ECLI:NL:RBNHO:2025:3921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
C/15/359590 / HA ZA 24-672
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in verzekeringszaak met vermoedens van zelfdoding en afwijzing van vordering tot verstrekking van proces-verbaal

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een incident aan de orde waarbij de eiser, [eiser], een vordering heeft ingesteld tegen de verzekeraar iptiQ Life S.A. De vordering betreft de afgifte van een proces-verbaal dat door de politie zou zijn opgemaakt naar aanleiding van het overlijden van de partner van de eiser, [partner]. De eiser heeft op 20 januari 2023 zijn partner verloren, die onder verdachte omstandigheden is overleden. De verzekeraar heeft de uitkering van het verzekerde bedrag van € 249.000,- geweigerd, met als argument dat er vermoedens zijn van zelfdoding, wat onder de polisvoorwaarden valt als uitsluitingsgrond voor uitkering. De eiser heeft verzocht om inzage in het proces-verbaal, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat een dergelijk proces-verbaal bestaat. De rechtbank heeft de vordering van iptiQ tot afgifte van het proces-verbaal afgewezen, omdat de eiser niet kan worden verplicht om een nieuw verzoek bij de politie in te dienen, gezien de eerdere afwijzingen. De rechtbank heeft de kosten van het incident aan iptiQ opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een conclusie van antwoord door iptiQ.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/359590 / HA ZA 24-672
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C. Fledderus,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
IPTIQ LIFE S.A.,
statutair gevestigd te Luxemburg en in Nederland kantoorhoudende te Hoofddorp,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: iptiQ,
advocaat: mr. A.Y. Messchaert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-9;
- de incidentele conclusie tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met producties 1-8;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 18 oktober 2019 getrouwd met wijlen [partner] (hierna: [partner] ). Zij hebben in 2022 gezamenlijk een woning gekocht in [woonplaats] .
2.2.
Ten behoeve van de financiering van deze woning is door [eiser] en [partner] een hypothecaire geldlenig gesloten. Het risico op voortijdig overlijden werd daarbij afgedekt door middel van een overlijdensrisicoverzekering (hierna: de verzekering). De verzekering is via de Hypotheekshop Tilburg als intermediair gesloten via TAF als gevolmachtigd agent van verzekeraar iptiQ. Het polisblad is op 17 mei 2022 afgegeven. De polis ging in per 1 juli 2022 met een looptijd van dertig jaar. Zowel [eiser] als [partner] was verzekerde op de polis en verzekeringnemer. Het verzekerde kapitaal voor beide levens bedroeg bij aanvang van de polis € 255.000,-.
2.3.
Op de verzekering zijn de polisvoorwaarden IPT ORV 12-2020 van toepassing.
In artikel 6.1 aanhef en sub c van deze voorwaarden is als algemene uitsluitingsclausule opgenomen dat er voor de verzekering geen recht op uitkering bestaat indien ‘het overlijden het gevolg is van zelfdoding of een poging daartoe’. Dit geldt alleen als de (poging tot) zelfdoding heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na de ingangsdatum van de verzekering.
2.4.
[partner] is op 20 januari 2023 overleden. [eiser] heeft iptiQ via TAF verzocht tot uitkering over te gaan van het verzekerd kapitaal (op dat moment € 249.000,-).
2.5.
TAF heeft vervolgens de ‘vragenlijst melden van een overlijden’ naar [eiser] verstuurd. Op deze lijst heeft [eiser] op 17 februari 2023 het volgende ingevuld, voor zover relevant:
“Dag en tijd van overlijden: 20-1-2023, 07:00
(…)
1.1
Wat was de oorzaak van het overlijden? (gelieve zo specifiek mogelijk te omschrijven)
Verkeersongeval die tot de dood veroorzaakte
1.2
Wat was de toedracht/gebeurtenis die voorafgegaan is aan het overlijden?
N.v.t.
1.3
Is er na het overlijden nog onderzoek gedaan naar de oorzaak/autopsie uitgevoerd?
Nee
1.4
Waren er voorafgaand aan het overlijden klachten en sinds wanneer waren deze bekend?
Nee
(…)
3.1
Datum van het ongeval: 20-1-2023
Plaats van het ongeval: Vught
Korte omschrijving van het ongeval: verkeersongeval, was er zelf niet aanwezig.
3.2
Werd de betrokkene als gevolg van het ongeval opgenomen in het ziekenhuis?
Nee
3.3
Werd er een proces-verbaal opgemaakt?
Nee
Zo nee, wat was de reden dat er geen onderzoek is gedaan?
Heb geen proces verbaal ontvangen, mij niet bekend (...)”
2.6.
TAF heeft op 24 maart 2023 opdracht gegeven aan expertisebureau Sedgwick om een onderzoek uit te voeren naar de toedracht en een gesprek te plannen met [eiser] . In dat kader is door [eiser] aan Sedgwick een machtiging verstrekt om onder meer informatie op te vragen bij het Openbaar Ministerie en de politie over het ongeval van [partner] . De bevindingen van Sedgwick zijn neergelegd in een rapport van 7 april 2023. In dit rapport is vermeld dat zowel [eiser] als de oom en vader van [partner] niet weten wat er op 20 januari 2023 is gebeurd. In het rapport staat over het overlijden van [partner] op 20 januari 2023 het volgende beschreven:
“(…) [eiser] vertelde dat op 20 januari 2023 ineens de politie bij diens schoonouders aan de deur stond om te laten weten dat hun zoon was overleden. Zijn schoonmoeder heeft [eiser] gebeld toen de politie er was maar zij kon bijna niets zeggen omdat zij volledig van de kaart was waarop de politieagent de telefoon heeft overgenomen. De politie agent zou niet veel informatie hebben kunnen geven. Verzekerde zou dood zijn aangetroffen naast zijn auto. Er is geen politierapport of proces verbaal opgesteld en er zou ook geen nader onderzoek zijn gedaan naar de wijze waarop verzekerde om het leven is gekomen. [eiser] vertelde dat de politie geen onderzoek zou hebben gedaan omdat er geen getuigen waren.
Ik informeerde of [eiser] sectie heeft laten verrichten op het lichaam. [eiser] antwoordde dat hij daar geen moment over heeft nagedacht, het is dat ik daar nu naar vraag. [eiser] en de oom van verzekerde vertelden dat het hele lichaam van verzekerde nog intact was. Hij had alleen een hoofdwond.
Ik informeerde naar de plaats waar verzekerde dood is aangetroffen c.q. op welke plek. Volgens [eiser] was dit ergens in de bosjes in de buurt van Vught maar de exacte locatie weet [eiser] niet. [eiser] gaat ook bewust niet naar de plek toe.
Ik vroeg of verzekerde suïcidaal was of depressief. Volgens [eiser] was verzekerde noch suïcidaal en noch depressief. Zij hebben in oktober 2022 nog een housewarming gegeven waarbij verzekerde heel trots aan iedereen hun nieuwe woning heeft laten zien. Ook hadden zij nog allerlei toekomstplannen. De avond voor het overlijden hebben zij nog samen in België een frietje gegeten. Verzekerde heeft ook geen afscheidsbrief of iets dergelijks achtergelaten. [eiser] en de oom van verzekerde gaven aan dat zij tot op heden volledig in het duister tasten over de oorzaak en de wijze waarop verzekerde is overleden hetgeen het allemaal nog moeilijker maakt. (…)”
2.7.
TAF heeft op 1 juni 2023 opdracht gegeven aan Sedgwick om aanvullend onderzoek te doen. In haar eindrapport van 29 november 2023 heeft Sedgwick vermeld dat een open bronnenonderzoek is verricht en dat meerdere malen is gesproken met [eiser] en met de moeder van [partner] . Daarnaast heeft Sedgwick met behulp van de machtiging van [eiser] geprobeerd informatie in te winnen bij derde partijen over de toedracht en omstandigheden van het overlijden van [partner] . Er is onder meer telefonisch contact geweest met een wijkagent van de politie Vught en met de Privacydesk van de politie Eenheid Oost-Brabant. Dit laatste naar aanleiding van de afwijzing van een informatieverzoek van Sedgwick over het overlijden van [partner] . De Privacydesk heeft Sedgwick op 19 september 2023 schriftelijk bericht dat er geen wettelijke grondslag is om de doodsoorzaak aan Sedgwick te verstrekken.
2.8.
Sedgwick heeft in haar eindrapport de volgende samenvatting van haar bevindingen gegeven:
“Samenvatting
• Verzekerde is overleden door een aanrijding met een trein rond 07:00 uur op 20 januari 2023. Verzekerde was geen inzittende in een voertuig.
• Dit was bij een spoorwegovergang in Esch, genaamd Halsebroek. De precieze locatie waar het lichaam is gevonden is onbekend.
• Precieze toedracht van het overlijden is eveneens onbekend.
• Politie en Privacydesk geven aan dat volgens hen de nabestaanden op de hoogte moeten zijn van wat er precies met verzekerde is gebeurd.
• Er is een (of meer) proces(sen)-verbaal opgemaakt door de politie. Volgens de politie bevat het proces-verbaal details die meer duidelijkheid geven over de toedracht van het overlijden.
• Het proces-verbaal kan slechts via een rouwverzoek door een nabestaande worden ingezien.
• Belanghebbende en de moeder van verzekerde hebben aangegeven niet toe te zijn aan het indienen van een rouwverzoek.”
2.9.
Als bijlagen 2 en 11 bij dit eindrapport zijn twee verslagen gevoegd van door Sedgwick op 12 juli 2023 en 10 november 2023 afgenomen interviews van [eiser] . [eiser] heeft toen het volgende verklaard, voor zover van belang:
Bijlage 2 interview op 12 juli 2023(..) De politie heeft verklaard aan mijn schoonouders dat [partner] is overleden door een dodelijk ongeval. Er is geen proces-verbaal of iets dergelijks opgemaakt, dit hebben we nagevraagd. (..)Bijlage 11 interview op 10 november 2023“(..) U geeft aan dat de Politie heeft verteld dat ik en de andere nabestaanden op de hoogte moeten zijn van wat er is gebeurd. Mij is slechts door de Politie telefonisch verteld dat het een noodlottig ongeval was. Voordat ik met u voor de eerste keer sprak, is mij gevraagd of er een Proces Verbaal is opgemaakt. Ik heb toen het algemene nummer van de Politie gebeld en kreeg toen een [naam] aan de telefoon. Zij vertelde dat er geen Proces Verbaal was. Ik had verder ook geen referentienummer van het ongeval van [partner] , alleen zijn naam. Ik heb de politie hierover alleen gebeld omdat het vanuit de verzekering werd gevraagd. (..)”
2.10.
Bij brief van 14 december 2023 hebben TAF en iptiQ aan [eiser] laten weten dat er, gelet op artikel 6.1 aanhef en sub c van de polisvoorwaarden bij de verzekering, geen recht is op een uitkering en dat zijn aanspraak op de verzekering daarom wordt afgewezen. Daarbij is aangegeven dat iptiQ een herbeoordeling van de beslissing enkel overweegt wanneer het politierapport wordt overgelegd dat is opgesteld na het overlijden van [partner] .
[eiser] heeft hiertegen op 2 februari 2024 bezwaar gemaakt. Op 6 maart 2024 handhaafde iptiQ haar standpunt.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Iptiq veroordeelt tot het verlenen van dekking onder de polis alsmede tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 249.000,-, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Iptiq veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 3.030,- aan buitengerechtelijke kosten;
- Iptiq veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat met het overlijden van [partner] zich een verzekerde gebeurtenis heeft voorgedaan. Volgens [eiser] heeft hij aan alle in de polisvoorwaarden genoemde verplichtingen bij schade voldaan en is de doodsoorzaak van [partner] bekend, te weten hoofdletsel als gevolg van een aanrijding met een trein. Daarmee staat vast dat iptiQ gehouden is om dekking onder de polis te verlenen en het verzekerde bedrag aan [eiser] uit te keren. [eiser] kan dan in staat worden gesteld de hypothecaire geldlening op de woning deels af te lossen.

4.De vordering in het incident

4.1.
IptiQ vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot verstrekking aan iptiQ van het een of meer opgestelde processen-verbaal met betrekking tot het overlijden van [partner] binnen dertig dagen na dagtekening van het vonnis, althans een in goede justitie te bepalen redelijke termijn, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
4.2.
IptiQ baseert haar vordering op artikel 843a Rv. IptiQ stelt dat aan alle vereisten van dit artikel is voldaan. Volgens IptiQ zijn er bij haar vermoedens gerezen dat [partner] is overleden ten gevolge van zelfdoding. In geval van zelfdoding is een uitsluitingsclausule van toepassing. De politie heeft destijds onderzoek gedaan naar de wijze waarop [partner] is komen te overlijden. De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De politie heeft aangegeven dat de uitkomsten van het onderzoek (neergelegd in een proces-verbaal) opheldering kunnen geven over de wijze waarop [partner] is overleden. Geen van de partijen weet momenteel wat er in het proces-verbaal vermeld staat. Voordat in de hoofdzaak beslist kan worden of iptiQ gehouden is tot uitkering over te gaan, dient - aldus nog steeds iptiQ - eerst uitsluitsel te worden verkregen over het opgemaakte proces-verbaal (één of meerdere, dat heeft de politie niet gespecificeerd). IptiQ stelt recht en belang te hebben bij afgifte van dit (deze) bescheid(en) om de oorzaak van het overlijden van [partner] , die tot op heden niet vaststaat, te achterhalen. Het is volgens haar de enige manier waarop objectief kan worden vastgesteld onder welke omstandigheden [partner] is overleden. IptiQ behoeft daarbij de medewerking van [eiser] als (mede)verzekeringnemer. IptiQ meent dat van [eiser] mag worden verlangd, mede gelet op de op hem rustende wettelijke medewerkingsplicht waaraan hij tot op heden niet heeft voldaan, om de/het proces(sen)-verbaal op te vragen bij de politie. Dat zal hij kunnen doen op grond van het nieuwe artikel 194/195 Rv. Op grond van het nieuwe bewijsrecht zal c.q. moet afgifte mogelijk zijn. Er zijn geen afwijzingsgronden van toepassing, aldus IptiQ.
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is evenwel op grond van artikel 843a lid 4 Rv niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.2.
Artikel 843a Rv is per 1 januari 2025 vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Omdat de hoofdzaak vóór 1 januari 2025 met een dagvaarding aanhangig is gemaakt, is dit artikel op grond van het overgangsrecht toch nog van toepassing.
5.3.
Vaststaat dat [eiser] niet beschikt over een opgemaakt proces-verbaal (één of meerdere) waarvan IptiQ afgifte vordert. Vaststaat ook dat een eerder verzoek van hem om inzage in de politiegegevens over [partner] is afgewezen. Dat geldt ook voor een verzoek van Sedgwick op grond van de aan haar verstrekte machtiging.
[eiser] betwist daarbij het bestaan van een proces-verbaal van het ongeval van [partner] . [eiser] wijst erop dat hij aan de onderzoekers van Sedgwick heeft aangegeven dat de politie tegenover hem en de ouders van [partner] expliciet en desgevraagd heeft aangegeven dat er geen proces-verbaal is opgemaakt en er geen verkeersongevallenanalyse (voa) is verricht. Ook telefonische navraag bij de Stichting Processen Verbaal leerde dat er met betrekking tot [partner] geen gegevens, zoals een proces-verbaal of een voa, in haar systeem bekend zijn, aldus [eiser] .
Daartegenover stelt iptiQ - onder verwijzing naar het eindrapport van Sedgwick - dat een wijkagent van de politie Vught telefonisch aan een onderzoeker van Sedgwick heeft verteld dat er een of meerdere proces(sen)-verbaal zijn opgesteld en dat de Privacydesk van de politie Eenheid Oost-Brabant telefonisch aan een onderzoeker van Sedgwick heeft aangegeven dat er een politiedossier ligt waaruit zou moeten blijken wat de toedracht en omstandigheden waren van het overlijden van [partner] .
5.4.
De rechtbank stelt echter vast dat een bevestiging vanuit de politie waarmee de stellingen van partijen over het al dan niet bestaan van een proces-verbaal van het ongeval van [partner] ontbreekt. In het eindrapport van Sedgwick wordt enkel de inhoud van twee op 10 oktober 2023 gevoerde telefoongesprekken (één met een wijkagent en één met de Privacydesk van de politie) weergegeven zonder de gestelde mededelingen van de desbetreffende mensen met bewijsstukken, zoals een schriftelijke verklaring of een geluidsopname, te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de voorhanden zijnde gegevens, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] , dan ook niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk bij de politie een opgemaakt proces-verbaal (één of meerdere) met betrekking tot het ongeval van [partner] aanwezig is. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van bescheiden waarvan iptiQ slechts het bestaan vermoedt en die mogelijk wel eens steun zouden kunnen geven aan haar bij brief van 14 december 2023 ingenomen stelling dat er vanwege zelfdoding geen recht is op een uitkering. iptiQ stelt weliswaar in haar incidentele conclusie dat zij haar standpunt inmiddels heeft gewijzigd, in die zin dat zij haar dekkingsplicht onder de polis niet kan vaststellen, maar dat laat onverlet dat iptiQ zich op het standpunt stelt dat zij niet tot uitkering overgaat zolang zij geen proces-verbaal ontvangt of daar inzage in heeft verkregen.
5.5.
Ook wanneer van de juistheid van de veronderstelling van iptiQ zou moeten worden uitgegaan dat er een proces-verbaal (of ander politiestuk) over het overlijden van [partner] bestaat, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de gevorderde afgifte toewijsbaar is. Door iptiQ is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] dat stuk eenvoudig van de politie kan verkrijgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het niet gaat om een stuk dat [eiser] zelf betreft. De in dit verband door iptiQ aangehaalde jurisprudentie over het opvragen van informatie ten behoeve van een verzekeraar is dan ook niet relevant. Anders dan in de aangehaalde jurisprudentie gaat het in dit geval om (persoonlijke) informatie van een derde, namelijk [partner] , over diens doodsoorzaak. Zoals eerder overwogen staat vast dat door [eiser] eerder al uitvraag is gedaan bij de politie en dat aan iptiQ (via Sedgwick) een machtiging is verstrekt om informatie bij de politie op te vragen. Zowel [eiser] als Sedgwick is het niet gelukt om gegevens over de doodsoorzaak van [partner] van de politie te verkrijgen. Dat er een mogelijkheid van inzage zou zijn na een rouwverzoek betekent bovendien nog niet dat bij gebruikmaking van die mogelijkheid door [eiser] hij daadwerkelijk de beschikking krijgt over het proces-verbaal waarvan iptiQ afgifte vordert. In de gegeven omstandigheden is [eiser] op grondslag van artikel 843a Rv dan ook niet gehouden een nieuw(e) verzoek/vordering - ditmaal op grond van artikel 843a Rv dan wel artikel 194 Rv - bij de politie in te dienen waarvan de kans van slagen nog maar zeer de vraag is.
5.6.
De incidentele vordering wordt daarom afgewezen.
5.7.
IptiQ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal in de hoofdzaak bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door iptiQ.
6.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst de vordering af,
7.2.
veroordeelt IptiQ in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 614,-,
in de hoofdzaak
7.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 mei 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord door iptiQ,
7.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
ST/JB