3.1Omdat ook wordt voldaan aan de eisen van welstand, de Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012 moest het college de omgevingsvergunning verlenen. Voor een verdere belangenafweging is binnen dit toetsingskader geen ruimte.
4. Het in 3.1 gestelde is juist. Indien de activiteit voldoet aan de regels van de bestemmingsplannen, hetgeen het geval is, en ook aan de overige hiervoor genoemde eisen en regels is voldaan, moet de vergunning worden verleend, en is er voor beoordeling van andere belangen in deze procedure geen ruimte meer. Die beoordeling heeft de planwetgever (de gemeenteraad) onder meer met de vaststelling van het bestemmingsplan in 2017 reeds gemaakt. De brug is een binnen de geldende bestemming passend bouwwerk, en voldoet aan de in het bestemmingsplan neergelegde eisen. Dat de activiteit voldoet aan de eisen van welstand, de Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012 is niet in geschil.
Is er sprake van strijdig gebruik?
5. Eiseres stelt zich ten eerste op het standpunt dat de calamiteitenbrug slechts bedoeld is voor toezicht door de politie en dat dit niets te maken heeft met calamiteiten. Daarom is er volgens eiseres sprake van strijdig gebruik.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Uit artikel 32.1 van het bestemmingsplan ‘Risdam en Nieuwe Steen-West’ volgt onder meer dat tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen.
Op de plankaart is de locatie van de brug bestemd voor ‘Verkeer-Verblijf’. Uit artikel 16.1 volgt dat de voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten en de daarbij behorende bouwwerken, zoals in dit geval een brug. Dat de brug anders dan voor verkeer-verblijf gaat worden gebruikt, is gesteld noch gebleken. De locatie waar de activiteit is beoogd heeft niet de bestemming “calamiteitenbrug”. Welk verkeer van de brug gebruik gaat maken, is in het kader van de toets aan het bestemmingsplan dus in het geheel niet relevant. Indien daartoe nadere regels zullen worden gesteld, zullen dat regels zijn in het kader van verkeersmaatregelen op grond van de Wegenverkeerswet. Die staan in deze procedure niet ter beoordeling.
Zijn de wegen naar de brug toe voldoende geschikt voor hulpverkeer?
6. Eiseres stelt dat de wegen naar de brug toe niet geschikt zijn voor hulpverkeer vanwege de krappe bochten en parkeerproblematiek. Eiseres wil graag dat de rechtbank een getuige oproept om te onderbouwen dat de brug niet bereikbaar is voor grotere blusvoertuigen, en heeft de rechtbank verzocht ter zitting een aantal filmpjes te tonen die de verkeersproblematiek illustreren.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
De vergunde activiteit ziet op de bouw en aanleg van de brug, en niet op de omliggende wegen en de parkeerproblematiek op het woonwagencentrum. Mede in aanmerking genomen het hiervoor beschreven imperatieve toetsingskader, kan de vraag of de omliggende wegen geschikt zijn voor hulpverkeer alsook de gestelde parkeerproblematiek daarom niet worden betrokken bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor de brug. Nog daargelaten dat het verzoek aan de rechtbank om een getuige op te roepen veel te laat is gedaan, is er daarvoor geen aanleiding, omdat de beantwoording van de opgeworpen vraag nooit aan de verleende omgevingsvergunning in de weg kan staan. Voor het tonen van de filmpjes ter zitting (die de rechter overigens wel heeft bezien en ter zitting heeft omschreven) was daarom evenmin aanleiding.
7. Eiseres stelt dat de wethouder eerder een toezegging heeft gedaan dat de brug op een andere, meer geschikte, locatie zal worden gebouwd.
De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de wethouder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het bevoegde bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder beschreven wijze.
De beslissing en een samenvatting van de gronden van de beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: