ECLI:NL:RBNHO:2025:4105

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
11572870 VVEXPL 25-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van leaseauto in kort geding afgewezen wegens betalingsachterstand en ontbinding leaseovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 15 april 2025 een vonnis gewezen in kort geding. De eiser, [eiser], had een leaseovereenkomst met [gedaagde] B.V. voor een Mercedes-Benz. Door betalingsachterstanden en het niet tijdig voldoen aan de leaseverplichtingen heeft [gedaagde] de leaseovereenkomst op 14 januari 2025 buitengerechtelijk ontbonden. Eiser heeft de achterstanden op 17 januari 2025 voldaan, maar [gedaagde] heeft de auto op 19 januari 2025 ingevorderd. Eiser vorderde in kort geding dat [gedaagde] de auto weer ter beschikking zou stellen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] terecht had ontbonden. De rechter overwoog dat eiser in verzuim was door het niet tijdig betalen van leasetermijnen en dat de ontbinding gerechtvaardigd was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. De vordering van eiser werd afgewezen en eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11572870 \ VV EXPL 25-37
Vonnis in kort geding van 15 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. K.J. de Vaan,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.F. Dalenoord.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- incidentele conclusie tot onbevoegdheid van [gedaagde],
- akte met producties van [gedaagde],
- de conclusie van antwoord in incident van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [gedaagde].

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser], handelend onder de naam [bedrijf], en [gedaagde] bestond sinds 13 december 2021 een leaseovereenkomst van het voertuig Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] (verder: de auto). De lease kende een looptijd van 60 maanden tegen een leasebedrag van € 748,27 inclusief btw.
2.2.
In het operationeel leasecontract staat:
“(…)
Inbegrepen componenten:
(…)
All-Risk Assurantie (WA en Casco) Nee”
2.3.
In de mantelleaseovereenkomst staat:
“Artikel 6
Betaling
(…)
De betaling van het leasetarief dient maandelijks bij vooruitbetaling op de eerste van elke maand plaats te vinden.
(…)
Bij niet of niet tijdig nakomen van enige betalingsverplichting door [bedrijf] zal [gedaagde] gerechtigde zijn om deze mantelovereenkomst en de daaronder gesloten leasecontracten met onmiddellijke ingang op te zeggen en de voertuigen terug te nemen. (…)
Artikel 9
Verzekering
(…)
Iedere schade welke aan het voertuig ontstaat moet onverwijld door [bedrijf] telefonisch aan [gedaagde] worden gemeld en direct daarna schriftelijk worden bevestigd middels het daarvoor bestemde schadeaangifteformulier.
(…)
Indien [bedrijf] en [gedaagde] dit overeengekomen zijn, zal [bedrijf] het voertuig zelf en voor eigen rekening verzekeren. In dat geval is [bedrijf] gehouden zorg te dragen voor een verzekering die alle gebruikelijke risico’s met betrekking tot W.A- en Cascoschades dekt vanaf het moment dat het voertuig aan [bedrijf] wordt afgeleverd. [bedrijf] zal ervoor zorgen dat deze verzekering ononderbroken doorloopt tot aan het moment waarop het voertuig aan het eind van het leasecontract wordt ingeleverd. (…)
Artikel 15
Voortijdige beëindiging van het leasecontract
[gedaagde] is gerechtigd een leasecontract voortijdig en met onmiddellijke ingang te beëindigen, indien:
1. [bedrijf] één of meer bepalingen van deze overeenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt;
(…)
Artikel 21
Toepasselijk recht, bevoegde rechter
Op deze mantelovereenkomst en de op grond daarvan tussen [bedrijf] en [gedaagde] afgesloten contracten is het Nederlandse recht van toepassing. Eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te [plaats 1].”
2.4.
In 2023 en 2024 heeft [eiser] meermalen een achterstand laten ontstaan bij het betalen van – onder meer – leasetermijnen. In verband daarmee is Hilterman diverse keren een betalingsregeling met [eiser] overeengekomen. Op verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] de uiterste dag van betaling van de termijnen verschoven van de eerste naar de negende van de maand.
2.5.
Bij brief van 14 januari 2025 heeft Hiltemann de leaseovereenkomst buitengerechtelijk opgezegd vanwege een betalingsachterstand van op dat moment
€ 2.370,21. Dit bedrag bestaat deels uit openstaande termijnen en deels uit boetes.
2.6.
Op 17 januari 2025 heeft [eiser] de achterstanden volledig voldaan en een maand lease vooruitbetaald.
2.7.
Op 19 januari 2025 heeft [gedaagde] de auto ingevorderd.

3.Het geschil

In het incident
3.1.
[gedaagde] verzoekt de voorzieningenrechter onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de (kantonrechter als) voorzieningenrechter van de rechtbank [plaats 1]. [gedaagde] legt aan haar verzoek ten grondslag dat partijen in een forumkeuzebeding de rechtbank [plaats 1] bevoegd hebben verklaard.
3.2.
[eiser] voert verweer. Volgens [eiser] moet het forumkeuzebeding buiten beschouwing blijven omdat de vordering minder dan € 25.000,00 beloopt.
In de hoofdzaak
3.3.
[eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na het vonnis de auto aan [eiser] ter beschikking te stellen en ter beschikking te houden, op straffe van een dwangsom.
3.4.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte de leaseovereenkomst heeft ontbonden, omdat de tekortkoming die haar wordt verweten niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen.
Daarnaast is niet aan de eisen van 6:265 BW voldaan omdat [gedaagde] haar vooraf niet in gebreke heeft gesteld en geen redelijke termijn heeft gegeven om alsnog tot betaling over te gaan. Tot slot dient artikel 6 van de overeenkomst buiten toepassing te blijven vanwege onvoorziene omstandigheden.
3.5.
[gedaagde] voert aan dat zij op grond van artikel 6 van de leaseovereenkomst, de overeenkomst terecht heeft ontbonden. [eiser] is tekortgeschoten door structurele wanbetaling, onverzekerd rondrijden, vele boetes en niet gemelde schades. [gedaagde] heeft er geen vertrouwen in dat [eiser] de verplichtingen nu wel kan nakomen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
In deze procedure moet ervan uit worden gegaan dat de waarde van de vordering naar schatting niet meer dan € 25.000 bedraagt. De gevorderde dwangsommen tellen bij het bepalen van de hoogte immers niet mee. Gelet daarop, en op het bepaalde in artikel 108 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft het forumkeuzebeding waar [gedaagde] zich op beroept in dit geding geen gevolg. Dat betekent dat de voorzieningenrechter wél bevoegd is en het verzoek in het incident dus moet worden afgewezen.
4.2.
Gezien de samenhang met de vordering in de hoofdzaak, worden de proceskosten in het incident gecompenseerd in die zin dat partijen de eigen proceskosten dragen.
In de hoofdzaak
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. De spoedeisendheid volgt uit het feit dat [eiser] stelt afhankelijk te zijn van de auto om naar ziekenhuisafspraken te kunnen gaan.
4.4.
Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen zou hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.5.
Het staat vast dat [eiser] ten tijde van de ontbinding op 14 januari 2025 betalingsachterstand had, onder meer van verschillende leasetermijnen. Anders dan [eiser] stelt was zij daardoor rechtstreeks in verzuim. Op grond van artikel 6:83 aub a BW treedt verzuim in dit soort gevallen immers in door het enkele verstrijken van afgesproken betalingstermijnen. Voor de bevoegdheid tot ontbinding was een ingebrekestelling dan ook niet nodig.
4.6.
Op grond van artikel 6 van de leaseovereenkomst (en artikel 6:265 lid 1 BW) was [gedaagde] bevoegd om tot ontbinding over te gaan, tenzij de tekortkoming van [eiser] gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis ontbinding niet zou rechtvaardigen.
4.7.
Volgens [eiser] had [gedaagde] de overeenkomst in de gegeven omstandigheden niet mogen ontbinden, al heeft zij inderdaad niet altijd op tijd betaald en was de auto niet steeds verzekerd. Zij heeft een zware periode achter de rug doordat zij ernstig ziek werd en vele malen geopereerd moest worden. Zij heeft daardoor haar werkzaamheden moeten neerleggen. Daarnaast belandde zij in een nare echtscheiding en kwam zij er alleen voor te staan wat betreft de zorg voor haar nog zeer jonge kinderen. Ondanks de financiële problemen die zij hierdoor kreeg heeft zij steeds zo goed en zo kwaad als het kon aan haar verplichtingen voldaan. Drie dagen nadat [gedaagde] de overeenkomst had opgezegd, heeft zij alle achterstallige betalingen voldaan en de leasetermijn een maand vooruitbetaald. [eiser] heeft [gedaagde] bovendien zo goed mogelijk op de hoogte gehouden. Inmiddels is haar medische en financiële positie verbeterd en kan zij voortaan weer aan alle verplichtingen voldoen. [eiser] is door haar ziekte afhankelijk van de auto om noodzakelijke medische behandelingen in het ziekenhuis bij te wonen. De gevolgen van het beëindigen van de overeenkomst zijn onredelijk en disproportioneel. Aldus nog steeds [eiser].
4.8.
[gedaagde] voert aan dat zij al rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [eiser]. In de afgelopen jaren heeft zij achtmaal een betalingsregeling met [eiser] getroffen, waarvan er slechts twee conform afspraak door [eiser] zijn nagekomen. Daarbij komt dat [gedaagde] driemaal door de RDW is aangeschreven met de mededeling dat de auto die door [eiser] werd gebruikt niet was verzekerd. Verder ontving [gedaagde] stelselmatig boetes voor de auto. [eiser] beloofde telkens beterschap, maar kwam haar beloftes niet na. Na de nieuwste betalingsachterstand in december 2024 en januari 2025 samen met het feit dat de auto opnieuw niet was verzekerd, is [gedaagde] tot ontbinding overgegaan. Er was geen vertrouwen meer in [eiser]. Hoewel [eiser] geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, valt uit de stukken van de Raad voor de Rechtsbijstand af te leiden dat de inkomsten van [eiser] ook nu bij lange na niet genoeg zijn om de leasetermijnen te betalen.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De persoonlijke omstandigheden van [eiser] zijn de afgelopen jaren zwaar geweest. Toch was naar voorlopig oordeel in de gegeven omstandigheden ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] gerechtvaardigd. Onweersproken is gebleven dat [eiser] van de 41 facturen die [gedaagde] haar de afgelopen jaren heeft gestuurd, 36 facturen niet op tijd heeft betaald. Ook staat vast dat zij verschillende malen onverzekerd met de auto heeft rondgereden omdat zij de auto, in strijd met haar verplichting, niet had verzekerd. Dat laatste is op zich zelf al een ernstige tekortkoming. Uit coulance is [gedaagde] [eiser] de afgelopen jaren veelvuldig tegemoet gekomen. Tot achtmaal toe heeft zij [eiser] een betalingsregeling aangeboden. Aan de termijnen die daarvoor golden heeft [eiser] in verreweg de meeste gevallen evenmin voldaan. Daarnaast is Hilterman [eiser] tegemoet gekomen door de uiterste dag van betaling op te schuiven. Hoewel [eiser] heeft aangevoerd dat haar (financiële) problemen thans voorbij zijn en overigens haar ouders garant willen staan voor haar toekomstige betalingsverplichtingen, heeft [eiser] dit niet – bijvoorbeeld aan de hand van stukken –nader onderbouwd. In het licht van eerdere beloftes, die zij vervolgens toch niet bleek te kunnen waarmaken, kon en kan van [gedaagde] niet worden verwacht nog meer coulance te betrachten dan zij heeft gedaan.
4.10.
Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de overeenkomst niet ontbonden had mogen worden. Voor een veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van de auto is dan ook geen grond.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
5.1.
wijst het verzoek van [gedaagde] af,
5.2.
compenseert partijen in de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Grosheide en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.