ECLI:NL:RBNHO:2025:4085

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
15-201857-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale steekpartij tussen buren met psychische problematiek

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn buurman op 21 juni 2024 in Zandvoort met een mes in het hart heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord wegens gebrek aan voorbedachte raad, maar verklaarde hem schuldig aan doodslag. De verdachte, die leed aan psychische stoornissen, werd ontslagen van alle rechtsvervolging en kreeg een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, wat leidde tot de conclusie dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen tot een bedrag van € 18.113,69, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een gvm-maatregel op, ter bescherming van de maatschappij en om de verdachte te begeleiden in zijn behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-201857-24
Uitspraakdatum: 15 april 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans gedetineerd in [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Sahin, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 juni 2024 te Zandvoort [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hart, althans in de borst, te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord, hetgeen impliciet primair ten laste is gelegd. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, te weten het kennelijk doelbewust meenemen van het mes, het toelopen op het slachtoffer, het direct en doelgericht steken in het hart van het slachtoffer en de mededeling van de verdachte nadien dat het is gedaan, blijkt dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met een vooropgezet plan heeft gehandeld of dat hij de tijd heeft genomen om zich te beraden, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in de ochtend van 21 juni 2024 vanaf zijn woning naar zijn werk gegaan op het strand van Zandvoort. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte veel te vroeg, omstreeks 10:15 uur, terwijl hij pas om 16:00 uur moest beginnen, op zijn werk aanwezig was en dat hij ongewoon gedrag vertoonde. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte verward overkwam en hem een hand gaf in plaats van een boks, zoals hij gewoonlijk doet. Getuige [getuige 2] , de leidinggevende van de verdachte, verklaarde dat de verdachte hem aankeek en dat het leek alsof hij dwars door hem heek keek. [getuige 2] heeft verder verklaard dat de verdachte heel vreemd uit zijn ogen keek en leek te hyperventileren. [getuige 2] vroeg daarom wat er met hem aan de hand was. De verdachte vertelde [getuige 2] dat hij zijn medicatie niet had ingenomen en dat hij naar huis zou gaan om dit te doen.
De verdachte is terug naar huis gegaan, waar hij op het balkon van zijn woning op de eerste etage is gaan zitten. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij rond 11:00/11:15 uur een praatje maakte met zijn buurman [slachtoffer] , die op een stoel voor zijn voordeur op de begane grond van het flatgebouw zat. [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte, die in hetzelfde flatgebouw woont, na ongeveer tien minuten bij hen kwam staan. [getuige 3] zag dat de verdachte een sigaret op stak en dat hij onrustig was. Hij zag dat de ogen van de verdachte heel snel van links naar rechts bewogen en dat de verdachte gefixeerd naar het slachtoffer keek. [getuige 3] heeft verklaard dat hij het gesprek met het slachtoffer vervolgde en dat op enig moment de verdachte rustig naar het slachtoffer toe liep. De verdachte pakte vervolgens het slachtoffer bij zijn schouder, boog naar voren richting het slachtoffer en maakte een stekende beweging, naar later bleek met een mes. Vervolgens liep hij in de richting van zijn eigen woning. [getuige 3] liep achter hem aan en vroeg: "Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd? Wat heeft hij gedaan?". De verdachte liep op [getuige 3] af en fluisterde iets in zijn oor, wat hij niet kon verstaan. [getuige 3] heeft vervolgens 112 gebeld, en zag op dat moment vanaf zijn balkon dat de verdachte terugliep naar de plek waar hij het slachtoffer had gestoken. Daar pakte de verdachte het mes, dat naast het slachtoffer op de grond lag, op en gooide dit in de papierbak bij de flat.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij aan het eind van de ochtend, om 11:26 uur, gebeld werd door de verdachte en dat de verdachte erg aan het hyperventileren was en paniekerig zei: ‘het is gebeurd, het is gebeurd’. De verdachte vroeg [getuige 1] meermaals of hij naar hem toe wilde komen en klonk erg overstuur. [getuige 1] is vervolgens, samen met zijn broer, naar het huis van de verdachte gereden. [getuige 1] is naar binnen gegaan en vroeg aan de verdachte hoe het met hem ging en wat er aan de hand was. Hierop antwoordde de verdachte fluisterend: ‘ik heb het gedaan’. De verdachte herhaalde dit nog een keer en vervolgens hoorde [getuige 1] hem driemaal het woord ‘psychose’ zeggen. Hij zag dat de ogen van de verdachte sterk vergroot waren.
De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben verklaard dat zij door [getuige 1] naar de verdachte werden geleid, die op de galerij voor zijn woning een sigaret aan het roken was en over de reling heen leunde. De verdachte reageerde nauwelijks op de verbalisanten en bleef veelal voor zich uit kijken. De verdachte is op de achterbank van een politievoertuig geplaatst en naar het cellencomplex vervoerd. Tijdens het vervoer verklaarde de verdachte: ‘Ik moet Willem Holleeder vermoorden. Het is gedaan. De buurman spiegelde mij’. [verbalisant] heeft verklaard dat hij vermoedde dat de verdachte zich in verwarde toestand bevond. De verbalisant zag en hoorde dat de verdachte langzaam sprak en hem de volledige rit naar het cellencomplex doordringend aankeek.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het slachtoffer is overleden als gevolg van één steek in de borst (met perforatie van de linkerborstholte en het hart).
Verklaring van de verdachte
De verdachte is op 22 juni 2024 en 11 juli 2024 verhoord door de politie. Op 22 juni 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij zijn medicatie drie dagen geleden niet had geslikt. Hij herinnerde zich dat hij in de ochtend van 21 juni 2024 naar zijn werk was gegaan en dat hij weer naar huis was gegaan om zijn medicatie in te nemen. De verdachte heeft verklaard dat hij op zijn balkon ging zitten en dat het opeens zwart werd voor zijn ogen, een bepaalde soort wazigheid. Op de vraag van de politie wat het eerste moment is dat hij zich weer herinnert, antwoordde de verdachte dat dit was toen hij in de politiebus zat. Hij zat te praten met een agent en het leek alsof de gedaante van de agent steeds veranderde, als een soort cartoon. In zijn verhoor van 11 juli 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij het mes dat hem werd getoond herkende als een van zijn keukenmessen die in de keukenlade liggen.
Vrijspraak moord (voorbedachte raad)
Voor een bewezenverklaring van moord moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De verdachte moet zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In deze zaak acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Voordat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken heeft hij op het balkon van zijn woning op de eerste etage gezeten, is toen naar het slachtoffer en getuige [getuige 3] gelopen, heeft daar een sigaret opgestoken en heeft enige tijd bij het gesprek tussen het slachtoffer en [getuige 3] gestaan. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aldus, voordat hij tot de fatale messteek kwam, voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Dit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit het hierna nog te bespreken Pro Justitia rapport van 3 december 2024, opgesteld door E.C. Wendt, GZ-psycholoog, en M.B.F. van Berkel, psychiater, blijkt echter dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit leed aan verschillende psychische stoornissen en dat het evident is dat hij op dat moment psychotisch was gedecompenseerd. De verdachte heeft verklaard dat hij zich herinnert dat hij ‘s ochtends naar zijn werk was gegaan en dat hij weer naar huis was gegaan om zijn medicatie in te nemen. Op enig moment hierna werd het zwart voor zijn ogen, een bepaald soort wazigheid. In deze staat verkeerde hij ook toen hij die ochtend op het balkon van zijn woning ging zitten. Op de vraag van de politie wat het eerste moment was dat hij zich weer iets herinnert, antwoordde de verdachte dat dit was toen hij in de politiebus zat. Hij zat te praten met een agent en het leek alsof de gedaante van de agent steeds veranderde, als een soort cartoon. De verdachte maakte op dat moment een verwarde indruk op de politiemedewerker. In een later verhoor en in de gesprekken met de deskundigen heeft de verdachte verklaard dat hij zich geen andere gebeurtenissen herinnert dan hetgeen hiervoor is beschreven. De rechtbank komt op grond van de verklaringen van de verdachte en het rapport van de deskundigen tot de conclusie dat het handelen van de verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde feit volledig werd bepaald door de psychose waarin hij verkeerde, en stelt vast dat er geen enkele aanwijzing is dat de verdachte tijdens die psychose bepaalde gedachten heeft gehad of afwegingen heeft gemaakt die in enige relatie stonden tot de realiteit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich geen rekenschap heeft kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn daad, zodat hij niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. De verdachte moet daarom van het impliciet primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring doodslag
Hoewel de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de voorbedachte raad, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2024 te Zandvoort [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in het hart te steken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
Ter beantwoording van de vraag of en in welke mate het bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het multidisciplinair Pro Justitia rapport van 3 december 2024, opgesteld door E.C. Wendt, GZ-psycholoog, en M.B.F. van Berkel, psychiater. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren:
Op basis van de informatie die is verzameld wordt gesproken van een psychische stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis, een bipolaire 1 stoornis en een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik. Bovengenoemde pathologie was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Ondanks dat het rapporteurs niet duidelijk is geworden wat zich in de dagen voor het tenlastegelegde heeft afgespeeld, is evident dat betrokkene psychotisch is gedecompenseerd. Binnen een psychose kunnen momenten van desoriëntatie plaatsvinden, wat gepaard kan gaan met een gevoel van afwezigheid of verwarring. Deze ervaringen kunnen ontstaan door extreme stress die gepaard gaat met psychotische episodes of door een gebrek aan medicatie. In het geval van betrokkene wordt gesproken van een pre-existent informatieverwerkingsprobleem vanuit zijn autisme. Betrokkene heeft moeite met het verwerken van informatie en emotionele regulatie en is bekend met impulsdoorbraken op momenten van stress. Betrokkene is ook eerder psychotisch gedecompenseerd na het staken van cannabis gebruik en het gebruik van harddrugs. Opnieuw is betrokkene psychotisch gedecompenseerd, waarschijnlijk na het staken van medicatie, in combinatie met ervaren stress. Het feit dat betrokkene zich het tenlastegelegde niet kan herinneren en pas maanden later de realiteit tot hem doordringt, onderstreept zijn ernstige disfunctionele informatieverwerking, verklaard vanuit zowel zijn autistische stoornis als de psychotische decompensatie. Betrokkene is tot slot geneigd moeilijkheden weg te stoppen en te vermijden, omdat hij niet weet om te gaan met heftige gebeurtenissen. De geest kan bepaalde herinneringen (tijdelijk) blokkeren, ter bescherming van het zelf. Zowel de ademanalyse als de drugstest waren negatief, waarmee de invloed van het gebruik van drank en/of drugs op het toestandsbeeld kan worden uitgesloten. Betrokkene had niet kunnen voorzien dat het staken van zijn medicatie desastreuze gevolgen zou hebben. Er wordt, indien bewezen, een duidelijke relatie gezien tussen het tenlastegelegde en betrokkenes psychotische toestandsbeeld. Er wordt geadviseerd om betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen over. Zij ziet geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar. Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden zal worden opgelegd, onder de voorwaarden zoals genoemd in het rapport van reclassering GGZ ERW Novadic-Kentron (hierna: de reclassering) van 17 december 2024, met als aanvulling een afzonderlijke verplichting tot het innemen van (depot)medicatie. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: gvm-maatregel), als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt opgelegd. De officier van justitie heeft laten weten dat er voor de verdachte reeds per 16 april 2025 een plaats beschikbaar is bij Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) [kliniek] .
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte kan zich vinden in de adviezen om aan hem een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De verdachte heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan de tbs-maatregel onder de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden en toont zich hiertoe ook gemotiveerd. De verdediging heeft ook ingestemd met oplegging van een gvm-maatregel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat zij hem daarom zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Om die reden is het opleggen van een straf niet meer aan de orde. De rechtbank dient echter wel te beoordelen of aan de verdachte een maatregel moet worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij. Bij de beslissing of aan de verdachte de tbs-maatregel moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes in zijn hart te steken. Door zijn handelen heeft de verdachte [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Doodslag is een zeer ernstig feit. Met zijn handelen heeft de verdachte een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en een onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Hun verdriet en het gemis dat zij nu moeten ervaren, blijkt ook uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte de tbs-maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, in welke vorm, het hierboven onder 5.2. genoemde multidisciplinair Pro Justitia rapport betrokken. Uit deze rapportage komt onder meer het volgende naar voren:
Betrokkene is bekend met problemen in het interpreteren van informatie, wat bijdraagt aan zijn niveau van stress, welke hij vervolgens niet goed weet te reguleren. Hoge stressniveaus kunnen psychotische episodes uitlokken. Betrokkene heeft weliswaar (grotendeels) ziektebesef, maar beperkt inzicht. Hij weet niet goed wanneer hij om hulp moet vragen, wanneer hij overprikkeld of overvraagd wordt. Betrokkene is eenmaal eerder in beeld geweest bij justitie wegens agressie naar zijn ouders, deze zaak werd geseponeerd. Zowel ten tijde van dat incident alsook nu is er sprake geweest van een psychotische decompensatie. Er is geen eenduidige oorzaak gevonden voor zijn psychotische decompensaties, zowel het gebruiken van (hard)drugs, het staken van medicatie als het hebben van stress worden gevonden als mogelijke voorspellers. Als betrokkene zijn medicatie niet inneemt, vergroot dit het risico op herhaling. Alles bij elkaar genomen zijn er een grote hoeveelheid risicofactoren, maar ook vele beschermende factoren. Indien betrokkene terug gaat naar de situatie zoals deze was, zal de kans op herhaling worden beoordeeld als hoog.
Er wordt geadviseerd tot een klinische behandeling in een kliniek in de regio met beveiligingsniveau 4. Momenteel gebruikt betrokkene antipsychotische medicatie, specifiek olanzapine, en hij geeft aan zich daarmee stabiel te voelen. Op dit moment is er geen sprake meer van een psychotisch toestandsbeeld. Het dient de aanbeveling betrokkene te monitoren op katatone kenmerken en indien nodig te behandelen middels lorazepam. Hoewel hij gemotiveerd lijkt om zijn medicatie in te blijven nemen, is goede monitoring en begeleiding cruciaal om ervoor te zorgen dat hij zijn medicatie consistent gebruikt. Hierbij wordt het gebruik van depotmedicatie geadviseerd. Door medicatie in depotvorm toe te dienen, wordt de continuïteit van de behandeling gewaarborgd, dit verkleint de kans dat betrokkene de medicatie niet of onregelmatig gebruikt. Betrokkene heeft psychoeducatie nodig over zowel zijn autismespectrumstoornis als zijn bipolaire 1 stoornis en de beperkingen en risico’s die daarmee gepaard gaan. Het is van belang dat hij therapie gaat volgen om meer inzicht te krijgen in zijn pathologie en vaardigheden te ontwikkelen om stress te beheersen en zijn emoties te reguleren. In de behandeling dient aandacht te zijn voor suïcidaliteit. Verwacht wordt dat de behandeling relatief lang zal duren, vanwege de problemen in de informatieverwerking. Behandeling dient zich ook te richten op het stoppen met drank- en drugsgebruik als vorm van zelfmedicatie. Zodra hij langdurig stabiel is, moet er gekeken worden naar alternatieve manieren voor zelfregulatie. In de toekomst kan met aanvullend diagnostisch onderzoek worden beoordeeld of er tevens behandeling met medicatie nodig is voor ADHD. Zowel betrokkene als zijn omgeving hebben educatie nodig over het herkennen van signalen in de aanloop naar psychose. Deze klinische fase van de behandeling dient bij voorkeur te worden gevolgd door een langdurig vervolg- en nazorgtraject waarbij betrokkene gaat wonen in een 24-uurs beschermde woonvorm. Betrokkene kan niet goed voor zichzelf zorgen en heeft beperkt inzicht in zijn problemen, emoties en gedrag. Begeleiding is daarom van belang om stabiel te blijven functioneren.
Gezien het bovenstaande adviseren rapporteurs om betrokkene te behandelen in het kader van een tbs met voorwaarden. Een behandeling in dat juridisch kader biedt voldoende mogelijkheden om betrokkene effectief te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid. Betrokkene dient langdurig in beeld te zijn, om goed zicht te krijgen op wat er in hem omgaat. Daarvoor wordt een intensieve behandeling binnen een klinisch kader noodzakelijk geacht. Tijdens deze klinische opname moeten verschillende elementen centraal staan, zoals het bieden van psycho-educatie aan zowel betrokkene als zijn netwerk, het versterken van de motivatie voor medicatiegebruik en het opstellen van een signaleringsplan. Binnen een klinische opname van circa 1,5 jaar is voldoende tijd om betrokkene te stabiliseren, risicofactoren te behandelen en een resocialisatie traject voor te
bereiden.
Het reclasseringsadvies gedateerd 17 december 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] , houdt onder meer het volgende in:
Bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij schatten wij zowel het risico op recidive als het risico op letselschade in als hoog. Hierbij nemen wij in overweging dat betrokkene kampt met chronische psychische problematiek die hem kwetsbaar maakt voor psychotische ontregeling. Hierdoor kan betrokkene vanuit een verstoord realiteitsbesef onberekenbaar en agressief reageren naar zijn omgeving. De kans hierop wordt sterk vergroot als betrokkene niet goed is ingesteld op medicatie, medicatie niet inneemt of ingrijpende gebeurtenissen/ emoties te verwerken krijgt. Ook het gebruik van alcohol en/of drugs beschouwen wij als een risicoverhogende factor aangezien dit een negatief effect kan hebben op de impulscontrole van betrokkene evenals op zijn emotieregulatie en realiteitstoetsing.
De reclassering sluit zich aan bij het advies vanuit de Pro-Justitia rapportage en ziet mogelijkheden om betrokkene te begeleiden in het kader van tbs met voorwaarden. Wij komen dan ook tot een positief advies met de onderstaande voorwaarden. Betrokkene heeft zich bereid verklaard hieraan mee te werken.- Geen strafbaar feit plegen- Meewerken aan reclasseringstoezicht- Meewerken aan time-out- Niet naar het buitenland- Opname in een zorginstelling- Ambulante behandeling- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang.- Drugsverbod- Alcoholverbod
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. De kans is groot dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen –of gevaar veroorzaakt– voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Wij adviseren hierbij eveneens de combinatie met een schorsing van de voorlopige hechtenis onder deze zelfde voorwaarden als de tbs met voorwaarden.
Betrokkene is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en een bipolaire stoornis type I. Deze stoornissen zijn chronisch van aard en brengen blijvende beperkingen met zich mee die betrokkene kwetsbaar maken voor psychotische ontregeling. Met name als betrokkene niet adequaat is ingesteld op medicatie, onvoldoende medicatietrouw is, veel spanningen te verwerken krijgt en/of middelen gebruikt is het risico op ontregeling groot. Om deze reden is de reclassering van mening dat betrokkene zijn leven lang is aangewezen op een zekere mate van toezicht en zorg. Daarom adviseren wij om bij een veroordeling tot tbs of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs of gevangenisstraf.
De op te leggen maatregel
De rechtbank kan zich met de hierboven besproken rapporten verenigen en zij neemt de weergegeven conclusies en adviezen – met uitzondering van die met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen maatregel – over. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het als hoog ingeschatte recidivegevaar. De verdachte kampt met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en deze stoornis was ten tijde van het gepleegde delict aanwezig. Het door de verdachte begane delict is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Nu de algemene veiligheid van personen deze maatregel eveneens eist, zal de rechtbank aan de verdachte de tbs-maatregel opleggen. De rechtbank zal daarbij de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte heeft ter zitting verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking
gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden
nageleefd. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf gericht tegen dan wel gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelDe rechtbank acht het ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk dat aansluitend aan de tbs-maatregel een gvm-maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank leidt uit de deskundigenrapportages af dat de psychische problematiek van de verdachte ernstig is en dat het – met die problematiek verband houdende – recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten hoog is. Gelet daarop dient er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee te worden gehouden dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel met voorwaarden – die naar huidig recht in duur is beperkt tot negen jaren – langdurig toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen naar een aanvaardbaar risico of op een aanvaardbaar niveau te houden.
De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd, op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de gvm-maatregel bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen
(artikel 6:6:23b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)).
Voorlopige hechtenis
Voor de situatie dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de verdachte wordt opgenomen in de beoogde FPK [kliniek] . Blijkens het verhandelde ter terechtzitting kan de verdachte op 16 april 2025 in de FPK [kliniek] worden opgenomen. De voorlopige hechtenis wordt daarom met ingang van die datum geschorst. Voor het geval de verdachte eerst op een overbrugginsplek zal worden geplaatst, zal de rechtbank bepalen dat de voorlopige hechtenis ook in dat geval zal worden geschorst met ingang van het moment van plaatsing op die overbrugginsplek. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zal de rechtbank dezelfde voorwaarden verbinden als die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.
Deze schorsing van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank noodzakelijk, omdat omzetting van de tbs met voorwaarden in een tbs met dwangverpleging (bij overtreding van de voorwaarden van de tbs) niet mogelijk is zolang dit vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in duur beperkt is tot het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden. Als de verdachte dan de in het kader van de tbs te stellen voorwaarden (en daarmee de schorsingsvoorwaarden) niet naleeft terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, kan de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis worden bevolen. Op die manier kunnen ook in die situatie de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen worden gewaarborgd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Dadelijke uitvoerbaarheid tbs met voorwaarden
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het van belang dat de behandeling van de verdachte in het kader van de tbs-maatregel zo spoedig mogelijk zal aanvangen. Gelet op de hiervoor vermelde beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank niet bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Inhoud van de vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.113,69 ingediend, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit € 613,69 materiële schade en € 17.500,- immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
7.2.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Het toewijsbare bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade en heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de immateriële schade. De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat het een vergaande maatregel is die in de toekomst onnodig verzwarend kan zijn. De verdachte heeft zich bereid verklaard om de schadevergoeding te betalen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De materiële schade
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een wettelijke grondslag voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten heeft gedragen voor de lijkbezorging kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. De gevorderde en niet betwiste schadepost komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd. De rechtbank acht deze schadepost dan ook integraal toewijsbaar.
De immateriële schade (affectieschade)
Artikel 6:108 BW biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. In het Besluit vergoeding affectieschade zijn bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
De benadeelde partij, de moeder van het overleden slachtoffer, komt op grond van de wet in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. In haar vordering is uitgegaan van het hiervoor bedoelde gefixeerde bedrag. Dit betekent dat de vordering van [benadeelde] tot vergoeding van affectieschade toewijsbaar is. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 18.113,69 vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte (kort gezegd:
doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de verdachte, aan wie een tbs-maatregel is opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen gijzeling, die is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen de rechtbank onwenselijk acht. Daarom zal de rechtbank bepalen dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag geen gijzeling zal worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 38, 38a, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde
niet strafbaaren ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikkingwordt gesteld, en stelt daarbij de volgende algemene en bijzondere
voorwaardenbetreffende zijn gedrag:
Stelt als
algemene voorwaardenvoor zijn gedrag:
1. De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. De verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
3.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen.
  • De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
4.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
5.
Niet naar het buitenland
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
6.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich aansluitend aan zijn verblijf binnen de Penitentiaire Inrichting opnemen in de FPK [kliniek] of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Als die plaatsing niet mogelijk is, laat de verdachte zich opnemen in een nader te bepalen overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen, waaronder in depotvorm, vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
7.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich, aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door een instelling voor geestelijke gezondheidszorg nader te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, waaronder in depotvorm, als de zorgverlener dat nodig vindt.
8.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start na afloop van het klinische behandeltraject en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
9.
Drugsverbod
De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
10.
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft
opdracht aan de reclasseringbij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 18.113,69 (achttienduizend honderddertien euro en negenenzestig eurocent), bestaande uit € 613,69 als vergoeding voor de materiële en € 17.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over:
  • € 17.500,- vanaf 21 juni 2024; en
  • € 613,69 vanaf 12 augustus 2024;
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij
[benadeelde]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 18.113,69, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 17.500,- vanaf 21 juni 2024 en over een bedrag van € 613,69 vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Schorstde voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de verdachte in het kader van de klinische behandeling (zoals omschreven in voorwaarde 6) zal worden opgenomen in de kliniek, dan wel in een overbruggingsplek in afwachting van plaatsing in de kliniek. De schorsing van de voorlopige hechtenis duurt tot het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is.
Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis worden de hiervoor onder 1 tot en met 10 genoemde voorwaarden verbonden en de voorwaarden dat:
- de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
- de verdachte, in geval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2025.