ECLI:NL:RBNHO:2025:3846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
15/293701-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en taakstraf voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 februari 2022 in 't Zand een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, reed met een snelheid tussen de 72 en 81 kilometer per uur op de Bosweg, waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur is. Tijdens het rijden heeft hij onvoldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie, wat resulteerde in een aanrijding met een fietsster, genaamd [slachtoffer], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder schedel- en hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, die bij niet of niet naar behoren uitvoeren kan worden omgezet in 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 3.275,94, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/293701-23
Uitspraakdatum: 8 april 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(artikel 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en mr. F.J.V.H. Stoffels, raadsman van de verdachte, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te 't Zand, gemeente Schagen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Bosweg, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een niet toegestane en/of gezien de wegsituatie/verkeerssituatie onverantwoord hoge snelheid te rijden en/of
- zijn (hoge) snelheid niet aan te passen aan de overige aanwezige verkeersdeelnemers, te weten een tegemoetkomende auto en/of een voor hem rijdende fietsster en/of
- niet tijdig te anticiperen op de voor hem rijdende links afslaande fietsster en/of
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- aan te rijden tegen en/of in botsing te komen met een voor hem op de weg bevindende fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten schedel- en hersenletsel, een gebroken sleutelbeen, gebroken ribben en/of
een gebroken onderkaak, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te 't Zand, gemeente Schagen, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Bosweg,
- met een zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat hij niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is aangereden tegen een voor hem bevindende fietsster, waardoor die fietsster (te weten [slachtoffer]) ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het uitvoeren van een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren uitvoeren van die taakstraf te vervangen door 60 dagen hechtenis. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk zal worden ontzegd voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
3.2
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte bereid en in staat is om een taakstraf uit te voeren. Hij heeft familie in Nederland wonen en kan bij zijn familie verblijven, wanneer hij de taakstraf moet uitvoeren.
4.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het primair bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het ongeval
Op 19 februari 2022 om omstreeks 16.50 uur heeft op de Bosweg te ‘t Zand een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenbusje en een zestienjarig meisje, genaamd [slachtoffer], op een fiets. De verdachte bestuurde het personenbusje. Door het ongeval heeft [slachtoffer] meerdere letsels opgelopen, waaronder zeer ernstig schedel- en hersenletsel.
Omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond
De Bosweg is een rechte weg zonder middenmarkering, gelegen buiten de bebouwde kom in ’t Zand, waar een maximum snelheid van 60 kilometer per uur geldt. Aan deze weg liggen toe- en uitritten naar woningen en agrarische bedrijven. Het wegdek was droog en het zicht van de bestuurder van de personenauto was goed. [slachtoffer] was op weg naar haar huis aan de [adres 2] en reed in dezelfde richting als de verdachte met zijn personenbusje. Vlak voor de aanrijding heeft een personenauto (getuige [getuige]) uit tegengestelde richting [slachtoffer] en de verdachte gepasseerd.
Het dossier bevat dashcam-beelden en schermafdrukken van die beelden. De dashcam was bevestigd in een auto die stond geparkeerd op het pad van perceel [adres 2] en stond gericht op de Bosweg. Deze beelden zijn beschreven door de politie. Uit die beschrijving blijkt dat [slachtoffer] op 19 februari 2022 met haar fiets over de Bosweg rijdt, komende uit de richting van perceel [adres 3] en gaande in de richting van [adres 2]. [slachtoffer] stopt ter hoogte van het eerste pad van [adres 2] met het trappen op haar pedalen en laat haar fiets uitrollen. Haar linkerarm hangt verticaal langs haar lichaam. [slachtoffer] is blijkbaar voornemens om bij het tweede pad van [adres 2] linksaf te slaan. Op de bewegende beelden is te zien dat zij haar linkerarm naar links opricht en langzaam op haar pedalen trapt op het moment dat zij het eerste pad is gepasseerd. Vervolgens is [slachtoffer] niet meer in beeld (doordat drie boompjes het zicht van de camera blokkeren) en komt de auto van de getuige [getuige] uit tegenovergestelde richting in beeld, waarna ook het personenbusje van de verdachte in beeld komt. De voertuigen van de verdachte en van de getuige [getuige] passeren elkaar. Volgens de verbalisant zijn op dat moment geen oplichtende remlichten te zien op het personenbusje van de verdachte. Het busje is vervolgens niet meer in beeld omdat het zicht wordt geblokkeerd door de drie boompjes. Wanneer het voertuig van de verdachte weer in beeld komt, is [slachtoffer] in de lucht boven het voertuig van verdachte te zien. Op dat moment branden de remlichten van het voertuig van de verdachte. Daarna verdwijnen het busje van de verdachte en [slachtoffer] uit beeld.
Letsel van het slachtoffer
Uit de letselverklaringen blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het verkeersongeval zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten onder meer schedel- en hersenletsel, een gebroken sleutelbeen, gebroken ribben en een gebroken onderkaak. Na het ongeval heeft zij zeven maanden in coma gelegen en heeft haar familie moeten vrezen voor haar leven. Ze heeft diverse operaties en therapieën moeten ondergaan en zal, naar alle waarschijnlijkheid, blijvend aangewezen zijn op zorg.
Verklaring van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 19 februari 2022 over de Bosweg in ’t Zand reed met een personenbusje en personen vervoerde vanuit Polen naar Nederland. Hij is vroeg vertrokken, maar was niet vermoeid. Op het moment van het ongeval was hij niet bezig met zijn mobiele telefoon of navigatie. Hij heeft niet gekeken hoe hard hij reed. Hij vermoedt dat hij ongeveer 68-70 kilometer per uur reed. Hij heeft de fietsster al gezien voordat hij de tegenligger passeerde. Hij zag dat de fietsster op haar fiets balanceerde en één hand niet aan het stuur had. Volgens de verdachte heeft de fietsster haar hand niet uitgestoken. Op het moment dat hij haar passeerde raakte hij haar op het midden van de weg met de rechtervoorkant van zijn personenbusje. Hij was ervan overtuigd dat zij rechtdoor zou fietsen.
Snelheidsoverschrijding
[deskundige] heeft in opdracht van rechter-commissaris als deskundige onderzoek verricht naar onder meer de gereden snelheid en de oorzaak van het ongeval. In zijn rapport stelt de deskundige vast dat de fietsster ([slachtoffer]) ten tijde van de aanrijding al bezig was met oversteken. De gemiddelde benaderingssnelheid van het personenbusje bedroeg tussen 72 en 81 kilometer per uur. Op een afstand van zo’n 35 meter voor de botsing moet de bij toe-/uitrit langzaam rijdende/balancerende fietsster zichtbaar zijn geweest voor de bestuurder van het busje (de verdachte) en moet hij in de gelegenheid zijn geweest om bij nadering van de fietsster te anticiperen door af te remmen en zo nodig te stoppen totdat duidelijk was wat zij zou gaan doen.
Ter terechtzitting heeft deskundige zijn rapport nader toegelicht en zijn conclusies herhaald.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze de hare.
Mate van schuld
De rechtbank moet de vraag te beantwoorden of en zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zo heeft gedragen, dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van de WVW houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat uitsluitend als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 19 februari 2022 met het personenbusje over de Bosweg in ’t Zand heeft gereden met een snelheid tussen de 72 en 81 kilometer per uur, terwijl de daar toegestane snelheid 60 kilometer per uur is. De verdachte reed dus te hard.
Naast deze overschrijding van de maximumsnelheid heeft de verdachte onvoldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie. Aan de Bosweg liggen toe- en uitritten van woningen, van waaruit onverwachts verkeer kan komen. De verdachte en [slachtoffer] reden in dezelfde richting over de Bosweg en de verdachte naderde [slachtoffer] van achteren. Voordat [slachtoffer] bij haar huis wilde afslaan/oversteken, stopte zij met trappen, had zij haar linkerarm langs haar lichaam en liet zij haar fiets uitrollen. Op basis van de beelden valt niet vast te stellen of zij haar linkerarm daadwerkelijk volledig uitstak, maar wel is duidelijk dat [slachtoffer] langzaam reed en balanceerde op haar fiets. Uit de tegengestelde richting kwam een personenauto aanrijden (getuige [getuige]) en de Bosweg is een relatief smalle weg. Door onder deze omstandigheden zijn snelheid niet aan te passen en eventueel te stoppen teneinde elkaar veilig te kunnen passeren, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig en is zij daarom van oordeel dat het ongeval aan de verdachte zijn schuld te wijten is. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 februari 2022 te ’t Zand, gemeente Schagen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de Bosweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met een niet toegestane en gezien de verkeerssituatie onverantwoord hoge snelheid te rijden en
- zijn hoge snelheid niet aan te passen aan de overige aanwezige verkeersdeelnemers, te weten een tegemoetkomende auto en een voor hem rijdende fietsster en
- niet tijdig te anticiperen op de voor hem rijdende fietsster en
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en
- aan te rijden tegen een voor hem op de weg bevindende fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten schedel- en hersenletsel, een gebroken sleutelbeen, gebroken ribben en een gebroken onderkaak werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte is ‘s ochtends vroeg uit Polen naar Nederland vertrokken. Aan het eind van de middag op de Bosweg in ’t Zand heeft hij de voor hem afslaande fietsster ([slachtoffer]) van achteren aangereden, waardoor zij zwaar gewond in de sloot terecht is gekomen. Haar vader heeft de klap van het ongeval gehoord, is naar buiten gegaan en heeft [slachtoffer] eerste hulp geboden, waarna [slachtoffer] met spoed naar het ziekenhuis is vervoerd.
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer] zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij heeft vele operaties moeten ondergaan en maanden in coma gelegen, vechtend voor haar leven. Uit de ter zitting door haar vader voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het ongeval ingrijpende gevolgen voor [slachtoffer] en voor haar familie heeft gehad en ruim drie jaar later nog heeft. [slachtoffer] is nog steeds revaliderend van het ongeval. Het ziet ernaar uit dat zij nimmer volledig zal herstellen en voor de rest van haar leven zal zijn aangewezen op zorg.
Bij het bepalen van de strafmaat is het verkeersgedrag van de verdachte een belangrijke factor. In deze zaak is sprake geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag; de lichtste vorm van schuld als bedoeld in de Wegenverkeerswet.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 december 2024 en het op naam van de verdachte staand strafblad in Polen van 13 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank merkt op dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen uiteraard niet heeft gewild. Ook voor de verdachte geldt dat hij de last van het ongeval zal moeten dragen. Ter zitting is het de rechtbank gebleken dat hij onder deze last gebukt gaat.
Strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf de meest passende straf is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid in combinatie met zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer uitgaan van een taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De verdachte heeft zich bereid en in staat verklaard deze taakstraf in Nederland uit te voeren.

9.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen moet worden ontzegd voor de duur van zes maanden. Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, er sinds het ongeval geruime tijd is verstreken en de verdachte ook sinds het ongeval niet met politie of justitie in aanraking is gekomen, zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie bepalen dat deze bijkomende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar.

10.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De gemachtigde mr. M. Treur heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 3.275,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering ziet op de kosten van een in opdracht van de vader (en bewindvoerder) van de benadeelde partij verricht onderzoek door PSG Recherche.
De gestelde schade bestaat uit:
- voorschot onderzoek camerabeelden € 1.220,00
- onderzoek camerabeelden en rapportage
€ 2.065,94
totaal € 3.275,94
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevorderde materiële schade aan de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rapportage is toegevoegd als processtuk en kan bijdragen aan enig te nemen beslissing door de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen. In het dossier zijn diverse rapportages opgenomen en het opmaken van dit rapport was daarom niet noodzakelijk.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:96 tweede lid onder b van het Burgerlijk Wetboek komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Hiervoor geldt een dubbele redelijkheidstoets: zowel de beslissing tot het maken van de kosten als de hoogte van de kosten moet redelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat het in opdracht van de benadeelde opstellen van een rapport over de toedracht van het ongeval, in aanvulling op en ter toetsing van de reeds bestaande rapporten, redelijk is. De hoogte van de kosten is ook redelijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.275,94 (drieduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vierennegentig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.275,94 (drieduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vierennegentig cent)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van D.H. Geuze en M. Leijtens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2025.