ECLI:NL:RBNHO:2025:4282

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11404862
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over geldvordering en zekerheidstelling in nalatenschap

In deze zaak heeft verzoekster, de langstlevende echtgenote van erflater, een verzoekschrift ingediend om de geldvordering van verweerder, het enige kind van erflater, vast te stellen op € 233.100,59. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een tegenverzoek, waarin hij stelt dat zijn vordering hoger moet zijn, namelijk minimaal € 270.631,26. De zaak betreft de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op 20 november 2023 is overleden. Erflater was gehuwd met verzoekster en had een eerder huwelijk met mevrouw [naam 1], uit welk huwelijk verweerder is geboren. De nalatenschap omvat onder andere een huwelijksgemeenschap en goederen die onder een uitsluitingsclausule vallen. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 hebben partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke verdeling van toepassing is en dat verzoekster en verweerder ieder voor de helft erfgenaam zijn. De kantonrechter heeft de geldvordering van verweerder vastgesteld op € 272.126,58, en bepaald dat ter zekerheid van deze vordering een aandeel in de onroerende zaak aan verweerder moet worden overgedragen. Tevens is verzoekster veroordeeld om mee te werken aan het vestigen van een recht van vruchtgebruik op het aan hem over te dragen aandeel. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: 11404862 \ EJ VERZ 24-373 (rvk)
Beschikking van 17 april 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.F.M. Kappé,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.V. Vermeij.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift met een tegenverzoek en een incidenteel tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 20 maart 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord, mede aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verweerder] bij brief van 10 maart 2025 nog producties toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 20 november 2023 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater was in gemeenschap van goederen gehuwd met [verzoekster] ( [verzoekster] ). Erflater is eerder gehuwd geweest met mevrouw [naam 1] . Dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 24 maart 1997.
2.2.
De heer [verweerder] ( [verweerder] ) is het enige kind van erflater, uit het eerdere huwelijk van erflater en mevrouw [naam 1] .
2.3.
Erflater heeft bij testament uit 1984 over zijn nalatenschap beschikt, maar de erfstelling in dit testament heeft geen effect. Op grond van de wet is de wettelijke verdeling van toepassing en zijn [verzoekster] en [verweerder] erfgenaam, ieder voor de helft.
2.4.
[verzoekster] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.5.
Op 21 december 2021 is mevrouw [moeder van erflater] , de moeder van erflater overleden (mevrouw [moeder van erflater] ). De moeder van erflater heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt en erflater en zijn zus ( [zus] ) als erfgenamen, ieder voor de helft, aangewezen. In het testament is ook bepaald dat op dat wat op grond van de vererving verkregen wordt, niet zal vallen in enige huwelijksgemeenschap (uitsluitingsclausule).

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt dat de kantonrechter:
  • de geldvordering van [verweerder] ten laste van [verzoekster] vaststelt op € 233.100,59;
  • bepaalt dat aan [verweerder] ter zekerheid van zijn geldvordering dient te worden overgedragen een met de vordering overeenkomend aandeel in de onroerende zaak, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] ;
  • [verweerder] veroordeelt mee te werken aan het vestigen van het recht van vruchtgebruik ten behoeve van [verzoekster] op het aan hem over te dragen aandeel in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] .
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat [verweerder] als erfgenaam, kind van erflater, een vordering heeft op de langstlevende ( [verzoekster] ). Omdat [verzoekster] en [verweerder] onderling niet tot overeenstemming kunnen komen, verzoekt [verzoekster] de kantonrechter de grootte van de vordering van [verweerder] op [verzoekster] vast te stellen. Voor de hoogte van die geldvordering kan volgens [verzoekster] uitgegaan van de helft van de waarde van de huwelijksgemeenschap en de waarde van de goederen die erflater onder de uitsluitingsclausule van zijn moeder, mevrouw [moeder van erflater] heeft geërfd.
3.3.
De huwelijksgemeenschap bestaat aldus [verzoekster] uit twee woningen, het saldo op een aantal bankrekeningen (€ 762.750,34) en drie hypothecaire schulden (€ 252.320,-), zodat de waarde van de huwelijksgemeenschap € 510.430,34 bedraagt. Hiervan valt de helft in de nalatenschap (€ 255.215,17).
3.4.
De goederen die onder de uitsluitingsclausule vallen bestaan uit het aandeel in de woning [adres 2] te Heemskerk (de helft) minus de aanslag erfbelasting en de kosten van de uitvaart van de moeder van erflater. De waarde van die woning kan gesteld worden op € 500.000,-. De helft hiervan is € 250.000,-. Hierop komt in mindering de (helft van de) aanslag erfbelasting van € 27.521,-.
3.5.
Verder dient op de nalatenschap nog in mindering gebracht te worden de kosten van de uitvaart van € 6.410,- en de aanslag inkomstenbelasting 2023 van € 5.083. [verzoekster] en [verweerder] zijn hierin ieder voor de helft gerechtigd, zodat de geldvordering van [verweerder] vastgesteld kan worden op € 233.100,59.
3.6.
[verzoekster] heeft er belang bij om in de woning in de [adres 1] te [woonplaats] te kunnen blijven wonen. [verzoekster] verzoekt dan ook dat [verweerder] veroordeeld wordt om mee te werken aan het vestigen van een recht van vruchtgebruik op de woning (artikel 4:23 BW) zodat [verzoekster] daar kan blijven wonen.
Het verweer en het tegenverzoek
3.7.
[verweerder] is van mening dat zijn vordering op een hoger bedrag vastgesteld moet worden, namelijk minimaal op € 270.631,26, onder meer omdat het onder uitsluiting verkregen vermogen verkeerd is berekend en omdat er goederen uit de huwelijksgemeenschap worden verzwegen zoals een woning in Brazilië, een kostbaar horloge en een auto. [verweerder] behoudt zich het recht voor te verzoeken dit bedrag te verhogen. Om de geldvordering juist te berekenen is meer informatie nodig. [verweerder] stelt daarom een tegenverzoek in dat inhoudt dat [verzoekster] veroordeeld wordt om een aantal documenten, zoals bankafschriften, verzekeringspolissen, een boedelbeschrijving, een huurovereenkomst en documenten inzake de nalatenschap van de overleden moeder van erflater, aan [verweerder] te verstrekken.
3.8.
[verweerder] vindt het problematisch om de woning aan de [adres 1] als zekerheid voor zijn vordering aangewezen te krijgen. In dat geval moet er namelijk een recht van vruchtgebruik op de woning gevestigd worden, en dat betekent dat partijen genoodzaakt zijn contact met elkaar te onderhouden. [verzoekster] is immers van plan die woning te blijven bewonen. Dat probleem is er niet wanneer giraal geld als zekerheid aan hem wordt overgedragen en die optie heeft zijn voorkeur. Voor het geval er geen giraal geld als zekerheid gesteld kan worden, dan dient het aandeel van [verzoekster] in de woning in de [adres 2] in Heemskerk als zekerheid aan [verweerder] overgedragen te worden.
3.9.
Verder verzoekt [verweerder] dat [verzoekster] veroordeeld wordt de aanslag erfbelasting te voldoen. Dat is tot op heden niet gebeurd, maar het voldoen van die aanslag behoort tot de verplichtingen van [verzoekster] als langstlevende.

4.Het incidentele tegenverzoek

4.1.
Om een volledige boedelbeschrijving op te kunnen stellen dient [verweerder] over alle relevante informatie te kunnen beschikken. [verweerder] verzoekt daarom dat eerst op zijn incidentele verzoek tot afgifte van dezelfde documenten als bij tegenverzoek gevorderd, beslist wordt. [verweerder] heeft als erfgenaam/legitimaris recht op de betreffende documenten op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [verweerder] heeft namelijk een rechtmatig belang omdat hij erfgenaam is en het verzoek betreft specifieke documenten.

5.De beoordeling

het verzoek en het tegenverzoek
5.1.
Het verzoek en het tegenverzoek lenen zich ervoor gezamenlijk behandeld te worden.
Wettelijke verdeling
5.2.
Op de nalatenschap van erflater is de wettelijke verdeling van toepassing en [verzoekster] verkrijgt daarom de goederen van de nalatenschap, onder gehoudenheid de schulden te voldoen. [verweerder] krijgt een niet opeisbare geldvordering ten laste van [verzoekster] ter hoogte van zijn erfdeel.
De hoogte van de geldvordering
5.3.
[verzoekster] en [verweerder] kunnen het niet eens worden over de omvang van de nalatenschap, en daarmee de hoogte van de geldvordering van [verweerder] op [verzoekster] . De kantonrechter zal dan ook overgaan tot het vaststellen van de geldvordering van [verweerder] . De kantonrechter is van oordeel dat de geldvordering vastgesteld moet worden op € 272.126,58. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Omvang nalatenschap
5.4.
De nalatenschap van erflater is samengesteld uit de helft van de (door het overlijden van erflater ontbonden) huwelijksgemeenschap en het vermogen dat erflater op grond van het testament van mevrouw [moeder van erflater] onder een uitsluitingsclausule heeft verkregen en dus niet in de huwelijksgemeenschap valt. Dit beginsel staat tussen [verzoekster] en [verweerder] niet ter discussie.
Vermogen dat is verkregen onder de uitsluitingsclausule
5.5.
Erflater was tezamen met zijn zus, mevrouw [zus] , erfgenaam in de nalatenschap van mevrouw [moeder van erflater] , ieder voor de helft. Partijen zijn het er over eens dat tot de nalatenschap van mevrouw [moeder van erflater] behoorde de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] met een waarde van € 500.000,- , te verminderen met de aanslag erfbelasting van € 27.521,-. De helft hiervan is € 236.239,50 en is door erflater onder de uitsluitingsclausule verkregen. Partijen zijn het er verder over eens dat deze verkrijging vermeerderd moet worden met de helft van de huuropbrengsten van de woning in de periode van € 17.250,- (34.500 : 2) en met een uit de erfenis van mevrouw [moeder van erflater] door erflater ontvangen bedrag van € 35.000,-. Waar partijen het dus over eens zijn is een bedrag van € 288.489,50 dat onder uitsluiting is verkregen.
5.6.
Volgens [verweerder] moet dit bij dit buitengemeenschappelijke vermogen nog opgeteld worden een niet nader gespecificeerd bedrag voor sieraden en inboedel. De kantonrechter volgt [verweerder] hierin niet; er zijn geen concrete aanwijzingen dat mevrouw [moeder van erflater] sieraden bezat, er is alleen een e-mail van [naam 2] , waarin aan sieraden wordt gerefereerd, maar dat is onvoldoende. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat tot de nalatenschap van mevrouw [moeder van erflater] geen waardevolle sieraden behoorden. Hetzelfde geldt voor de inboedel; er zijn te weinig aanwijzingen dat de inboedel een relevante waarde vertegenwoordigde. Dit betekent dat tot uitgangspunt genomen wordt een waarde van het vermogen dat onder de uitsluitingsclausule is verkregen van € 288.489,50,-.
Huwelijksgemeenschap
5.7.
Waar het gaat om het gemeenschappelijk vermogen zijn partijen zijn het er over eens dat tot de huwelijksgemeenschap behoort een woning aan de [adres 1] in [woonplaats] , een woning aan de [adres 3] in Beverwijk, het saldo van vier bankrekening en drie hypothecaire schulden. Dit laat zich weergeven in onderstaande opstelling:
Bezittingen:
Onroerend goed
[adres 1] [woonplaats] (echtelijke woning) € 455.000,00
[adres 3] Beverwijk € 165.000,00
Bankrekeningen
[rekeningnummer 1] € 84.089,00
[rekeningnummer 2] € 31.464,00
[rekeningnummer 3] € 27.141,00
[rekeningnummer 4] € 56,34
Schulden:
Hypothecaire leningen
[hypotheeknummer 1] ( [adres 1] ) € 105.000,00
[hypotheeknummer 2] ( [adres 1] ) € 112.500,00
[hypotheeknummer 3] ( [adres 3] ) € 34.820,00
Saldo€ 510.430,34
Tussenconclusie
5.8.
Er is dus in elk geval overeenstemming over een waardering van € 510.430,34.
Verschil van mening over wat nog meer tot de huwelijksgemeenschap behoort
5.9.
Volgens [verweerder] moet bij het huwelijksvermogen nog opgeteld worden de uitkering van Vezet, de werkgever van erflater, van € 13.217,46. [verzoekster] betwist dit: volgens haar zijn er geen sieraden en is er geen inboedel van waarde, de uitkering van de uitvaartverzekering dient ter bestrijding van de kosten van de uitvaart en dient daarom niet meegerekend te worden en de uitkering van Vezet betreft een overlijdensuitkering op grond van artikel 7:674 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) die niet in het vermogen van erflater is gevallen, maar rechtstreeks toekomt aan [verzoekster] als ‘nagelaten betrekking’. De kantonrechter is van oordeel dat de overlijdensuitkering van Vezet inderdaad niet in de huwelijksgemeenschap valt aangezien het hier gaat om een overlijdensuitkering op grond van artikel 7:674 lid 2 BW. Deze uitkering is gedaan aan [verzoekster] als nagelaten betrekking en valt daarom niet in de huwelijksgemeenschap.
5.10.
Volgens [verweerder] behoort verder nog tot de huwelijksgemeenschap een post contant geld en sieraden, een kostbaar horloge en inboedelgoederen, een auto en een woning in Brazilië. [verzoekster] erkent dat de auto meegenomen moet worden in de optelling, maar dan voor een waarde van € 2.000,-. Volgens [verzoekster] bezat erflater geen kostbaar horloge of kostbare sieraden, was er geen contant geld aanwezig en vertegenwoordigt de inboedel geen relevante waarde. Ook ontkent [verzoekster] het bezit van een woning in Brazilië.
Auto
5.11.
[verweerder] heeft ter onderbouwing van de waarde van de auto een advertentie overgelegd waarin een auto van hetzelfde merk, type en bouwjaar (Chevrolet Spark uit 2010) te koop wordt aangeboden voor € 3.950,-. [verzoekster] heeft haar stelling dat de auto € 2.000,- waard is verder niet onderbouwd. De kantonrechter vindt het daarom voldoende aannemelijk dat de auto € 3.000,- waard is zoals [verweerder] stelt. De auto zal voor die waarde meegenomen worden in de huwelijksgemeenschap.
Contant geld en sieraden
5.12.
Volgens [verweerder] zouden er ook contant geld en sieraden tot de huwelijksgemeenschap behoren. [verweerder] heeft, behalve de stelling dat er sprake is van een kostbaar horloge, geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die kunnen onderbouwen dat er contant geld en sieraden in de gemeenschap zaten. Over het horloge heeft [verzoekster] gesteld dat het gaat om een iWatch die bij aankoop € 495,- gekost heeft en bij overlijden van erflater geen waarde meer vertegenwoordigde. Dat het gaat om een iWatch komt overeen met de omschrijving op de door [verweerder] in het geding gebrachte bankafschrift waarop een afschrijving te zien is voor een verzekeringspolis met omschrijving ‘I Care extra watch 500’ en dat maakt dat er voldoende aanleiding is de waarde van het horloge ten tijde van overlijden van erflater op nul te stellen.
Inboedelgoederen
5.13.
[verweerder] heeft onvoldoende onderbouwd dat er inboedelgoederen met een relevante waarde onderdeel zijn van de huwelijksgemeenschap. Hierom wordt de waarde van de inboedelgoederen op nihil gesteld.
Woning in Brazilië
5.14.
[verweerder] stelt dat er nog een woning in Brazilië moet zijn waarvan erflater en [verzoekster] eigenaar waren en die dus voor de helft in de nalatenschap valt. [verweerder] heeft ter onderbouwing een Whatsapp-bericht van mevrouw [nicht] een oomzegger van erflater, overgelegd waarin gesproken wordt over een woning in Brazilië. De kantonrechter vindt dat, ook al kwamen erflater en [verzoekster] geregeld in Brazilië, onvoldoende. [verzoekster] ontkent het bezit van een woning in Brazilië en het overgelegde Whatsapp-bericht is niet concreet en andere aanwijzingen ontbreken.
Aanslag inkomstenbelasting
5.15.
De aanslag inkomstenbelasting 2023 van € 5.083,- is een schuld die in de huwelijksgemeenschap valt en is geen schuld van de nalatenschap. Het bedrag van de aanslag dient dus in mindering gebracht te worden.
De conclusie is dat omvang van de huwelijksgemeenschap € 508.347,34 bedraagt
Omvang nalatenschap
5.16.
De helft van de huwelijksgemeenschap (€ 254.173,67) plus de waarde van het vermogen dat onder de uitsluitingsclausule is verkregen (€ 288.489,50) maakt een saldo van € 542.663,17 dat tot de nalatenschap behoort. Op dit saldo dienen, daar zijn partijen het ook over eens, de kosten van de uitvaart van € 6.410,- in mindering te worden gebracht. Volgens [verweerder] moet de uitkering van € 8.000,- van de uitvaartverzekering er dan weer bij opgeteld worden. [verzoekster] betwist dat. De kantonrechter is van oordeel dat de uitkering dient ter bestrijding van de kosten van de uitvaart en daarom in de nalatenschap meegenomen moet worden. Het totaalsaldo van de nalatenschap komt daarmee op € 544.253,17.
5.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de geldvordering van [verweerder] vastgesteld wordt op € 272.126,58, overeenkomende met de helft van de waarde van de nalatenschap.
5.18.
[verweerder] maakt ook aanspraak op vergoeding van rente over de geldvordering op grond van artikel 4:13 lid 4 BW en rente ten gevolge van verzuim zekerheid te stellen. Deze vordering wordt afgewezen. Het is aan de kantonrechter om de omvang van de geldvordering vast te stellen. Met welke rentebedragen de vordering jaarlijks vermeerderd moet worden volgt uit de wet en het is niet aan de kantonrechter dat te berekenen of daarover in deze procedure een oordeel te geven.
Stellen zekerheid
5.19.
[verzoekster] is de stiefmoeder van [verweerder] en zij moet op grond van artikel 4:21 BW zekerheid stellen voor de geldvordering door het overdragen van goederen ter waarde van die geldvordering. [verzoekster] biedt aan een aandeel in de woning aan de [adres 1] ter hoogte van de geldvordering aan [verweerder] over te dragen. [verweerder] heeft daar bezwaar tegen, maar dat bezwaar weegt niet zwaar genoeg. Ten eerste is de bedoeling van het vruchtgebruik van artikel 4:21 BW dat de stiefouder – ondanks de zekerheid die het stiefkind heeft verkregen – ongestoord moet kunnen voortleven. Het overmaken van ruim € 270.000,- aan [verweerder] staat haaks op die bedoeling. De kantonrechter begrijpt voorts dat de communicatie tussen [verzoekster] en [verweerder] te wensen overlaat, maar waarom dat in de weg staat aan het overdragen van een aandeel in de woning – en het vestigen van vruchtgebruik ten behoeve van [verzoekster] – ziet de kantonrechter niet. In de omstandigheid dat [verzoekster] en [verweerder] door deze constructie ook in de toekomst met elkaar van doen blijven hebben ziet de kantonrechter niet als een onoverkomelijk bezwaar, over de noodzakelijke dingen moet zakelijk en bondig contact mogelijk zijn.
5.20.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [verzoekster] met betrekking tot het stellen van zekerheid een dwangsom op te leggen omdat zij veroordeeld wordt zekerheid te stellen door het overdragen van een aandeel in de door haar zelf voorgestelde onroerende zaak.
Betalen erfbelasting
5.21.
Op grond van de wet (artikel 4:14 BW) is [verzoekster] tegenover de schuldeisers
ende kinderen verplicht de schulden te voldoen. Zij moet dus ook de aanslag erfbelasting voldoen en [verweerder] kan dat in rechte afdwingen. [verzoekster] erkent dat ook, maar zij heeft op de zitting gezegd dat zij met deze verplichting niet bekend was en dat de aanslag daarom nog niet betaald is, maar dat zij dat ‘nog deze week’ gaat doen. De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze toezegging, die ook door de gemachtigde van [verzoekster] herhaald is, en dat maakt dat de vordering van [verweerder] wordt afgewezen omdat hij daar onvoldoende belang bij heeft.
Overleggen documenten
5.22.
Omdat de geldvordering is vastgesteld, heeft [verweerder] geen belang meer bij zijn vordering tot het overleggen van documenten.
Het verzoek zal worden afgewezen. [verzoekster] heeft op de zitting overigens wel gezegd geen bezwaar te hebben om bankafschriften aan [verweerder] te verstrekken. Wellicht kunnen partijen dit in onderling overleg regelen mocht [verweerder] daar behoefte aan hebben.
Proceskosten
5.23.
Gelet op de familierechtelijke relatie, ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Het incidentele tegenverzoek
5.24.
Voor het incidentele verzoek geldt hetzelfde als hiervoor onder 5.22 overwogen; er is geen belang meer en daarom wordt het afgewezen.
5.25.
Ook in dit incidentele verzoek ziet de kantonrechter, gelet op de familierechtelijke relatie, aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
het verzoek en het tegenverzoek
6.1.
bepaalt dat de vordering van [verweerder] op grond van artikel 4:15 BW € 272.126,58 bedraagt,
6.2.
bepaalt dat ter zekerheid van de hiervoor onder 6.1. genoemde vordering aan [verweerder] dient te worden overgedragen een met de vordering overeenkomend aandeel in de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] ,
6.3.
veroordeelt [verweerder] mee te werken aan het vestigen van het recht van vruchtgebruik met betrekking tot het aan [verweerder] over te dragen aandeel in de hiervoor onder 6.2. genoemde onroerende zaak
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst de verzoeken over en weer voor het overige af,
het incidentele tegenverzoek
6.7.
wijst het verzoek af.
6.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.