ECLI:NL:RBNHO:2025:4035

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
15.167768.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting en explosie in IJmuiden met betrekking tot verdachten in drugsconflict

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een explosie en brandstichting in IJmuiden, die in verband werden gebracht met een gewelddadig drugsconflict. De rechtbank heeft op basis van het bewijs geoordeeld dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de brandstichting en de explosie, en heeft hem vrijgesproken van deze feiten. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarvoor hij een gevangenisstraf van tien maanden kreeg opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen en de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen omdat de ten laste gelegde feiten niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.167768.24 (P)
Uitspraakdatum: 14 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend en van hetgeen mr. M.M. Scholten, raadsvrouw van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in/aan/bij een pand aan de [adres 1] door een of meer stuk[s] vuurwerk [Cobra] [vastgebonden/getaped aan een flesje gevuld met motorbenzine/een brandbare stof] aan te steken en naar dat pand te gooien/in de brievenbus van dat pand te stoppen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten dat pand en/of de belendende panden en/of de zich boven dat pand bevindende woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in dat pand en/of de belendende panden en/of de in zich boven dat pand bevindende woning aanwezige persoon/personen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht bij/aan een [portiek]woning aan de [adres 2] door een zich voor die [portiek]woning bevindende deurmat met motorbenzine, in elk geval een brandbare stof te besprenkelen/begieten en [vervolgens] met open vuur in aanraking te brengen, althans door voor de deur of op de deurmat van die [portiek]woning een brandbare stof in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die [portiek]woning en/of de aangrenzende [portiek]woningen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de zich in die [portiek]woning of de aangrenzende [portiek]woning[en] bevindende persoon/personen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Op de standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Het onder 3 ten laste gelegde kan volgens de raadsman, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, wel bewezen worden verklaard. Op de standpunten van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feiten 1 en 2
Inleiding
In de nacht van 24 februari 2024 heeft een explosie plaatsgevonden bij de [eetgelegenheid] gelegen aan de [adres 1] te IJmuiden (feit 1). Deze ontploffing is tot stand gekomen door gebruikmaking van een vuurwerk brandstof combinatie. Enkele dagen later – 28 februari 2024 – wordt bij de voordeur van de portiekwoning aan de [adres 2] in IJmuiden brand gesticht (feit 2). De politie brengt deze aanslagen in verband met conflicten die bestaan tussen verschillende groepen in IJmuiden die zich bezig zouden houden met de handel in verdovende middelen. Uit het procesdossier blijkt dat een medeverdachte telkens de (feitelijk) pleger van voornoemde incidenten is geweest.
De verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van de ontploffing en de brandstichting. De verdachte zou volgens de officier van justitie een van de opdrachtgevers van de aanslagen zijn geweest. De verdachte ontkent deze beschuldiging. Het verweer van de verdediging komt er, kort gezegd, op neer dat de belastende getuigenverklaring van [getuige 1] niet betrouwbaar is en moet worden uitgesloten van het bewijs en dat het dossier verder geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit enigerlei betrokkenheid van de verdachte zou blijken.
Juridisch kader medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat het medeplegen van een strafbaar feit bewezen kan worden verklaard als vaststaat dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht, vervoeren van de buit), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
[adres 2]
De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – wel aanwijzingen en vermoedens voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting op 28 februari 2024. Daarentegen bieden de hierna te bespreken aanwijzingen en vermoedens naar het oordeel van de rechtbank - ook in onderling verband en samenhang bezien - onvoldoende wettig bewijs voor het medeplegen door de verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Door getuige [getuige 1] is – naar aanleiding van een door hem op 29 februari 2024 geïnitieerde confrontatie met medeverdachte [medeverdachte 1] – verklaard dat [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd dat hij de brandstichting op 28 februari 2024 bij de deur van de [adres 2] in opdracht van ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’ heeft uitgevoerd. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat met ‘ [bijnaam 2] ’ de verdachte wordt bedoeld. Aan de orde is dan ook de vraag of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de belastende verklaring van [getuige 1] . Vooropgesteld wordt dat met deze verklaring op basis van vaste rechtspraak behoedzaam dient te worden omgegaan. Het betreft immers een verklaring ‘van horen zeggen’ en daarbij komt dat uit het dossier volgt dat de aanslag(en) in verband staan met een gewelddadig drugsconflict in IJmuiden tussen groepen waartoe enerzijds [getuige 1] en anderzijds de verdachte leken te behoren.
Hoewel uit onderzoek aan de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hij – na te zijn geconfronteerd door [getuige 1] en [getuige 2] op 29 februari 2024 – heeft geprobeerd de verdachte via Snapchat te bereiken, is de rechtbank anders dan officier van justitie van oordeel dat dat alleen onvoldoende steun biedt voor de verklaring van [getuige 1] dat de verdachte de rol van opdrachtgever voor de aanslag op 28 februari 2024 heeft vervuld. Immers dient (juist) ook betekenis te worden toegekend aan de vaststelling dat de uitgaande oproep via Snapchat naar de telefoon van de verdachte niet tot een gesprek heeft geleid, terwijl ook vaststaat dat [medeverdachte 1] tijdens of na de confrontatie op 29 februari 2024 contact heeft opgenomen met drie andere personen, waarvan niet iedereen geïdentificeerd is. Bovendien wordt de verklaring van [getuige 1] over hetgeen [medeverdachte 1] tijdens de confrontatie tegen hem zou hebben gezegd niet bevestigd door de eveneens bij de confrontatie aanwezige getuige [getuige 2] . [getuige 2] heeft juist verklaard dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat ‘hij het niet was’ en dat hij bleef ontkennen. Voor het overige is er geen direct bewijs in het dossier dat de verdachte in verband brengt met de brandstichting aan [adres 2] .
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende (steun)bewijs aanwezig is voor de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met de (feitelijke) pleger bij de brandstichting op de [adres 2] .
[eetgelegenheid] ( [adres 1]
Met betrekking tot de aanslag op 24 februari 2024 bij de [eetgelegenheid] op de [adres 1] overweegt de rechtbank dat op basis van het procesdossier niet van enige betrokkenheid van de verdachte is gebleken. Onvoldoende daarvoor is de constatering van de politie dat de (feitelijke) pleger van beide aanslagen behoort tot dezelfde groep als de verdachte en de medeverdachte(n) in het gewelddadige drugsconflict in IJmuiden, in combinatie met het vermoeden dat de aanslagen een reactie waren op de liquidatie op 13 februari 2024 van een ander lid van die groep en de constatering dat de beoogde slachtoffers van de aanslagen in verband worden gebracht met de groep van de vermeende dader van die liquidatie.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n) niet is komen vast te staan. Er is geen bewijs dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de tenlastegelegde feiten en de rol en bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is op grond van het dossier niet voldoende vast te stellen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 juni 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het onder 3.4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet hierop is door de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman ziet gelet op die reeds doorgebrachte tijd in voorarrest geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel. Indien de rechtbank daar wel toe over gaat, is verzocht hieraan geen bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op klaarlichte dag in het openbaar voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Ongecontroleerd wapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dit, omdat het voorhanden hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Daarnaast draagt het ongecontroleerde bezit van wapens en bijbehorende munitie bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd en ongecontroleerd aanwezig hebben van vuurwapens en munitie.
Vertrekpunt van de straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd bij het voorhanden hebben van een vuurwapen. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 14 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 14 maart 2025. In het rapport beschrijft de reclassering – kort samengevat – dat er verschillende risicofactoren worden gezien. De reclassering ziet een risico op het gebied van het (voormalige) sociale netwerk van de verdachte. Dit biedt volgens de reclassering aanknopingspunten voor een locatieverbod van zijn voormalig woongebied en de controle daarvan. Daarnaast worden in het psychosociaal functioneren van de verdachte en het gebrek aan dagbesteding risicofactoren gezien. Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat. Hieraan ligt ook, zo schrijft de reclassering, mede ten grondslag dat de behandeling die de verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zou volgen, wegens veiligheidsoverwegingen niet van de grond heeft kunnen komen. Desalniettemin ziet de reclassering – zeker nadat de politie recentelijk heeft geoordeeld dat het reclasseringstoezicht veilig kan worden uitgevoerd – voldoende aanknopingspunten om de verdachte te blijven monitoren en heeft zij geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan de volgende bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden:
- een meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- locatieverbod (met elektronische monitoring);
- locatiegebod (met elektronische monitoring);
- dagbesteding;
- meewerken aan middelencontrole;
- openheid geven over sociale netwerk.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangegeven een nieuwe start te willen maken en dat hij zich wil focussen op het (financieel) onderhouden van zijn kinderen. De verdachte heeft dan ook bevestigd dat hij – zo lang hij wel in de mogelijkheid wordt gesteld zijn dochter te bezoeken – bereid is zich aan de eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden te houden.
De op te leggen straf
De aard en ernst van het feit rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank betrekt daarbij dat de verdachte heeft aangegeven het vuurwapen te hebben gekocht ter bescherming voor dreigingen uit het criminele milieu. De verdachte heeft door het vuurwapen aan te schaffen en het vervolgens in het openbaar te dragen bovendien een ernstige negatieve bijdrage geleverd aan de escalatie van (gewelds)problematiek in IJmuiden, die zo ernstig is geworden dat de regio zelfs enige tijd als veiligheidsrisicogebied is aangemerkt. Gelet hierop ziet de rechtbank dan ook aanleiding een gevangenisstraf op te leggen die qua duur de door de LOVS als uitgangspunt genomen gevangenisstraf overschrijdt.
Bij de beoordeling van de strafoplegging neemt de rechtbank ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is verhuisd naar een andere provincie en heeft gemotiveerd aangegeven zich te willen focussen op de positieve aspecten van het leven. Daarbij acht de rechtbank van groot belang dat – zoals hierboven beschreven – de reclassering voldoende aanknopingspunten ziet om dit te realiseren en hier aldus een wezenlijke bijdrage aan te leveren. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maandenpassend en geboden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd en met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen – met uitzondering van het locatiegebod en de elektronische monitoring van het locatieverbod – de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te worden verbonden.
In de afweging of de door de reclassering voorgestelde elektronische monitoring van een locatieverbod voor de regio [...] moet worden opgelegd, heeft voor de rechtbank meegewogen dat de verdachte inmiddels is verhuisd naar een andere regio en bovendien ter zitting ondubbelzinnig heeft aangegeven dat hij zich hieraan wil houden. De rechtbank ziet, anders dan de reclassering, dan ook geen aanleiding om (opnieuw) elektronische monitoring aan het op te leggen locatieverbod te koppelen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om (opnieuw) een locatiegebod op te leggen.
Voorlopige hechtenisGelet op de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven goederen

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
GR Hennep (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1613057)
1 STK Patroonhouder (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1513045)
1 STK Pistool (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1613044)
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle in beslag genomen goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 STK Patroonhouder en 1 STK Pistool, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan. Het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
Teruggave
In het licht van bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan niet worden vastgesteld dat in dit geval de hennep diende tot het begaan of de voorbereiding van feiten die soortgelijk waren aan het bewezenverklaarde feit. Ook kon de hennep niet dienen tot belemmering van de opsporing van zulke soortgelijke feiten. Dit betekent dat artikel 36d Sr toepassing mist.
Hetzelfde geldt voor artikel 36c Sr, nu aan de verdachte het hennepbezit niet in de tenlastelegging is verweten. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor onttrekking aan het verkeer van de hennep. Dit leidt ertoe dat de hennep zal worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij in enigerlei mate betrokken is bij het door de ontploffing beschadigde pand op de [adres 1] in IJmuiden.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
8.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman
zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
-
meldplicht bij reclassering
zich meldt bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [...] te
[...] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
ambulante behandeling
zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
blijft meewerken aan de (woon)begeleiding van Accuraat wonen. De verdachte houdt zich aan de huisregels en werkt met zijn begeleider aan de doelen die samen met de begeleider worden opgesteld;
-
locatieverbod
zich niet bevindt in de regio [...] . De rechtbank verwijst naar bijlage I voor een plattegrond;
-
dagbesteding
zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
-
meewerken aan middelencontrole
meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik
te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
-
openheid geven over sociale netwerk
open en eerlijk is over zijn sociale netwerk en hierover inzage geeft bij de reclassering;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
onttrekt aan het verkeer:
2. 1 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1513045)
2. 1 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1613044)
gelast teruggave aan de verdachte:
1 GR Hennep (Omschrijving: PL1100-2024122083-G1613057)
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. P.E. Hesselink en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T.J.A. Krips en mr. L.E.H de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2025.