ECLI:NL:RBNHO:2025:3976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
HAA 25/1454
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen buiten behandeling stellen van een aanvraag voor bijstand

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft op 30 januari 2025 een aanvraag ingediend, maar deze is op 6 maart 2025 buiten behandeling gesteld omdat hij niet aan de informatieverplichtingen voldeed. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert en dat hij niet kan beschikken over de gevraagde bankafschriften. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is en het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is gedaan op 11 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1454
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en
het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland
(gemachtigden: M.R. Ooievaar en Y. Mustafa).
Samenvatting
1.1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de buiten behandelingstelling van de aanvraag van verzoeker voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
2.
2.1. Verzoeker heeft op 30 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 maart 2025 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft hiertegen op 10 maart 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2. Verweerder heeft op 14 maart 2025 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Op 17 maart 2025 heeft verweerder aanvullende stukken overgelegd. Verzoeker heeft op 1 april 2025 nadere stukken waaronder zijn aanvullende gronden van bezwaar overgelegd.
2.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
Totstandkoming van het besluit

Onderzoek in 2015

1. In juni 2012 is de vereniging [vereniging 1] gevestigd op de [adres 1] in Zwaag opgericht. Verzoeker was per 21 juni 2015 in functie als secretaris en gezamenlijk met de voorzitter bevoegd. Verzoeker ontving vanaf 1 november 2015 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande zonder woon- of verblijfplaats. In november/december 2015 is er onderzoek verricht naar het feitelijk hoofdverblijfadres en inkomsten uit het lesgeven bij ‘ [vereniging 1] ’. Verzoeker heeft toen verklaard dat hij zelf geen inkomsten uit lesgeven had omdat alle binnenkomende bedragen (contributie) bestemd waren voor de vereniging. Over zijn verblijf heeft hij destijds verklaard dat hij nadat hij zijn woonruimte in Hoorn was kwijtgeraakt, frequent verbleef in het bedrijfspand in Zwaag. Zijn uitkering is voortgezet.
Onderzoek in 2022
4.1.
Verzoeker staat onder beschermingsbewind en heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening. Naar aanleiding van een melding is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verstrekte bijstandsuitkering.
4.2.
Het onderzoek heeft bestaan uit vooronderzoek, systeemonderzoek, administratief onderzoek, waarnemingen op het adres [adres 1] in Zwaag en het [straat] in Edam op 25 en 26 januari 2022, het horen van verzoeker op 23 februari 2022, het opvragen en verkrijgen van bankafschriften van de zakelijke rekening en verzoekers privé rekening, het horen van getuigen op 23 maart 2022 en 22 april 2022 en onderzoek op internet. Hiervan is op 27 mei 2022 een rapportage opgemaakt.
4.3.
De rapporteur heeft op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat verzoeker de beschikking heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van de zakelijke bankpas en bankrekening van de vereniging. Gebleken is dat er in de periode van januari 2019 tot en met 15 februari 2022 vrijwel dagelijks uitgaven zijn gedaan die bestemd zijn voor het levensonderhoud en andere uitgaven die met de kosten van het bestaan te maken hebben. Hierdoor kan volgens de rapporteur niet gesteld worden dat verzoeker in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert en heeft verkeerd. Verzoeker heeft hiervan geen melding gemaakt en dus zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het recht op bijstand kan als gevolg hiervan niet worden vastgesteld. Daarnaast volgt uit het onderzoek dat verzoeker lessen geeft, wat op loon waardeerbare arbeid is. Verzoeker heeft geen administratie of boekhouding bijgehouden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Het recht op bijstand van verzoeker is naar aanleiding van voornoemde conclusies beëindigd en ingetrokken. Bij (afzonderlijke) besluiten van 23 juni 2022 is € 22.036,80 van verzoeker teruggevorderd en een boete van € 2.963,20 opgelegd.
Onderzoek in 2024/2025
5.
5.1.
Verzoeker heeft zich per 15 februari 2022 als bestuurder/secretaris uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Na een nieuwe aanvraag is aan verzoeker per 14 juni 2022 (opnieuw) een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande zonder vaste woon- of verblijfplaats.
5.2.
Vanwege het eerdere onderzoek in 2022 heeft de afdeling handhaving sociale recherche in het systeem gekeken. De rapporteur heeft verzoekers naam ‘gegoogled’ waaruit een lijst met namen naar voren kwam met dagen en plaatsen waar verzoeker mogelijk cursussen geeft. Dit zouden Kungfu seminars zijn in het binnen- en buitenland. Naar aanleiding hiervan is een nieuw onderzoek gestart.
5.3.
Het onderzoek heeft bestaan uit systeemonderzoek, internetonderzoek, administratief onderzoek KvK van de vereniging [vereniging 2] en [vereniging 1] , het vorderen van bankafschriften, de boekhouding en een lijst met leden/personeel van [vereniging 2] , contact met de bestuurder en penningmeester, het opvragen en verkrijgen van bankafschriften van verzoeker, waarnemingen op 8 juli 2024 en 3 november 2024 op het adres van verzoeker en stichting cultureel centrum Zwaag, het opvragen (en deels verkrijgen) van kopie(en) van het paspoort van verzoeker, een boekhouding van zijn verrichtte werkzaamheden bij [vereniging 1] en [vereniging 2] vanaf 14 juni 2022 tot en met 8 oktober 2024. Er is verder verzocht om bewijzen van vliegtickets dan wel andere reizen, hoe is voorzien in het levensonderhoud tijdens verblijf in het buitenland, dat de werkzaamheden vrijwillig en onbetaald zijn geweest, een urenoverzicht van de werkzaamheden, en de data dat verzoeker in het buitenland is geweest. Verzoeker is op 12 november 2024 gehoord, waarna nog nadere informatie is opgevraagd. Verder heeft het onderzoek bestaan uit vordering van informatie van KPN, Marktplaats, thuisbezorgd, infomedics, bol.com en [naam 1] autoverhuur.
5.4.
Gedurende voornoemd onderzoek is de betaling van de uitkering van verzoeker per eind september 2024 geblokkeerd. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Per 12 november 2024 is het recht op bijstand opgeschort in afwachting van het verkrijgen van informatie.
5.5.
Verzoeker heeft vervolgens verweerder verzocht om zijn uitkering per 26 november 2024 te beëindigen in verband met (te lang) verblijf in het buitenland (Maleisië). Bij besluit van 13 december 2024 is het recht op bijstand beëindigd.
5.6.
Van het onderzoek is op 11 februari 2025 een rapportage opgemaakt. Uit het onderzoek is volgens de rapporteur onder meer het volgende gebleken:
- Verzoeker is in 2023 en 2024 te lang in het buitenland geweest met een overschrijding van 87 en 99 dagen;
- Verzoeker heeft werkzaamheden verricht voor de vereniging [vereniging 2] en mogelijk ook voor [vereniging 1] ;
- Verzoeker heeft gezien de bevindingen uit de administratieve onderzoeken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de beschikking (gehad) over de bankrekeningen en de daarbij horende spaarrekeningen op naam van die verenigingen;
- Verzoeker heeft deze rekeningen gebruikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, dan wel gebruikt voor de kosten van het bestaan al dan niet in meer of mindere mate;
- Verzoeker heeft inkomsten uit werkzaamheden gegenereerd over de periode van 27 juni 2022 tot 26 november 2024.
- Verzoeker heeft verklaard te verblijven op de [adres 1] te Zwaag, alwaar de verenigingen zijn gevestigd;
- Verzoeker heeft geen deugdelijke boekhouding dan wel reconstructie aangeleverd met betrekking tot de periode van 27 juni 2022 tot 26 november 2024;
- Verzoeker heeft geen van de feiten en omstandigheden gemeld aan verweerder.
5.7.
Op 17 februari 2025 is er een rapportage terugvordering opgesteld. Geadviseerd is het recht op bijstand in te trekken over de periode van 27 juni 2022 tot en met 13 december 2024 en een bedrag van € 27.824,85 van verzoeker terug te vorderen.
5.8.
Bij besluit van 18 februari 2025 heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker ingetrokken over de periode van 27 juni 2022 tot en met 13 december 2024 omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft € 27.824,85 bruto van verzoeker teruggevorderd.
Onderhavige aanvraag
6.
6.1.
Na terugkomst uit Maleisië heeft verzoeker op 30 januari 2025 opnieuw bijstand aangevraagd.
6.2.
Op 6 februari 2025 heeft verweerder verzoeker verzocht om voor 16 februari 2025 de volgende informatie te verstrekken:
- alle afschriften van bankafschriften waar verzoeker redelijkerwijs over kan beschikken over de periode van 30 november 2024 tot en met 30 januari 2025 met saldo (denkt u ook aan spaarrekeningen, buitenlandse rekeningen, zakelijke rekeningen, creditcardrekeningen, crypto, PayPal et cetera);
- een schriftelijke verklaring waar verzoeker verblijft met adressen, aantal dagen per week/maand.
- bewijsstukken van inkomsten (indien aanwezig);
- bewijsstukken van bezittingen (indien aanwezig);
- bewijsstukken van schulden (indien aanwezig).
6.3.
In reactie hierop is (door gemachtigde van verzoeker) op 11 februari 2025 per mail aangegeven dat verzoeker altijd op het adres de [adres 1] te [woonplaats] verblijft en zijn de bankafschriften van de privé rekening van verzoeker over de periode van 1 november 2024 tot en met 30 januari 2025 overgelegd.
6.4.
Op 18 februari 2025 heeft verweerder verzoeker laten weten dat dit (nog) niet alle informatie is die zij nodig hebben. Aan verzoeker is een hersteltermijn geboden tot 4 maart 2025 om de volgende gegevens te overleggen:
- alle afschriften van bankrekeningen waar verzoeker redelijkerwijs over kan beschikken over de periode van 30 november 2024 tot 30 januari 2025 (denkt u ook aan spaarrekeningen, buitenlandse rekeningen, zakelijke rekeningen, creditcardrekeningen, crypto, PayPal et cetera), als ook van de bankrekeningen en spaarrekeningen van [vereniging 2] en van [vereniging 1] .
6.5.
Op 24 februari 2025 reageert (gemachtigde van) verzoeker per mail en geeft aan dat de veronderstelling van verweerder dat verzoeker over de rekeningen van de verenigingen kan beschikken slechts gebaseerd is op aannames en vermoedens. Verzoeker heeft al eerder aangegeven dat hij niet over de rekeningen van de verenigingen kan beschikken.

Primair besluit

1. Verweerder heeft vervolgens op 6 maart 2025 de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld. Dit omdat verzoeker geen gehoor heeft gegeven aan de mogelijkheid om voor 4 maart 2025 het verzuim te herstellen. Omdat niet alle gevraagde gegevens zijn ontvangen kan niet beoordeeld worden of verzoeker recht heeft op een uitkering. De aanvraag kan daarom niet in behandeling genomen worden. Van bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken is verweerder niet gebleken.
Standpunten verzoeker
8.1.
Verzoeker stelt dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Verweerder gaat er zonder enig bewijs vanuit dat verzoeker kan beschikken over de rekeningen van de verenigingen. Uit niets blijkt dat dit het geval is. Verzoeker maakt geen deel uit van de besturen van deze verenigingen en er is ook geen machtiging aan verzoeker gegeven om de rekeningen te gebruiken. Verweerder dient zijn aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
8.2.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat bepaald wordt dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en dat er een voorschot aan verzoeker wordt betaald. Verzoeker heeft hierbij belang omdat hij geen inkomsten heeft. Hij riskeert hierdoor dat het WSNP-traject wordt beëindigd.
Standpunten verweerder
9.
9.1.
Verweerder voert aan dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Een nijpende financiële situatie is niet met stukken onderbouwd. Uit het dossier komt verder naar voren dat verzoeker de beschikking heeft over de bankpas behorende bij rekening(en) op naam van de verenigingen [vereniging 2] en [vereniging 1] . Verder verblijft verzoeker op het adres van laatstgenoemde vereniging. Hij hoeft daar niet te betalen. Van een dreigende uithuiszetting is geen sprake.
9.2.
Volgens verweerder heeft het bezwaar bovendien geen redelijke kans van slagen.
Het is de aanvrager op wie de bewijslast van de bijstandsbehoevendheid rust. Verzoeker dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de aanvraag. De financiële situatie is voor de beoordeling een essentieel gegeven. Hij dient de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens te overleggen. Verweerder is bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarop de bijstand wordt gevraagd.
9.3.
Verweerder wijst er verder op dat het onderzoek uit 2024 (het rapport van 11 februari 2025) heeft geleid tot de conclusie dat sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. Als een nieuwe aanvraag wordt gedaan heeft verweerder een onderzoeksplicht, bij welk onderzoek de vraag centraal staat of er een wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de periode waarin de aanvrager geen recht op bijstand had. Dit dient de aanvrager met objectieve gegevens aan te tonen.
Aan verzoeker is bij brieven van 6 en 18 februari 2025 verzocht om informatie. De gevraagde informatie is niet geleverd, ondanks dat verzoeker meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om de voor de bijstandsverlening noodzakelijke gegevens in te leveren. De aanvraag om bijstand is volgens verweerder terecht niet in behandeling genomen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verweerder dan ook geen aanleiding.
Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang?

10.
10.1.
In zijn brief van 1 april 2025 stelt verzoeker dat zijn spoedeisend belang is gelegen in het feit dat hij zonder inkomsten zit en dat hij uit het WSNP-traject zal worden gezet indien hij niet kan beschikken over inkomsten.
10.2.
Ter zitting is toegelicht dat hij financieel nog een kleine buffer heeft en dat zijn verblijf in het bedrijfspand niet in gevaar komt. Hij heeft vorige week bij de WSNP-zitting te horen gekregen dat er wel een inkomen nodig is. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard dat hij nadat zijn bijstandsuitkering in november 2024 (op zijn verzoek) is beëindigd, nog een eindafrekening heeft gekregen en over de maanden december 2024 en januari 2025 van de vereniging een vrijwilligersvergoeding heeft gehad van € 200,- per maand, waarmee hij aan de afdracht voor de WSNP kon voldoen.
Verzoeker stelt dat het de bedoeling is dat het WSNP-traject afgerond wordt in september a.s. en dat hij nadien als zelfstandige (instructeur) aan de slag gaat. Er is veel vraag naar, aldus verzoeker. Verzoeker heeft verklaard dat hij belang heeft bij het versterken van zijn naamsbekendheid en daarom assisteert. Dat zijn volgens hem geen werkzaamheden. Desgevraagd verwacht verzoeker dat hij als zelfstandige ongeveer € 1.500,- kan verdienen, maar er is geen bewindvoerder die hem als zelfstandige laat werken tijdens een WSNP-traject.
10.3.
Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat in het geval van verzoeker niet enkel het niet hebben van een (vast) inkomen het WSNP-traject in gevaar lijkt te brengen. Ook het ontstaan van nieuwe schulden kan dit tot gevolg hebben. Hiermee is het nog maar de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft.
10.4.
Los van de vraag of verzoeker, mede gelet op verweerders standpunt en het feit dat de bijstandsuitkering op eigen verzoek is beëindigd, met het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang, namelijk het voortzetten van het WSNP-traject, ziet de voorzieningenrechter (ook) gelet op het hiernavolgende geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Redelijke kans van slagen bezwaar?
11.
11.1.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij niet kan beschikken over de bankafschriften van de verenigingen en dat hij niet beschikt over de bankpas van de verenigingen. Desgevraagd kon hij wel verklaren over het feit dat de verenigingen geen ledenadministratie bijhouden en dat er geen financiële administratie is anders dan de bankrekeningen. De penningmeester, tevens enig bestuurslid van beide verenigingen, is woonachtig in Zeeland en zij zorgt voor het boeken van tickets en het betalen van bestellingen en rekeningen. Verder kon hij verklaren dat de contributie die de leden betalen wisselend is, alsook dat de bankpas wordt gebruikt door [naam 2] , [naam 3] en door meester [naam 4] (als hij in Nederland verblijft).
11.2.
De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker specifieke kennis heeft van het huidige (financiële) reilen en zeilen van de verenigingen, zoals wie er over de bankpas beschikt, terwijl hij naar eigen zeggen sinds zijn uittreden als bestuurslid (in februari 2022) daar niet langer bij betrokken is. Daarbij wordt overwogen dat verzoeker zo blijkt uit onderzoek, eerder ook over die bankpas kon beschikken. De enkele stelling dat hij niet over de bankafschriften van de verenigingen kan beschikken is, zonder nadere onderbouwing, weinig aannemelijk. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker contact heeft gezocht met de penningmeester en hierom heeft gevraagd, terwijl vast staat dat hij contact met haar heeft. Zij boekt en betaalt immers de tickets voor hem en het is hem toegestaan namens de vereniging een auto te huren. Ook is aan hem, nadat hijzelf de bijstandsuitkering beëindigde, een vrijwilligersvergoeding betaalt. Onder deze omstandigheden kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat verzoeker niet redelijkerwijs kan beschikken over die bankafschriften.
11.3.
Verder heeft het volgende te gelden. Het is vaste rechtspraak dat verweerder kan besluiten een aanvraag niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen [1] .
Ter gelegenheid van de zitting heeft verweerder verklaard dat in de bezwaarfase wordt hersteld dat in het besluit van 6 maart 2025 ontbreekt dat verzoeker werkzaamheden heeft verricht en daarover duidelijkheid dient te verschaffen. In dat kader is hem een termijn gesteld die loopt tot 10 april 2025.
11.4.
Bij de beoordeling of het bezwaar van verzoeker redelijke kans van slagen heeft, wordt met het voorgaande rekening gehouden. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt een volledige heroverweging in bezwaar plaats. Verweerder kan in dit geval in die beoordeling betrekken of de activiteiten van verzoeker als (op geld waardeerbare) werkzaamheden kunnen worden beschouwd.
11.5.
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat op het moment van het nemen van het primaire besluit sprake was van een fase van incomplete aanvraag. In zo’n geval dient verzoeker eerst de gelegenheid te hebben gehad om de aanvraag binnen een door verweerder gestelde termijn aan te vullen (artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb). Dat laat onverlet dat verzoeker, gezien de eerdere onderzoeken, bekend was met de vragen die spelen bij verweerder en de stukken die hij in dat kader bij zijn aanvraag moet aanleveren. Omdat het gaat om een aanvraag, is het aan verzoeker om aannemelijk te maken en te onderbouwen dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. De enkele stelling daartoe is, gezien al het voorgaande, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende.
11.6.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat de kans van slagen van het bezwaar niet aanzienlijk is. Er is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat aan verzoeker geen voorschot op zijn bijstandsuitkering hoeft te worden betaald. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.