ECLI:NL:RBNHO:2025:4165

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
11348325 CV EXPL 24-7188
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken wegens onduidelijkheid over de waarde van vorderingen

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, hebben de eisers vorderingen van onbepaalde waarde ingesteld. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, omdat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De eisers, die in persoon procederen, hebben hun vorderingen gebaseerd op de juridische grens tussen hun percelen en die van de gedaagden. De gedaagden hebben de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de waarde van de vorderingen de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overschrijdt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de vorderingen de grens van € 25.000,- overschrijden, en heeft de zaak doorverwezen naar een andere kamer van de rechtbank. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers, omdat zij grotendeels ongelijk hebben gekregen. De uitspraak is gedaan op 2 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht (Handel, Kanton en Insolventie)
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11348325 \ CV EXPL 24-7188 (HB)
Vonnis van 2 april 2025 in het incident
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
te [plaats 2],
eisende partijen in de hoofdzaak, verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers],
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [plaats 1],
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 3],
gedaagde partijen in de hoofdzaak, eisende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. P. Thole.
De zaak in het kort
In deze zaak hebben [eisers] vorderingen van onbepaalde waarde ingesteld bij de kantonrechter. De kantonrechter verwijst de zaak naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (van het team Handel, Kanton en Insolventie, zittingsplaats Haarlem) van deze rechtbank, omdat er geen duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 oktober 2024;
- de incidentele conclusie met de exceptie van onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de bij bovengenoemde processtukken overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter (bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad):
I. voor recht verklaart dat de juridische grens tussen de percelen van [eisers] ([plaats 1] [kadasternummer 1] en [plaats 1] [kadasternummer 2]) en [gedaagden] ([plaats 1] [kadasternummer 3] en [plaats 1] [kadasternummer 4]) als volgt loopt:
-
aan de voorzijde: in de lengterichting door het midden van de plantenbakken, in het verlengde daarvan in de lengterichting door het midden van de muur van de carport en in het verlengde daarvan in de lengterichting door het midden van de betonnen schutting;
-
aan de achterzijde: vanaf de schuur van [eisers] gelijk met de kadastrale grens;
II. [gedaagden] te veroordelen om de grond van [eisers] te ontruimen, in die zin dat zij alles dat zij in, op en boven de grond van [eisers] hebben geplaatst - waaronder het beton en de stalen balken - verwijderen;
III. bepaalt dat [gedaagden], als zij niet voldoen aan het onder II gevorderde, een dwangsom verbeuren van € 500,- per dag (met een maximum van € 100.000,-);
IV. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
2.2.
[eisers] hebben aan die vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
2.3.
[eisers] zijn eigenaar van de percelen aan de [adres 1] te [plaats 1] ([plaats 1] [kadasternummer 1] en [plaats 1] [kadasternummer 2]). [gedaagden] zijn eigenaar van de daarnaast gelegen percelen aan de [adres 2] ([plaats 1] [kadasternummer 3] en [plaats 1] [kadasternummer 4]).
2.4.
[eisers] zijn van mening dat de grens aan de voorzijde van die percelen is gewijzigd in die zin, dat de kadastrale grens niet langer de juridische grens is. Al meer dan 20 jaar wordt de feitelijk grens namelijk gevormd door de betonnen plantenbakken, de muur van de carport en een betonnen schutting die [eisers] destijds samen met de toenmalige eigenaar van de percelen van [gedaagden] hebben geplaatst. Daardoor zijn [eisers] door verjaring [1] inmiddels eigenaar geworden van een gedeelte (van ongeveer een vierkante meter) van het perceel aan de voorzijde dat voorheen aan de rechtsvoorganger van [gedaagden] in eigendom toebehoorde.
2.5.
Aan de achterzijde van de percelen (vanaf het eind van de betonnen schutting en het begin van de lage aanbouw (schuur) van [eisers]) is de kadastrale grens wel gelijk aan de juridische grens. Die schuur bevindt zich geheel op het perceel van [eisers]. Tussen die schuur en de kadastrale grens van dat perceel ligt een strookje grond (van ongeveer vier vierkante meter) dat eigendom is van [eisers] [gedaagden] hebben (in het kader van een verbouwing) over die kadastrale grens heen beton gestort tot aan de muur van de schuur van [eisers] en hebben een stalen constructie opgericht die ook deels over die kadastrale grens heen is gebouwd. [gedaagden] moeten de grond die eigendom is van [eisers] ontruimen.

3.De standpunten van partijen in het incident

3.1.
[gedaagden] vorderen dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen en de zaak verwijst naar de sectie civiel van de rechtbank Noord-Holland, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] (uitvoerbaar bij voorraad) in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagden] stellen hiertoe, dat de waarde die de vorderingen van [eisers] vertegenwoordigen de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter van € 25.000,- te boven gaat [2] . De waarde van de in het geschil zijnde grond bedraagt namelijk € 8.007,- of in ieder geval € 6.785,- per vierkante meter (op basis van de prijs van bebouwde grond). Ervan uitgaand dat in dit geschil een strook grond van vier vierkante meter centraal staat , overstijgt de waarde van de vordering ruim een bedrag van € 25.000,-. De kosten van de gevorderde ontruiming moeten daar nog bij worden opgeteld. Die kosten bedragen volgens [gedaagden] € 6.292,- inclusief btw.
3.3.
[eisers] stellen dat de kantonrechter wel bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Zij voeren aan dat voor de berekening van de waarde van de betreffende grond moet worden uitgegaan van de prijs van de grond in onbebouwde staat. Die prijs moet worden berekend door op de gemiddelde woningprijs in [plaats 1] (van € 5.181,- per vierkante meter) een zogenoemde ‘grondquote’ van 33% toe te passen. Daarmee bedraagt de prijs van de grond in kwestie € 1.709,73 per vierkante meter, dus € 6.839,00 voor vier vierkante meter. Zonder toepassing van de grondquote bedraagt de prijs van de vier vierkante meter grond € 20.724,-. De kosten van de gevorderde ontruiming belopen volgens [eisers] slechts € 2.904,-. De totale waarde van de vordering bedraagt dus in ieder geval minder dan € 25.000,-.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover nodig – onder ‘de beoordeling’ uitgebreider worden ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De vorderingen van [eisers] zijn vorderingen van onbepaalde waarde. Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. In artikel 93 aanhef en onderdeel b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is echter bepaald, dat die vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat die vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-.
4.2.
Partijen twisten over de waarde van de vorderingen van [eisers].
4.3.
Allereerst zijn zij het er niet over eens of ter berekening van de waarde van de betreffende grond moet worden uitgegaan van de prijs voor bebouwde of onbebouwde grond. Vaststaat dat [gedaagden] op de grond aan de achterzijde een betonnen vloer met daarop een stalen constructie (en inmiddels ook een dakconstructie) hebben aangebracht. Volgens [gedaagden] moet daarom worden uitgegaan van de prijs van bebouwde grond. [eisers] vinden dat voor de berekening van de prijs moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke onbebouwde staat van de grond. De door hen ter berekening daarvan opgevoerde grondquote van 33% van de gemiddelde woningprijs in [plaats 1] is echter niet met stukken of anderszins onderbouwd.
4.4.
Ook zijn partijen het niet eens over de prijs van de grond in bebouwde staat. Volgens [gedaagden] ligt die prijs op de plaats waar de percelen van partijen zich bevinden hoger dan de gemiddelde grondprijs in [plaats 1]. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben zij gegevens over de vierkante meter prijzen met betrekking tot vier andere woningen aan de Zandvoortselaan overgelegd. Volgens [eisers] zijn die prijzen niet representatief. Ten slotte zijn partijen het oneens over de omvang van bijkomende kosten.
4.5.
Gelet op de het bovenstaande kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de waarde die de vorderingen vertegenwoordigen de competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000,- niet overstijgt. De zaak zal dus moeten worden behandeld door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank.
4.6.
[gedaagden] vorderen dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart van het geschil kennis te nemen. Na de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten in de rechtbanken (in januari 2002) vormen deze samen één gerecht dat in beginsel absoluut bevoegd is te oordelen in alle burgerlijke zaken in eerste aanleg. Voor een absolute onbevoegdverklaring is sindsdien dus geen plaats meer in gevallen waarin een zaak bij de kantonrechter in plaats van bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken is aangebracht (of andersom).
4.7.
Wel zal de kantonrechter, met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 lid 1 Rv, de zaak verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (van het team Handel, Kanton en Insolventie, zittingsplaats Haarlem) van deze rechtbank.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers], omdat zij grotendeels ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (van het team Handel, Kanton en Insolventie, zittingsplaats Haarlem) van deze rechtbank;
5.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 30 april 2025om 10:00 uur;
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat;
5.4.
wijst [eisers] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van € 331,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eisers] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangen;
5.5.
wijst [gedaagden] erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 331,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [gedaagden] een nota met betaalinstructies ontvangen van het LDCR;
5.6.
wijst partijen erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging);
5.7.
wijst [gedaagden] erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren;
5.8.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk (in die zin dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd) in de kosten van het incident, die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 82,- voor salaris van de gemachtigde van [gedaagden];
5.9.
verklaart de veroordeling onder 5.8. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.op grond van artikel 3:99 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of op grond van artikel 3:105 lid 1 BW juncto artikel 3:306 BW
2.zie artikel 93 onderdeel b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering