ECLI:NL:RBNHO:2025:42

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
351990 en 356594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van landbouwmachines en betalingsverplichtingen tussen partijen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2025, staat de verkoop van twee landbouwmachines centraal. De eiser, afkomstig uit Sudan, heeft in mei 2021 een koopovereenkomst gesloten met gedaagde 1 voor de aankoop van twee maaidorsers, zonder een specifieke betalingstermijn af te spreken. Eiser heeft een deel van de koopsom aanbetaald, maar gedaagde 1 heeft de machines in oktober 2022 aan een derde verkocht. De partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst is ontbonden, maar er is onenigheid over het bedrag dat gedaagde 1 aan eiser moet terugbetalen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet in zijn betalingsverplichting is tekortgeschoten, omdat er geen overeengekomen betalingstermijn was en er onvoldoende bewijs was van een ingebrekestelling. Gedaagde 1 kan zijn schade, die hij stelt te hebben geleden door de verkoop van de machines, niet verrekenen met de terugbetalingsverplichting aan eiser. De vordering van eiser tot terugbetaling van zijn aanbetalingen wordt toegewezen, terwijl de vordering van gedaagde 1 tot schadevergoeding wordt afgewezen. In de vrijwaringszaak van gedaagde 1 tegen gedaagde 2 worden de vorderingen van gedaagde 1 toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond zijn.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 22 januari 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/351990 / HA ZA 24-246 van
[eiser],
te Den Haag,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. O.J. Praamstra,
tegen
[gedaagde 1],tevens handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats 1], gemeente [gemeente 1],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/356594 / HA ZA 24-510 van
[gedaagde 1],
te [plaats 1], Gemeente [gemeente 1],
eisende partij,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg,
tegen
[gedaagde 2],
te [plaats 2], gemeente [gemeente 2],
gedaagde partij,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
De zaak in het kort
[gedaagde 1] heeft in mei 2021 twee landbouwmachines aan [eiser] verkocht. Partijen hebben geen termijn voor betaling of levering afgesproken. [eiser] heeft een deel van de koopsom aanbetaald. [gedaagde 1] heeft de machines in oktober 2022 aan een derde verkocht. Partijen zijn het er over eens dat de overeenkomst is ontbonden, maar verschillen van mening over het bedrag dat [gedaagde 1] aan [eiser] moet terugbetalen.
De rechtbank komt in de hoofdzaak tot de conclusie dat [eiser] niet in zijn betalingsverplichting is tekortgeschoten, omdat niet is gebleken van een overeengekomen (uiterste) betalingstermijn. Ook is niet, althans onvoldoende gebleken van een sommatie of ingebrekestelling. [gedaagde 1] kan zijn schade, het verlies in opbrengst van de machines, daarom niet verrekenen met de verplichting tot terugbetaling. Het verweer van [gedaagde 1] dat hij twee deelbetalingen te goeder trouw op naam van [gedaagde 2] heeft geboekt, slaagt ook niet. Het incasso risico van deze bedragen ligt bij [gedaagde 1], zodat de terugbetaling niet afhankelijk is van de betaling door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1]. De vordering van [eiser] tot terugbetaling van zijn aanbetalingen wordt daarom toegewezen en de vordering van [gedaagde 1] tot betaling van schadevergoeding afgewezen.
De vorderingen in de vrijwaringszaak van [gedaagde 1] op [gedaagde 2] komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024
- de pleitnota van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Na het horen van partijen, heeft de rechtbank de whatsapp berichten van de kant van [gedaagde 1] op de zitting, wegens strijd met de goede procesorde geweigerd, omdat deze te laat in het geding is gebracht en informatie bevat die nog niet bij [eiser] bekend was, zodat [eiser] daarop niet voldoende heeft kunnen reageren.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde 2] verleende verstek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak

3.1.
[gedaagde 1] exploiteert een onderneming in gebruikte landbouwmachines, die hij inkoopt, repareert en doorverkoopt.
3.2.
[eiser], afkomstig uit (de Republiek) Sudan, zocht voor familie in Sudan één of meer landbouwmachines.
3.3.
In mei 2021 is tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen voor in totaal € 44.000,00 (hierna: de koopovereenkomst) voor twee maaidorsers, een Combine Claas Dominator 68 en een Combine Claas Dominator 68s (hierna: de landbouwmachines).
3.4.
Partijen hebben afgesproken dat de levering van de landbouwmachines plaats zou vinden na betaling van de koopprijs, die [eiser] in termijnen zou betalen.
3.5.
[eiser] heeft in de periode van mei 2021 tot en met augustus 2022 deelbetalingen aan [gedaagde 1] gedaan.
3.6.
[eiser] is vervolgens ziek geworden en heeft [gedaagde 1] dat laten weten. Toen hij een jaar later weer contact opnam met [gedaagde 1], bleek dat [gedaagde 1] de landbouwmachines in oktober 2022 aan een derde had verkocht voor € 35.000,00.
3.7.
De advocaat van [eiser] heeft de koopovereenkomst bij brief van 13 maart 2024 namens [eiser] ontbonden en gesommeerd om het totaal aan deelbetalingen van € 33.400,00 vermeerderd met wettelijke binnen een week terug te betalen.
3.8.
Bij brief van 5 april 2024 van zijn advocaat, heeft [gedaagde 1] aangegeven dat [eiser] ziek was op het moment dat de langbouwmachines klaar stonden en had aangegeven dat hij de koopsom niet kon betalen. [gedaagde 1] noemt ook dat hij de landbouwmachines met € 9.000,00 verlies aan een derde heeft verkocht. Over de betalingen heeft [gedaagde 1] in de brief vermeld dat hij niet € 33.400,00 maar € 22.000,00 van [eiser] heeft ontvangen:
De contante betalingen betreffen € 6.290,- op 13-06-2021 en € 2.000.- op 01-07-2021. De girale betalingen betreffen € 5.000,- op 14-06-2021, € 5.000,- op 15-06-2021 en € 3.710,- op 17-06-2021. Aldus is betaald een bedrag ad € 22.000,-. (…)
3.9.
[eiser] heeft bij brief van zijn advocaat van 11 april 2024 gereageerd en nog een keer gesommeerd om een bedrag van € 33.400 aan hem over te maken. Over de betalingen is in de brief het volgende vermeld:
In uw brief erkent u drie betalingen die per bank zijn gedaan, alsmede de contante betalingen van € 6290,= (op 13 juni 2021) en € 2.000,= (op 1 juli 2021). In uw brief worden andere betalingen nadrukkelijk betwist. Mijn cliënt beschikt echter over door uw cliënt getekende kwitanties van betalingen op 30 mei 2021, 10 juli 2021, 13 februari 2022 en 17 augustus 2022, samen € 11.400,=, (…).
3.10.
Bij brief van zijn advocaat van 17 april 2024 heeft [gedaagde 1] gereageerd dat het juist [eiser] is die de koopovereenkomst niet is nagekomen en dat deze is ontbonden vanwege tekortkoming in de nakoming daarvan door [eiser].
3.11.
[gedaagde 1] heeft de aanbetalingen niet aan [eiser] terug betaald.

4.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 33.400,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] de koopovereenkomst niet meer kan nakomen waarop [eiser] de overeenkomst heeft ontbonden, zodat een verbintenis tot ongedaan making van verrichte prestaties is ontstaan en [gedaagde 1] de aanbetalingen moet terugbetalen.
4.3.
[gedaagde 1] concludeert tot gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure of compensatie van kosten. [gedaagde 1] voert aan dat hij niet het hele bedrag van de aanbetalingen hoeft terug te betalen, omdat hij twee deelbetalingen – volgens zijn administratie – niet van [eiser] maar van een derde heeft ontvangen en omdat hij schade heeft geleden bij de doorverkoop van de landbouwmachines aan een derde.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak
4.5.
[gedaagde 1] vordert – samengevat – voor het geval de rechtbank zijn schade niet in mindering brengt op de vordering in conventie, veroordeling van [eiser] tot betaling van € 9.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.6.
[gedaagde 1] legt aan de vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden, doordat de landbouwmachines bij verkoop aan de derde minder hebben opgeleverd. [eiser] is daarvoor aansprakelijk, omdat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de koopovereenkomst.
4.7.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure. [eiser] betwist dat hij aansprakelijk is voor het verlies. Partijen zijn geen fatale (betalings)termijn overeengekomen en [gedaagde 1] heeft [eiser] niet in gebreke gesteld, zodat [eiser] niet is tekortgeschoten en ook niet in verzuim is.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en reconventie met elkaar samenhangen, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat de koopovereenkomst is ontbonden en dat daardoor een verbintenis tot ongedaan making van verrichte prestaties is ontstaan. Partijen verschillen echter van mening welk bedrag [gedaagde 1] aan [eiser] moet terugbetalen. [gedaagde 1] beroept zich onder meer op het verrekenen van € 9.000,00 aan schade, zodat eerst de vraag zal moeten worden beantwoord of [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting. Als [eiser] niet is tekortgeschoten, is hij niet aansprakelijk voor de schade. Daarna moet het verweer worden beoordeeld of [gedaagde 1] twee deelbetalingen van € 4.500,00 en € 2.500,00 te goeder trouw op naam van een ander heeft geboekt en hij deze bedragen niet of pas na ontvangst van die ander aan [eiser] hoeft terug te betalen.
Tekortkoming in de nakoming
5.3.
Vast staat dat partijen geen (uiterste) termijn voor betaling of levering hebben afgesproken. Er is slechts afgesproken dat de levering zou plaatsvinden na betaling van de koopprijs. De machines bleven tot de levering in opslag bij [gedaagde 1] staan.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat [eiser] een jaar na het sluiten van de koopovereenkomst nog steeds niet de volledige koopprijs had betaald en dat uit niets bleek dat hij ooit in staat en/of bereid was de overeenkomst na te komen. Dat [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim is gekomen is echter niet gebleken. [gedaagde 1] heeft niet althans onvoldoende gesteld dat hij uit een mededeling van [eiser] heeft moeten afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. De stelling dat [eiser] hem in antwoord op het hierna te noemen WhatsApp bericht een foto van zichzelf in een ziekenhuisbed heeft gestuurd, is daarvoor in elk geval onvoldoende.
[gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat hij op 12 juli 2022 een WhatsApp bericht aan [eiser] heeft gestuurd. In dit niet overgelegde bericht zou hij hem gevraagd hebben het restant te betalen, omdat hij dan al meer dan vijftien maanden op betaling wacht en zou hij gezegd hebben dat als hij het geld die week niet ontvangt, hij de machines aan een ander zou verkopen. Voor zover in het WhatsApp bericht al een ingebrekestelling kan worden gelezen met een redelijke termijn voor nakoming, kan [gedaagde 1] zich daar niet op beroepen. Hij heeft namelijk een maand later, op 17 augustus 2022, een contante betaling van € 2.500,00 uit handen van [eiser] geaccepteerd en een kwitantie op zijn naam afgegeven. Hierdoor mocht [eiser] er redelijkerwijze van uit gaan dat hij nog steeds in deelbetalingen mocht nakomen. Dat [gedaagde 1] zich zou hebben ingespannen om [eiser] te bewegen om (het restant van) de koopsom te betalen en daar veelvuldig telefonisch contact met hem over zou hebben gehad, maakt dat niet anders. Niet is immers gebleken dat in die gesprekken een (uiterste) betalingstermijn is overeengekomen of dat [gedaagde 1] heeft gesommeerd om de koopprijs te voldoen. [eiser] heeft namelijk betwist dat er tijdens het contact is besproken dat [gedaagde 1] consequenties zou verbinden aan de vertraagde betaling en dat de mededelingen van [gedaagde 1] een sommerend karakter hadden. Van een tekortkoming van [eiser] in zijn betalingsverplichting of verzuim is daarom geen sprake, zodat hij niet aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde 1] stelt te hebben geleden. De vordering in (voorwaardelijke) reconventie zal daarom worden afgewezen. Om dezelfde reden kan [gedaagde 1] het bedrag van € 9.000,00 in conventie niet verrekenen met zijn verplichting tot terugbetaling aan [eiser].
5.4.
Van strijd met de waarheidsplicht, omdat [eiser] de relevante WhatsApp correspondentie tussen partijen niet heeft overgelegd, is ten slotte niet gebleken. Het was niet aan [eiser] maar aan [gedaagde 1] om die correspondentie, waar hij zich immers op beroept ter onderbouwing van zijn tegenvordering, over te leggen.
Twee deelbetalingen
5.5.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat [eiser] onduidelijkheid over de tenaamstelling van de kwitanties van twee deelbetalingen van € 4.500 en € 2.500 met een andere koper, ‘[gedaagde 2]’, in de hand zou hebben gewerkt. De kwitanties moesten de ene keer op naam van [eiser] en de andere keer op naam van [gedaagde 2] staan, waarbij de tenaamstelling niet altijd overeenkwam met de persoon die de betaling deed. Herhaaldelijk werd achteraf gesteld dat de betaling toch weer van de ander was. In goed vertrouwen heeft [gedaagde 1] aan alle instructies voldaan en betalingen afgeboekt op de laatstgenoemde persoon, waarbij hij vergat dat de kwitantie op naam van de ander stond, aldus [gedaagde 1]. Op zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij betalingsoverzichten per WhatsApp heeft toegestuurd waaruit bleek dat de twee deelbetalingen niet op naam van [eiser] stonden. [eiser] betwist dat hij deze overzichten heeft ontvangen, althans dat [gedaagde 1] daar rechten aan kan ontlenen en beroept zich er op dat hij gerechtvaardigd heeft mogen en kunnen vertrouwen op de kwitanties die [gedaagde 1] op zijn naam heeft afgegeven.
5.6.
Het verweer van [gedaagde 1] dat hij twee deelbetalingen te goeder trouw op naam van een andere koper heeft geboekt, slaagt niet. Ook als [gedaagde 1] op enig moment aan [eiser] een betalingsoverzicht zou hebben gestuurd waarin dit was verwerkt, heeft [gedaagde 1] de aan [eiser] afgegeven kwitanties tegen zich te laten gelden. Het had op zijn weg gelegen om bij gewijzigde instructies de afgegeven kwitantie terug te vragen of anderszins duidelijk te maken dat [eiser] daar geen rechten meer aan kon ontlenen. Bovendien is ook niet gesteld of gebleken dat [eiser] instructie aan [gedaagde 1] heeft gegeven om de betaling op naam van [gedaagde 2] te zetten. Onder de gegeven omstandigheden mocht [eiser] er dus redelijkerwijze van uit gaan dat de kwitanties zagen op zijn eigen aanbetalingen. Het incassorisico van deze bedragen ligt om de hiervoor genoemde redenen ook bij [gedaagde 1], zodat de terugbetaling aan [eiser] niet afhankelijk is van de betaling van de derde aan [gedaagde 1].
Conclusie
5.7.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering in conventie worden toegewezen en zal de vordering in (voorwaardelijke) reconventie worden afgewezen.
5.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor de vergoeding daarvan is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Hij heeft gesteld dat hij geen ondernemer is en op zitting toegelicht dat hij de machines voor zijn familie in Sudan heeft gekocht en aan hen wilde schenken. De enkele betwisting daarvan door [gedaagde 1] is onvoldoende om anders te concluderen, zodat de vergoeding wordt verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.341,89 toegewezen.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
33.400,00
- buitengerechtelijke incassokosten
1.341,89
+
totaal
34.741,89
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
34.741,89
Proceskosten in conventie
5.10.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.175,42
Proceskosten in reconventie
5.11.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
521,00
(0,5 x 2 punten × € 521,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
660,00

6.De beoordeling in de vrijwaringszaak

6.1.
[gedaagde 1] heeft gevorderd zoals is vermeld in de (vrijwarings)dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
6.2.
[gedaagde 1] vordert in deze vrijwaringszaak [gedaagde 2] te veroordelen om € 4.500,00 en € 2.500,00 te betalen als hij daartoe in de hoofdzaak wordt veroordeeld, omdat [gedaagde 2] heeft erkend dat deze bedragen niet namens hem maar namens [eiser] aan [gedaagde 1] zijn voldaan. Voor deze bedragen heeft [gedaagde 1] kwitanties uitgeschreven op naam van [eiser], maar daags daarna zijn de betalingen op verzoek van één van hen op naam van [gedaagde 2] gezet. Dat bleek achteraf onjuist waardoor [eiser] in de hoofdzaak terugbetaling van deze bedragen vordert. Aan de voorwaarde van veroordeling in de hoofdzaak is voldaan.
6.3.
Daarnaast vordert [gedaagde 1] ook een bedrag van € 8.616,16 van [gedaagde 2] aan achterstallige betalingen in verband met door hem bestelde landbouwmachines.
6.4.
Beide vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen als volgt worden toegewezen.
6.5.
[gedaagde 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de door [gedaagde 1] gevorderde proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] in deze (vrijwarings)procedure worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
143,17
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
935,17

7.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 34.741,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 22 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 3.175,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in reconventie
7.4.
wijst de vordering van [gedaagde 1] af,
7.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
7.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 7.5 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
7.7.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 7.7 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
in de vrijwaringszaak
7.9.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 15.616,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
7.10.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 935,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 7.9 en 7.10 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
1621