3: draagkracht moeder.
7.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
8.Bijlage 4: behoefte [minderjarige 2] en [stiefkind].
9.Bijlage 5: draagkracht partner vader.
10.Bijlage 6: draagkracht moeder m.i.v. 1 maart 2025.