ECLI:NL:RBNHO:2025:4306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
15/630478-06
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beslissing genomen over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, geboren in 1981, die in 2006 werd veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, op basis van een vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een bipolaire stoornis en verslavingsproblemen, en dat eerdere behandelingen niet hebben geleid tot stabilisatie van zijn gedrag. De rechtbank heeft de noodzaak van een maatregelenrapport door de reclassering benadrukt, waarin de mogelijkheden voor plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) worden onderzocht. De rechtbank heeft de adviezen van de kliniek en onafhankelijke gedragsdeskundigen gevolgd, die allen de verlenging van de tbs-maatregel adviseerden. De rechtbank is van oordeel dat het wegvallen van de maatregel een hoog risico op recidive met zich meebrengt, en dat de betrokkene niet in staat is om zonder toezicht en behandeling een veilig leven te leiden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige kamer
Parketnummer: 15/630478-06
Uitspraakdatum: 27 maart 2025
Beslissing ex artikel 6:6:10 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling van
[veroordeelde]
,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [kliniek 1] te Utrecht,
hierna: betrokkene,
met één jaar.

1.De procedure

Bij vonnis van deze rechtbank van 27 november 2006 is aan betrokkene de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, wegens, zakelijk weergegeven, poging tot doodslag.
De termijn van de terbeschikkingstelling startte op 15 april 2007.
De termijn is de laatste keer verlengd bij beslissing van deze rechtbank van 8 juni 2023 met
twee jaar, welke beslissing in beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bevestigd.
De onderhavige vordering is op 24 februari 2025 bij de rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder:
  • een advies als bedoeld in artikel 6:6:12, lid 1, aanhef en onder a Sv, gedateerd 11 februari 2025, afkomstig van de [kliniek 1] (hierna: de kliniek) en ondertekend door dhr. G. de Man, Msc, klinisch psycholoog/psychotherapeut en hoofd patiëntenzorg, tevens plaatsvervangend hoofd van de inrichting en
  • een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene als bedoeld in artikel 6:6:12, lid 1, aanhef en onder b Sv, elke drie maanden over de periode 12 juli 2023 tot en met 23 januari 2025;
  • adviezen van twee onafhankelijke gedragsdeskundigen zoals bedoeld in artikel 6:6:12, lid 3 Sv, te weten een advies gedateerd 10 januari 2025, opgemaakt door
Op 27 maart 2025 is de vordering op een openbare zitting behandeld. Betrokkene is gehoord, alsmede de deskundige van de kliniek, te weten, M.C ten Hag, psycholoog. Verder waren aanwezig de officier van justitie en de raadsman van betrokkene, mr. A.J. Sprey, advocaat te Amsterdam.
Van deze zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2.Het advies van de kliniek

De kliniek adviseert de tbs-maatregel te verlengen met één jaar. Het advies van de kliniek houdt onder meer het volgende in:
De heer [veroordeelde] is een 43-jarige man die in november 2006 is veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging in verband met een poging tot doodslag, vernieling en diefstal in vereniging. Er is sprake van een bipolaire-I-stoornis, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken (inclusief enige mate van psychopathie) en stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne en alcohol.
In mei 2023 komt de nog lopende machtiging voor onbegeleid verlof van rechtswege te vervallen, omdat hij als verdachte wordt aangemerkt nadat er aangifte tegen hem wordt gedaan door een medepatiënt. Enkele maanden later wordt er door een andere medepatiënt ook aangifte tegen hem gedaan (hij is zelf ontkennend) en wordt er – bij een multimedia controle – pornografisch materiaal op twee apparaten van de heer [veroordeelde] aangetroffen zonder dat hier toestemming voor is. Na aanpassingen van het beleid rondom het middelengebruik van de heer [veroordeelde] ontstaat er uiteindelijk enige ruimte waarbij hij in staat is iets meer openheid te geven over zijn gebruik en de herkomst van de middelen. Desalniettemin valt hij onderhavige periode meermaals terug in gebruik van middelen (cocaïne en cannabis).
Begin 2024 is er voldoende herstel in de relatie tussen de heer [veroordeelde] en het behandelingsteam waardoor er ruimte is ontstaan voor het opnieuw aanvragen en het opstarten van verlof. In april 2024 wordt goedkeuring gegeven door het AVT voor onbegeleid verlof mits er sprake is van een breng- of haalconstructie. Verlof naar een sekswerker wordt afgewezen, omdat het AVT van mening is dat er meer zicht dient te komen op de seksualiteitsbeleving van de heer [veroordeelde] en omdat er vragen zijn over het medicatiebeleid en het incident van juni 2024. Hij heeft zelf veel moeite met de gedeeltelijke afkeuring van het verlof en hij kan maar lastig omgaan met deze teleurstelling. Dit lijkt voort te komen uit een gebrekkige emotieregulatie in combinatie met een gevoel van onmacht wat hij moeilijk onder woorden kan brengen. Dit heeft een negatieve invloed op zijn psychiatrische toestandsbeeld. Desondanks laat de heer [veroordeelde] over het algemeen een stabieler psychiatrisch toestandsbeeld zien dan in het voorjaar van 2023.
De hierop volgende maanden kennen een turbulent verloop. Zo valt de heer [veroordeelde] meermaals terug in middelengebruik (zowel cannabis als cocaïne). Daarnaast blijkt er sprake geweest te zijn van het schenden van de verlofvoorwaarden en ongeoorloofde afwezigheid op 3 augustus 2024. Er wordt een Melding Bijzonder Voorval ingediend en zijn verloven worden on hold gezet.
De laatste paar maanden hebben voornamelijk in het teken gestaan van het herinrichten van het behandeltraject en het toewerken naar herstel van de semi-onbegeleide verloven. Besloten wordt om het risicomanagement aan te scherpen. Zowel de heer [veroordeelde] als zijn netwerk zijn opnieuw gewezen op de afspraken en de verantwoordelijkheden die komen kijken bij een semi-onbegeleid netwerkverlof. Er wordt vervolgens een verzoek ingediend ter hervatting van de onbegeleide verloven. In november 2024 volgt hier departementale toestemming voor mits er sprake is van een breng- én haalconstructie. Sinds het herstarten van de verloven wordt gezien dat de spanning en de ontevredenheid bij de heer [veroordeelde] afnemen. Desondanks blijft hij terugvallen in middelengebruik. Abstinentie blijkt immer een te grote opgave voor hem en het behandeltraject stagneert. Middels een intern overleg eind december 2024 wordt het behandeltraject van de heer [veroordeelde] voorgelegd aan behandelaars en hoofden behandeling van andere afdelingen binnen [afdeling] . Alhier wordt geconcludeerd dat de heer [veroordeelde] niet geprofiteerd heeft van de verschillende vormen van therapie (zowel medicatie als psychotherapie) en dat de prognose voor behandeling somber is. Binnen [afdeling] worden er geen mogelijkheden meer gezien om de heer [veroordeelde] te resocialiseren omdat het middelengebruik te veel op de voorgrond staat. Er zijn vervolgens een aantal forensische verslavingsklinieken betrokken. Ook zij zien weinig mogelijkheden om de heer [veroordeelde] naar middelenabstinentie te begeleiden. De FVK [kliniek 2] is bereid om de heer [veroordeelde] op te nemen (waarbij de verantwoordelijkheid voor de behandeling bij de huidige kliniek blijft).
Concluderend worden er in de huidige kliniek weinig mogelijkheden gezien om de heer [veroordeelde] richting middelenabstinentie te begeleiden. Hij kent een langdurig en hardnekkig patroon van terugvallen in cannabis- en cocaïnegebruik. Verschillende medicatie- en psychotherapie-interventies hebben onvoldoende geholpen. De heer [veroordeelde] heeft onvoldoende coping vaardigheden en is niet gemotiveerd om abstinent te blijven, wat de prognose somber maakt. Komende adviesperiode zal in lijn met het recent uitgebrachte pro Justitia rapport onderzocht worden of de route naar de forensische verslavingszorg gerealiseerd kan worden. Gezien het voornoemde adviseert de kliniek de tbs-maatregel te verlengen met de termijn van 1 jaar.
Zonder het kader van de terbeschikkingstelling wordt het risico op gewelddadig gedrag ingeschat als hoog. Met het wegvallen van het strikte toezicht en de intensieve hulpverlening zal de heer [veroordeelde] naar verwachting snel afglijden in een stuurloze en antisociale levensstijl, waarbinnen (toenemend) middelengebruik een grote rol zal spelen. Het risico op ontremd gedrag en agitatie neemt daarmee fors toe, temeer omdat hij nauwelijks over adequate coping- en zelfcontrolevaardigheden beschikt. Dit zal in eerste instantie gemakkelijk kunnen leiden tot (forse) verbale agressie en vooral op de langere termijn ook
tot (reactief) fysiek gewelddadig gedrag. Bovendien zal de kans op diverse overige vormen van probleemgedrag al op de korte termijn fors zijn, als gevolg waarvan de heer [veroordeelde] een ander ernstig of zelfs dodelijk letsel zou kunnen toebrengen zonder daadwerkelijk agressief te zijn. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan roekeloos autorijden onder invloed van middelen.
De deskundige M.C. ten Hag heeft bij de behandeling van de vordering ter zitting, namens de kliniek, dit advies gehandhaafd en nader toegelicht. Hij heeft verklaard dat de verslavingscomponent van betrokkene zo op de voorgrond staat, dat dit leidt tot onder meer conflicten en andere problematische situaties met medepatiënten. Medicatie en andere interventies slaan niet goed aan. De afgelopen tijd zijn er meerdere evaluaties omtrent betrokkene geweest. De conclusie hieruit is dat het de kliniek niet gaat lukken om betrokkene binnen het tbs-systeem te resocialiseren.
Volgens Ten Hag schetsen de rapporten van de onafhankelijke gedragsdeskundigen drie scenario’s met betrekking tot de plaatsing van betrokkene; (i) binnen het tbs-systeem op de longstay-afdeling, (ii) in een verslavingskliniek of (iii) een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (hierna: RIBW). Forensische verslavingsklinieken kunnen de betrokkene niet de juiste hulp bieden omdat patiënten gemotiveerd moeten zijn tot volledige abstinentie van middelen en dat is betrokkene niet. Een verslavingskliniek met een gedoogbeleid is er niet. Ten Hag is van mening dat, ondanks dat hij ook bezwaren ziet, de RIBW optie het onderzoeken waard is. De bezwaren zien onder meer op de vraag of het betrokkene lukt om zich aan afspraken over een gedoogbeleid te houden. Gekeken moet worden of er een uitstroomtraject mogelijk is en daarna dient te worden bekeken wie eindverantwoordelijk zal zijn. De verslavingsreclassering moet zo snel mogelijk worden benaderd om een overleg te plannen waarin de verschillende partijen betrokken zijn. Daarom wordt een verlenging van één jaar geadviseerd.

3.De adviezen van de onafhankelijke gedragsdeskundigen

3.1.
Het advies van de psychiater
De psychiater J.C. Zwemstra adviseert de tbs-maatregel te verlengen met één jaar. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
Ten aanzien van de behandeling kan vastgesteld worden dat de behandeling van betrokkene in achtereenvolgens FPC [kliniek 3] , FPC [kliniek 4] en nu bij de aan de [kliniek 1] gelieerde FPK [kliniek 5] in de afgelopen 17 jaar zeer weinig heeft opgeleverd qua stabilisatie van het chronische impulsief ontremde gedragsbeeld, ook niet in het doorbreken van het verslavingsgedrag, en in het verlengde daarvan dus ook niet echt concreet in de sfeer van recidiverisico-reductie. Dit ondanks een veelvoud aan zowel medicamenteuze interventies en psychologische/training behandelmethodieken.
Dit maakt dat geconcludeerd moet worden dat het gedragsbeeld met hypomanie/ontremming en impulsiviteit therapieresistent is en dit uitgangspunt moet zijn van vervolgbeleid. Ditzelfde geldt voor het verslavingsgedrag wat tot heden ook niet bijgestuurd kon worden, ook niet echt met de huidige zucht remmende medicatie, zodat therapieresistent verslavingsgedrag, met name ten aanzien van cannabis, een tweede uitgangspunt zou moeten zijn voor vervolgbeleid. Van belang daarbij is dat de verslaving(en) in het verleden niet (sterk) samenhingen met het delictgedrag en niet met de agressieve incidenten. Risico’s lijken meer samen te hangen met een dynamiek waarbij betrokkene door zijn grenzeloos gedrag weerstand oproept bij anderen die er soms ook toe leidt dat die ander met fysieke agressie naar hem dreigt of handelt en vervolgens zijn fysiek agressieve reactie op die agressie.
Ondergetekende beveelt dus een actief uitstroombeleid via de verslavingszorg aan gezien het steeds snel terugvallen in middelengebruik als bron van de stagnatie in eerdere resocialisatiepogingen en de onmogelijkheid van gedragsverandering bij betrokkene op dit punt. Ondergetekende denkt dat uw college behalve een verlengings-beslissing ook een (enigszins) richtinggevende uitspraak zou moeten doen wat betreft een voortzetting van de vervolgcycli van tbs-verlengingen met waarschijnlijke uiteindelijke uitkomst een LFPZ plaatsing, dan wel een actief uitplaatsingsbeleid met een cannabisgedoogbeleid en een rol voor de verslavingszorg en op de termijn de verslaving reclassering.
Dit zou kunnen door de maatregel met een jaar te verlengen om te zien wat het in consult roepen van de verslavingszorg en een eventueel richtinggevende uitspraak van uw college heeft opgeleverd. Vanzelfsprekend is voortgezette zorg rondom het medicatiebeleid, de diabetes, de nierproblemen etc. noodzakelijk, maar dit kan ook worden geregeld buiten een klinische setting. Zo mogelijk kan in dat jaar de (verslavings)reclassering al betrokken worden in de vorm van een proefverlofconstructie.
Vanuit de boven beschreven overwegingen ten aanzien van het ingeschatte risico en de noodzaak van enige tijd om een beleid gekenmerkt door gedogen van cannabis vorm te geven, betrekken van de verslavingszorg, en zo mogelijk in dat jaar overgaan naar een voorziening van de verslavingszorg met een transmuraal of proefverlofkader, komt ondergetekende tot het advies de maatregel en de verpleging met een jaar te verlengen. Na dat jaar kan uw rechtbank zicht houden op dit proces en kan bezien worden of er voldoende basis is om de begeleiding voort te zetten in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel dan wel verdere verlenging van de verpleging nog noodzakelijk is.
[De] risico-inschatting komt op hoofdlijnen overeen met de inschatting van het FPC zoals verwoord door dhr. Ten Hag.
3.2.
Het advies van de psycholoog
De psycholoog A.J. de Groot adviseert de tbs-maatregel te verlengen met één jaar. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
Er lijken 5 scenario’s denkbaar:
Voortzetting van de behandeling binnen [afdeling] : duidelijk is dat zonder gecontroleerd toestaan van drugs, de situatie niet zal veranderen. Dit lijkt evenwel niet of nauwelijks uitvoerbaar binnen een setting als [afdeling] . Ongewijzigd verblijf zal de kliniek verder uitputten, waarna een LFPZ aanvraag voor de hand ligt. Het tweede scenario is gegeven met een LFPZ aanvraag thans: ondanks dat duidelijk is dat er sprake is van moeilijk te beïnvloeden problematiek en de behandeling nu ook in een derde kliniek vastloopt, lijkt een LFPZ plaatsing thans ook wel weer ‘te zwaar geschut’ (zo vindt ook [afdeling] ). Dit omdat niet uit valt te sluiten dat betrokkene (derde scenario) binnen de forensische verslavingszorg zich zal kunnen handhaven, vooropgesteld dat gecontroleerd toestaan van drugsgebruik mogelijk is. Een vierde scenario is gegeven met een nieuwe behandelpoging binnen een andere FPC/longcarevoorziening. Dit heeft evenwel geen kans van slagen, gelet op de eerdere bevindingen.
Ondergetekende heeft een voorkeur voor scenario drie, overplaatsing naar de forensische verslavingszorg. Nu primair behandelgerichte interventies binnen twee reguliere FPC’s vastliepen en ook binnen de relatieve rust van een longcarevoorziening betrokkene niet tot vorderingen komt, vooral wegens hardnekkig drugsgebruik, is het wellicht aangewezen om te proberen de behandeling minder te focussen op beïnvloeding van de psychiatrische handicaps of persoonlijkheid ( [kliniek 3] , [kliniek 4] ), maar de behandeling vooral te focussen op de verslaving. Dit dan niet zozeer gericht op het bereiken van volledige abstinentie, maar op het bereiken van een meer aangepast niveau van functioneren mede op basis van gecontroleerd toestaan van beperkt drugsgebruik, zodat behandelvoortgang en verlof minder worden ondermijnd. Er is een zekere ‘rommel en ruistolerantie’ voor nodig. Ook zijn er wel weer conflicten te verwachten met medepatiënten/medebewoners. Ingeschat wordt echter dat dit niet zal leiden tot fors gewelddadige escalatie in conflicten binnen de context van de verslavingszorg. Mocht de forensische verslavingszorg niet mogelijk blijken, dan wordt geadviseerd een brede zorgconferentie te organiseren en hierbinnen te toetsen of resocialisatie binnen (scenario 5) een lager beveiligingsniveau (RIBW, Leger des Heils, Lister) mogelijk en haalbaar is bij een vorm van gecontroleerd toestaan van cannabisgebruik. De aanwezigheid van de verslavingsreclassering heeft een meerwaarde.
Gelet op huidige situatie, met contouren van opnieuw vastlopen en een mogelijke verschuiving in de behandeling van de focus naar de verslavingsproblematiek, eventueel verder vorm te geven binnen de forensische verslavingszorg, word primair geadviseerd om de maatregel tbs te verlengen met de duur van één jaar. Dit dan vooral om een vinger aan de pols te houden, nu te verwachten is dat het komende jaar nog de nodige puzzelstukjes moeten worden gelegd binnen het te volgen beleid.
Er is onderbouwing voor een matig tot hoog risico op delictrecidivering in engere zin in een situatie uit zorg.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met één jaar. In dat jaar kan worden onderzocht of verblijf in een RIBW een optie is en kan de reclassering een maatregelenrapport opstellen, zodat na dat jaar de stand van zaken kan worden opgenomen.

5.Het standpunt van betrokkene en zijn raadsman

De raadsman heeft zich niet verzet tegen de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar.
Wel heeft de raadsman bepleit dat het van belang is dat de rechtbank een richtinggevende uitspraak doet, namelijk dat de verslavingsreclassering betrokken wordt en dat er op de volgende zitting een maatregelenrapport beschikbaar is. Mede gelet op het vereiste van proportionaliteit is dat moment nu aangebroken. Er zijn in de maatschappij meer mensen zoals betrokkene maar dan uit zorg en de vraag moet centraal staan of betrokkene een gevaar vormt voor de maatschappij. Als de rechtbank op de volgende zitting een reclasseringsrapport voorhanden heeft, kan een goede afweging gemaakt worden. Betrokkene bevindt zich al erg lang in een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden.

6.De beoordeling

De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusies en adviezen van de
kliniek en de onafhankelijke gedragsdeskundigen.
De rechtbank is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat
nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens van de betrokkene en daarmee samenhangend matig tot hoog recidiverisico bij het wegvallen van de maatregel, waardoor de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene vereist. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Voorts is naar voren gekomen dat de behandeling van betrokkene de afgelopen zeventien jaar zeer weinig heeft opgeleverd qua stabilisatie van zijn stoornissen en het doorbreken van het verslavingsgedrag van betrokkene en, in het verlengde daarvan, ook niet ten aanzien van het recidive-risico. Een uitstroombeleid via de verslavingszorg lijkt voor betrokkene het meest te zijn aangewezen, aangezien het steeds terugvallen in middelengebruik in eerdere resocialisatiepogingen tot stagnatie heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat plaatsing binnen een forensische verslavingskliniek, gelet op de aldaar geldende doelstellingen en daarmee samenhangende onmogelijkheid tot het voeren van een gedoogbeleid, geen geschikte plek lijkt voor betrokkene. De rechtbank is daarom van oordeel dat onderzocht dient te worden welke mogelijkheden er voor betrokkene zijn ten aanzien van een plaatsing binnen een lager beveiligingsniveau (RIBW).
De rechtbank acht het daarom wenselijk dat voor de volgende verlengingsprocedure een maatregelenrapport door de (verslavings)reclassering wordt opgesteld, waarin de rechtbank onder andere wordt ingelicht over de mogelijkheden in het kader van plaatsing in een RIBW.

7.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie toe en
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege van [veroordeelde] met
één jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.