ECLI:NL:RBNHO:2025:3864

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/15/362830
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens afwezigheid van bedreigingen in de ontwikkeling

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De gecertificeerde instelling, de Jeugd- & Gezinsbeschermers, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er zorgen waren over het sociale netwerk van [de minderjarige]. Er waren signalen dat zij zich tot laat in de avond buiten bevond en contact had met verschillende jongens, wat leidde tot zorgen over risicovol gedrag. De kinderrechter heeft de procedure op 20 maart 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft [de minderjarige] aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij geen behoefte heeft aan verlenging van de ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen concrete bedreigingen meer zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het contact met haar ouders is verbeterd en zij heeft een vriend die een positieve invloed op haar heeft. Ondanks het hoge schoolverzuim, dat door de leerplichtambtenaar wordt opgepakt, is er geen reden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke grond voor ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, en op schrift gesteld op 3 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/362830 / JU RK 25-340
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermerste Alkmaar,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, ontvangen op 10 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
[de minderjarige] is uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
De vader en [de minderjarige] hebben de [nationaliteit] nationaliteit en de moeder heeft de [nationaliteit] nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van 25 maart 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 25 maart 2025.
2.4.
[de minderjarige] woont bij de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI aangegeven dat er zorgen zijn over het sociale netwerk van [de minderjarige] . Er zijn signalen dat [de minderjarige] zich tot laat in de avond buiten zou bevinden en contact heeft met verschillende jongens. Ook waren er zorgen over mogelijk risicovol gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en de kans in een loverboycircuit terecht te komen. In augustus 2024 is besproken dat de hulpverlening zich volledig op [de minderjarige] zal richten om vertrouwen op te bouwen. Ondanks meerdere pogingen van de jeugdbeschermer om in contact te komen met [de minderjarige] , bleef zij afhoudend en gaf zij in oktober 2024 aan niets met de jeugdbeschermer te maken te willen hebben. In november 2024 is via een ambulant hulpverlener van [hulpverleningsorganisatie] een afspraak met [de minderjarige] tot stand gekomen, waarmee de drempel voor contact is verlaagd.
3.3.
[de minderjarige] is in augustus 2024 gestart op een nieuwe school, waar zij zich in eerste instantie goed aan de regels hield, haar huiswerk maakte en vooruitgang liet zien. In februari 2025 heeft de school echter aangegeven dat [de minderjarige] slechts eens in de twee weken naar school komt en vaker afwezig is dan aanwezig. [de minderjarige] zou zich buiten haar huis niet veilig voelen. Haar stage bij haar vader verloopt redelijk, hoewel ze regelmatig ziek is. Het is lastig om een goed beeld te krijgen van hoe het met [de minderjarige] gaat, omdat ze erg ongrijpbaar is. Wanneer ze op school is, functioneert ze op een redelijk niveau, met name bij rekenen. Daarnaast geeft ze aan dat ze boekhouden bij haar vader leuk vindt. Op school richt [de minderjarige] zich voornamelijk op zichzelf en heeft ze weinig interactie met anderen. Wanneer ze zich niet goed voelt, verlaat ze de school snel. Er lijkt sprake te zijn van een zekere angst ten opzichte van andere leerlingen.
3.4.
De GI heeft sinds augustus 2024 geprobeerd om contact te leggen met de vader van [de minderjarige] , maar dit is niet gelukt. In november 2024 is het via de ambulant hulpverlener van [hulpverleningsorganisatie] alsnog gelukt om in contact te komen met de vader en hij heeft toen aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met de jeugdbeschermer. De moeder komt uit [land] en spreekt amper Nederlands, wat de communicatie bemoeilijkt. Afgesproken is dat de ambulant hulpverlener gesprekken blijft voeren met de vader over de hulpverlening om zicht te houden op de gezinssituatie.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft verteld dat het goed met haar gaat. Zij heeft een vriend, die een positieve invloed op haar heeft, gebruikt geen drugs meer, loopt stage bij haar vader en heeft geen moeite met haar schoolwerk. Haar schoolverzuim moet wel omlaag, maar [de minderjarige] vindt het niet fijn om de hele dag op school te zijn. Dit komt door de vele prikkels, de sociale contacten die zij dan moet aangaan en ook heeft zij niet graag veel mensen om zich heen. [de minderjarige] heeft al contact met de leerplichtambtenaar over haar verzuim. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is wat [de minderjarige] betreft niet nodig, omdat de ondertoezichtstelling niet veel heeft toegevoegd. Zij heeft geen contact met de jeugdbeschermer. [de minderjarige] is zelf weer op het goede pad gekomen en heeft geen slechte invloeden meer om zich heen.
4.2.
Door de vader is aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek, omdat het afgelopen jaar niets is gebeurd in het kader van de ondertoezichtstelling. [de minderjarige] heeft ook geen vaste jeugdbeschermer. Inmiddels gaat het een stuk beter met [de minderjarige] , zij heeft een vriend, is wat socialer geworden en gebruikt geen drugs meer. Daarnaast loopt [de minderjarige] stage bij het bedrijf van de vader en dat verloopt prima. Wel vindt [de minderjarige] het moeilijk om naar school te gaan, omdat zij er niet van houdt om in een groep te zitten. Ook is het niveau te laag voor [de minderjarige] . Het enige wat de vader graag wil is dat onderzocht wordt of [de minderjarige] een trauma heeft opgelopen doordat zij vroeger gepest is en of dat haar belemmert in haar schoolgang.
4.3.
De moeder heeft aangegeven dat het een stuk beter gaat met [de minderjarige] en dat zij rustiger is geworden.

5.De beoordeling

huidige gezagsverhouding
5.1.
Met ingang van 1 mei 2011 is in Nederlands het Haags Kinderbeschermingsverdrag
1996 (hierna: HKV96) in werking getreden. Tot die datum werd de gezagsverhouding
bepaald door het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (hierna: HKV61). Dat betekent
dat voor het bepalen van de van rechtswege tot stand gekomen gezagsverhouding van de
ouders met betrekking tot [de minderjarige] dient te worden gekeken naar het HKV61.
5.2.
Op grond van artikel 30 lid 3 van de Uitvoeringswet Internationale
Kinderbescherming laat de inwerkingtreding van het HKV96 ouderlijke
verantwoordelijkheid die voordien van rechtswege aan een persoon is toegekomen onverlet.
Dat betekent dat ten aanzien van [de minderjarige] gekeken moet worden welke van rechtswege
ontstane gezagsverhouding op grond van het HKV61 op 1 mei 2011 mogelijk reeds
bestond.
5.3.
Op grond van artikel 3 van het HKV61 wordt een gezagsverhouding die van
rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waarvan de minderjarige onderdaan
is, in alle Verdragsstaten erkend. [de minderjarige] heeft de [nationaliteit] nationaliteit. Dat betekent dat op de
gezagsverhouding ten aanzien van [de minderjarige] [recht] recht van toepassing is.
5.4.
Op grond van artikel 1626 a van het Bürgerliches Gesetzbuch oefenen ongehuwde
ouders gezamenlijk het gezag uit over een kind onder meer wanneer zij met elkaar trouwen.
Nu de ouders na de geboorte van [de minderjarige] zijn getrouwd, gaat de rechtbank ervan uit dat
zowel de vader als de moeder het gezag hebben over [de minderjarige] .
5.5.
Gesteld noch gebleken is dat er in de tussentijd door een rechterlijke beslissing een
wijziging is aangebracht in die gezagssituatie.
5.6.
Artikel 16 lid 3 van het HKV96 bepaalt dat het op grond van het recht van de Staat
van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft
bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat. De vader is
derhalve gezamenlijk met de moeder belast met het gezag over de minderjarige.
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.7.
Door de omstandigheid dat de moeder de [nationaliteit] nationaliteit heeft en [de minderjarige] en de
vader de [nationaliteit] nationaliteit hebben, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter.
Gelet hierop dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze
zaak rechtsmacht toekomt. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is,
komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek
(hierna: BW) en artikel 7 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om dit verzoek
te behandelen.
5.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht van toepassing is. Op grond van
artikel 15 van het HKV96 is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
ondertoezichtstelling
5.9.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de kinderrechter duidelijk geworden dat geen sprake meer is van concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het contact tussen [de minderjarige] en haar ouders is de afgelopen periode verbeterd en er is meer zicht op haar gekomen. [de minderjarige] brengt meer tijd door met haar ouders en zit niet meer alleen maar op haar kamer. Daarnaast heeft [de minderjarige] gebroken met de vrienden uit haar oude netwerk die een slechte invloed op haar hadden. [de minderjarige] heeft inmiddels een vriend die een positieve invloed op haar heeft en haar helpt om haar sociale vaardigheden te ontwikkelen. Dat [de minderjarige] niet (meer) open staat voor contact met de GI kan de kinderrechter enigszins begrijpen, aangezien [de minderjarige] geen vaste jeugdbeschermer heeft gekregen en het voor haar niet prettig is om steeds opnieuw haar verhaal te vertellen. Ondanks het gebrek aan samenwerking met de GI, heeft [de minderjarige] de afgelopen periode toch een positieve ontwikkeling doorgemaakt en daar wil de kinderrechter haar voor complimenteren. Wel zijn er nog zorgen over het hoge schoolverzuim van [de minderjarige] en de achterliggende reden daarvan, maar dat wordt door de leerplichtambtenaar opgepakt en is op zichzelf geen reden voor een ondertoezichtstelling. Het persoonlijkheidsonderzoek dat de vader nodig acht om te onderzoeken waarom [de minderjarige] niet naar school wil, kan worden aangevraagd door de ambulant hulpverlener van [hulpverleningsorganisatie] en is ook geen reden voor een ondertoezichtstelling.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling wordt daarom afgewezen.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel als griffier, en op schrift gesteld op 3 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.