ECLI:NL:RBNHO:2025:4005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
23-5478
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een integriteitsmelding door de gemeente Bloemendaal

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eisers beoordeeld naar aanleiding van hun integriteitsmelding van 5 juli 2022. Eisers, beiden uit Overveen, hebben een melding gedaan bij de gemeente Bloemendaal, die op 2 februari 2023 in een raadsvergadering heeft besloten om deze melding niet verder te behandelen. De burgemeester heeft eisers hierover geïnformeerd in een brief van 17 februari 2023. Eisers hebben hiertegen op 26 maart 2023 beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard met het bestreden besluit van 7 juli 2023. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de beslissing van 2 februari 2023 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat deze beslissing geen rechtsgevolg heeft en dus niet als een besluit kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het ontbreken van bepaalde stukken in het dossier geen onoverkomelijke problemen oplevert voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eisers krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 15 april 2025 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5478

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en

[eiser 2],
beiden uit Overveen, eisers,
en

de raad van de gemeente Bloemendaal, verweerder

(gemachtigden: mr. A.M. van de Laar, mr. J.H.L.M. Bellina en T.M. Lucas)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers naar aanleiding van hun melding schending integriteit van 5 juli 2022 (melding).
1.1.
Verweerder heeft op 2 februari 2023 in een raadsvergadering besloten om de melding niet verder te behandelen. Hiervan heeft de burgemeester van Bloemendaal eisers op de hoogte gebracht in een brief van 17 februari 2023.
1.2.
Eisers hebben daartegen op 26 maart 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift naar verweerder gestuurd, ter behandeling als bezwaarschrift. Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dat besluit.
1.3.
Verweerder heeft een beroep gedaan op geheimhouding, [1] voor een deel van de stukken die op de zaak betrekking hebben. De rechtbank heeft dat verzoek op
14 december 2023 afgewezen. Die stukken zijn daarna teruggestuurd naar verweerder.
1.4.
Eisers hebben gevraagd om dit beroep te voegen met de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder nummers 22/4197 en 22/4198. De rechtbank heeft dat verzoek op 26 april 2024 afgewezen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van verweerder.
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Achtergrond van de melding die eisers hebben gedaan is een overeenkomst die de gemeente Bloemendaal heeft gesloten met meerdere inwoners. De beslissing om die overeenkomst aan te gaan, is geen onderwerp van dit beroep. Deze uitspraak gaat daar dus niet over, maar is beperkt tot de beoordeling die onder 2.2 is omschreven.
2.2
De rechtbank beoordeelt uitsluitend of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om dat te kunnen beoordelen, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de beslissing van 2 februari 2023 om de melding niet verder te behandelen wel of geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Samenvatting van het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van 2 februari 2023 geen besluit is zoals bedoeld in de Awb. De beslissing om de melding niet te behandelen, heeft namelijk geen rechtsgevolg. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontbrekende stukken uit het dossier
4.1
Op de zitting is aan de orde geweest dat de rechtbank wel de brief van
17 februari 2023 heeft, maar niet onderliggende beslissing van 2 februari 2023. Dit is ongebruikelijk maar leidt in dit beroep niet tot onoverkomelijke problemen. Op de zitting is gebleken dat partijen het eens zijn over de inhoud en strekking van die beslissing, te weten dat daarin staat dat de melding niet verder in behandeling wordt genomen. Om deze reden kan de rechtbank wel een uitspraak doen op het beroep en heeft het ontbreken van dat stuk geen consequenties.
4.2
Dat laatste geldt ook voor het ontbreken van een document dat verweerder
aanvankelijk met een verzoek om geheimhouding als productie 7 had ingediend. Aannemelijk is dat het desbetreffende document niet nodig is voor de beoordeling van de vraag of de beslissing van 2 februari 2023 wel of geen besluit is. Nadat de rechtbank het verzoek om geheimhouding had afgewezen, heeft de rechtbank dat document samen met producties 1 tot en met 6 op verzoek van verweerder teruggestuurd. Verweerder heeft ervoor gekozen om dat document met datum 14 juni 2023 daarna niet alsnog in te dienen. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat het document niet meer relevant is voor de procedure, nadat duidelijk werd dat producties 1 tot en met 6 aan eisers toegezonden konden worden. Dat document ziet namelijk op een raadsvergadering over het wel of niet opleggen van geheimhouding, aldus verweerder.
De melding
4. De gemeente Bloemendaal had een Commissie Integriteit. [2] Die commissie was bedoeld voor het onderzoek van integriteitsmeldingen over politieke ambtsdragers. Op
5 juli 2022 hebben eisers in privé de melding gedaan bij die commissie, over de burgemeester en drie wethouders van de gemeente.
Is de beslissing van 2 februari 2023 een besluit in de zin van de Awb?
6.1
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb definieert wat een besluit is
: “Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Met het begrip ‘rechtshandeling’ wordt bedoeld dat de handeling gericht moet zijn op rechtsgevolg. Het geschil tussen partijen gaat vooral over de vraag of de beslissing van
2 februari 2023 om de melding niet (verder) in behandeling te nemen, wel of geen rechtsgevolg heeft. Onder rechtsgevolg wordt verstaan het vaststellen, tot stand brengen, wijzigen of tenietdoen van een bevoegdheid, recht, aanspraak, verplichting of juridische status. Om van een rechtshandeling van een bestuursorgaan te kunnen spreken, moet het bovendien gaan om een rechtsgevolg in de verhouding tussen het bestuursorgaan en een of meer anderen.
6.2
Anders dan eisers aanvoeren, is het door hen gestelde verband tussen de melding en hun vermoeden dat het college van burgemeester en wethouders met gemeenschapsgeld integriteitsklachten jegens het college heeft afgekocht onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van rechtsgevolg. Eisers stellen weliswaar dat elk besluit daarover het openbaar belang raakt en dat sprake is van externe werking, maar dat alleen betekent nog niet dat ook sprake is van rechtsgevolg zoals hiervoor onder 6.1 is omschreven.
6.3
Als verweerder de melding in behandeling zou hebben genomen, zou dat tot een onderzoek hebben geleid. Dat onderzoek is een feitelijke handeling. De beslissing om de melding niet verder in behandeling te nemen, is naar het oordeel van de rechtbank een mededeling waaruit blijkt dat geen feitelijke handeling zal plaatsvinden. Deze mededeling heeft op zichzelf geen rechtsgevolg. Op de zitting hebben eisers gewezen op artikel 162, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Samengevat staat daarin dat openbare colleges en ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf onder bepaalde omstandigheden verplicht zijn daarvan aangifte te doen. De rechtbank is van oordeel dat dit een wettelijke verplichting is, waar de beslissing van verweerder om de melding wel of niet in behandeling te nemen geen invloed op heeft. Met andere woorden, die eventuele verplichting om aangifte te doen geldt onverkort en staat geheel los van het wel of niet behandelen van de melding. De rechtbank volgt eisers niet in het standpunt dat met de beslissing van 2 februari 2023 die wettelijke verplichting tenietgedaan zou worden.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgrond van eisers dat de beslissing wel een besluit is, slaagt niet. Dit betekent dat geen bezwaar openstond tegen die beslissing. Verweerder heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter en mr. E.J. van Keken en
mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Gebaseerd op de Verordening Commissie Integriteit, gemeente Bloemendaal 2020.