ECLI:NL:RBNHO:2025:3980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
HAA 25/1470
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een vrouw uit Zaandam, had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad was afgewezen. De voorzieningenrechter beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.

Verzoekster had op 17 december 2024 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat zij volgens verweerder over middelen beschikte die boven de voor haar geldende bijstandsnorm lagen. Tijdens de zitting op 4 april 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als die van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen middelen boven de bijstandsnorm heeft en dat zij haar bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk heeft beëindigd. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat verweerder geen voorschotten op de bijstandsuitkering hoeft te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1470

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Zaandam, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: J. van der Wal).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.
2.1.
Verzoekster heeft op 17 december 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 februari 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen op 11 maart 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

3.
3.1.
Verzoekster heeft op 17 december 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd.
Er heeft een startgesprek plaatsgevonden met verzoekster. Zij heeft verklaard dat zij altijd onderhouden is door haar vriend, maar dat zij apart leefden. Hij onderhield haar en hun (minderjarige) dochter. Nu doet hij dat niet meer omdat hij (definitief) naar Turkije vertrokken zou zijn. Zij heeft onder meer afschriften van haar bankrekening en die van haar dochter van de afgelopen drie maanden overgelegd en bewijsstukken van de aanwezige schulden.
3.2.
Omdat de ex-partner van verzoekster bij verweerder bekend is en tijdens (een deel van) de periode waarvan verzoekster beweert dat zij onderhouden werd, ook een uitkering kreeg van verweerder, is door de rapporteur nader onderzoek naar de aanvraag verricht. Dit mede vanwege de frequente stortingen op haar bankrekening en het mogelijk nog uitvoeren van bedrijfsactiviteiten. Het onderzoek heeft bestaan uit administratief onderzoek in de systemen zoals suite, Brp, Suwinet en de RDW, onderzoek naar het waterverbruik, bestudering van verkregen informatie van de Belastingdienst en de bankafschriften en internet onderzoek. Daarnaast heeft er op 18 februari 2025 een gesprek met verzoekster plaatsgevonden. Onder meer is met verzoekster besproken dat zij in december 2024 een bedrag van € 1430,- heeft ontvangen en in februari 2025 (via de bankrekening van haar dochter) een bedrag van € 1700,-.
3.3.
Van het onderzoek is op 20 februari 2025 een rapportage opgesteld. De rapporteur vermeldt in het rapport – samengevat – de conclusie dat verzoekster een verklaring heeft afgegeven die tegenstrijdig en niet aannemelijk is. Zij ontvangt nog steeds middelen (geld) van haar ex-partner die boven de voor haar geldende bijstandsnorm liggen. Daarnaast handelt verzoekster nog steeds in kleding. Zij heeft nog een actieve website ( [website] ) waarmee ook op andere sites (Marktplaats en Vinted) geadverteerd wordt. Verzoekster heeft geen duidelijkheid verschaft over haar financiële situatie en zij heeft niet aangetoond dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Het recht op bijstand is daardoor niet vast te stellen.
3.4.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat verzoekster volgens hem over middelen beschikt die boven de voor haar geldende bijstandsnorm ligt. Daarbij heeft verzoekster volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert.

Standpunten verzoekster

4.
4.1.
Verzoekster stelt zich in bezwaar op het standpunt dat zij niet over financiële middelen beschikt die boven de voor haar geldende bijstandsnorm uitkomen. De inkomsten in 2024 uit haar eigen bedrijf (via dropshipping) waren minimaal, waardoor zij niet langer in haar levensonderhoud kon voorzien. Op 17 december 2024 heeft zij haar onderneming (online kledingverkoop) uitgeschreven uit de registers van de KvK en nadien de zakelijke rekening heeft opgeheven. Verzoekster stelt dat uit niets blijkt dat er nog inkomsten uit haar bedrijf worden ontvangen. Weliswaar heeft zij in februari 2025 nog € 1.700,- van haar ex-partner ontvangen, maar zij wil niet van hem afhankelijk zijn. Het ontvangen bedrag van
€ 1430,- is een lening van een vriend van haar zoon, om de huur te betalen.
4.2.
Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat verweerder wordt opgedragen om voorschotten te verstrekken op haar bijstandsuitkering. Zij heeft hierbij een spoedeisend belang omdat zij en haar minderjarige dochter niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Er is inmiddels sprake van een huurachterstand (de maand maart 2025) en overige betalingsachterstanden. Zij meent verder dat haar bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.

Standpunten verweerder

5. Verweerder voert aan dat de stortingen aantonen dat verzoekster over middelen beschikt boven de bijstandsnorm. Daarnaast is de website van haar bedrijf nog immer actief, daarop kan worden besteld. Verzoekster blijkt verder ook actief te zijn op Marktplaats en Vinted, waarbij haar website wordt vermeld. Het betreft hier een aanvraag. Dat betekent dat verzoekster moet aantonen dat zij in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeert. Uit het onderzoek volgt volgens verweerder dat daarvan geen sprake is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er bij verzoekster sprake van een spoedeisend belang?

1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
7. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onderbouwd dat zij, ondanks de betalingen van derden van € 1.430,- en € 1.700,- ten behoeve van de huur, en het ontvangen van een huurtoeslag van € 346,- haar huur in maart 2025 niet heeft kunnen voldoen. Daarmee is evenmin onderbouwd dat sprake zou zijn van dreigende uithuiszetting. Daartegenover staat echter dat voldoende is gebleken dat sprake is van uiteenlopende betalingsachterstanden. Verder heeft verzoekster op dit moment, naar het lijkt, onvoldoende inkomsten om in haar levensonderhoud en dat van haar minderjarige dochter te voorzien, wanneer zij geen bedragen (meer) van derden ontvangt. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook voldoende aanleiding voor het aannemen van een spoedeisend belang.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
8. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het niet aannemelijk is dat het bezwaar van verzoekster kans van slagen heeft. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
9. Vooropgesteld moet worden dat het aan verzoekster is als aanvrager van bijstand om aannemelijk te maken dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, om openheid van zaken te geven en alle benodigde stukken aan verweerder ter beschikking te stellen. Daarin is verzoekster vooralsnog volgens de voorzieningenrechter niet geslaagd.
10.1.
Vooralsnog is onduidelijk of verzoekster in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Geconstateerd kan worden dat verzoekster slechts mondjesmaat openheid van zaken geeft en niet op alle punten consistent verklaart. Zo is verklaard dat haar ex-partner gestopt is met betalen voor het levensonderhoud, terwijl vervolgens half februari 2025 van hem een bedrag van € 1.700,- is ontvangen. Verzoekster stelt dat dit voor de huur is, maar heeft niet plausibel verklaard waarom deze storting op de bankrekening van de dochter is gedaan. Ook heeft zij verklaard dat er voor de storting van € 1.430,- geen leenovereenkomst is, om op de dag van de zitting een verklaring van lening te overleggen. Daarover is ter zitting verklaard dat deze waarschijnlijk is geantedateerd. Nu eerder door verzoekster is verklaard dat er geen leenovereenkomst is, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat deze verklaring achteraf is opgesteld ten behoeve van deze zitting.
Opgemerkt is verder dat nadat verzoekster de aanvraag heeft ingediend sprake is van het heen en weer schuiven van specifieke, niet afgeronde, bedragen tussen bankrekeningen in december 2024 en januari 2025, waarvoor geen verklaring kon worden gegeven. Op de privé ING-betaalrekening van verzoekster, met nummer eindigend op 009, wordt in de periode van 16 december 2024 en 10 februari 2025 verder een totaalbedrag van € 3389,51 bijgeschreven. Zonder nadere onderbouwing van verzoekster acht de voorzieningenrechter verweerders conclusie dat sprake is van middelen boven de voor verzoekster geldende bijstandsnorm vooralsnog navolgbaar.
10.2.
Verzoekster heeft verder onvoldoende duidelijkheid gegeven over haar bedrijfsactiviteiten. Zo is niet gebleken dat zij haar gehele administratie (zoals bijvoorbeeld facturen) heeft overgelegd, terwijl desgevraagd ter zitting namens verzoekster is verklaard dat die er wel moet zijn. De voorzieningenrechter kan volgen dat verweerder twijfels heeft bij de (wel) verstrekte informatie over haar bedrijfsactiviteiten. Uit deze overgelegde stukken blijkt bijvoorbeeld dat haar bedrijf in januari 2024 nog een maandomzet had van ongeveer € 3500,-. Dat zij nadien nauwelijks meer omzet draaide komt, aldus verzoekster, door gezondheidsproblemen. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd en evenmin is een andere verklaring omtrent het teruglopen van de omzet gegeven.
10.3.
Bovendien is niet (voldoende) gebleken dat verzoekster haar bedrijf in de periode in geding daadwerkelijk heeft beëindigd. In reactie op de constatering van verweerder dat haar website nog steeds actief is heeft verzoekster op de dag van de zitting een stuk overgelegd waaruit volgt dat zij via haar account bij Shopify (de provider) de website met ingang van 16 april aanstaande op pauze heeft gezet. Daarmee heeft verzoekster bevestigd dat op het moment van de aanvraag, het besluit en deze zitting, haar website nog steeds actief is. De gegeven verklaring dat verzoekster de website niet heeft geblokkeerd/beëindigd, omdat zij dan alles kwijt is en zij, als zij straks weer aan het werk gaat, de mogelijkheid wil hebben om de website weer te gebruiken, maakt dit vooralsnog niet anders.
Verzoekster heeft ook niet voldoende weerlegd dat verweerder zelf heeft geconstateerd dat de website nog in gebruik is. Daarnaast zijn verkopen gebleken, na datum aanvraag, via Marktplaats en Vinted (onlangs nog 60 producten aangeboden).
11. Uit het voorgaande volgt dat niet alleen is gebleken dat verzoekster ook na haar aanvraag over middelen kan beschikken die boven de voor haar geldende bijstandsnorm liggen, maar ook is onvoldoende gebleken dat zij haar bedrijfsactiviteiten (kledingverkoop) daadwerkelijk heeft beëindigd en dat sprake is van bijstandbehoevende omstandigheden. Het ontbreken van de voor de beoordeling benodigde gegevens en de inconsistentie in verklaringen, moeten vooralsnog dan ook voor haar rekening blijven.
11. Er is bij deze stand van zaken geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verweerder geen voorschotten op de aangevraagde bijstandsuitkering aan verzoekster hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.