ECLI:NL:RBNHO:2025:4328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
10833350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van vouchers door passagiers na annulering van vluchten door vervoerder

In deze zaak vorderen passagiers uitbetaling van vouchers die zij van de vervoerder, Royal Air Maroc S.A., hebben ontvangen na annulering van hun vluchten vanwege COVID-19. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Gambia met een tussenstop in Marokko. De vluchten zijn geannuleerd en de passagiers hebben de vervoerder aangesproken voor uitbetaling van de vouchers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervaltermijn van twee jaren voor het indienen van de vordering is verstreken. De passagiers hebben hun vordering na de vervaldatum ingediend, waardoor zij niet-ontvankelijk worden verklaard. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van de passagiers komen, omdat zij niet-ontvankelijk zijn verklaard. De vervoerder heeft verzocht om een integrale proceskostenveroordeling, maar de kantonrechter heeft besloten om het liquidatietarief toe te passen, aangezien er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10833350 \ CV EXPL 23-8063
Uitspraakdatum: 16 april 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. B.D. van Tuil (DAS Rechtsbijstand)
tegen
de buitenlandse rechtsvorm
Royal Air Maroc S.A.
gevestigd te Casablanca (Marokko)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke (Warendorf Advocaten en Notarissen)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) uitbetaling van de door hen ontvangen vouchers gevorderd. De vervaltermijn van twee jaren is echter verstreken. Daarom worden de passagiers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Casablanca Mohammed V International Airport (Marokko) naar Banjul International Airport (Gambia) op 23 februari 2021 en weer terug naar Amsterdam op 6 maart 2021.
2.2.
De vervoerder heeft de vluchten geannuleerd vanwege COVID-19.
2.3.
De passagiers hebben uitbetaling van de door hen ontvangen vouchers van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.856,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 336,95 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij stellen dat sprake is van schuldvernieuwing. De oorspronkelijke verplichting van de vervoerder uit hoofde van de vervoersovereenkomst is tenietgegaan en aanvankelijk omgezet in een voucher. Daarna is de overeenkomst alsnog omgezet in een verplichting tot betaling van een geldsom. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder hen de waarde van de vouchers aan het einde van de geldigheidsdatum zou uitkeren en dat hij hen daarom een bedrag van € 1.856,46 moet uitbetalen.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder voert aan dat de passagiers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat deze na de vervaldatum is ingediend. Dit verweer slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
In het onderhavige geval gaat het om een vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer. [1] Deze vaststelling is onder meer daarom van belang nu iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer. [2]
4.4.
De passagiers stellen zich bij repliek op het standpunt dat zij geen beroep doen op de Verordening (EG) nr. 261/2004 en zich evenmin baseren op de bepalingen over de overeenkomst van luchtvervoer. Evenwel is het aan de rechter om (ambtshalve) te onderzoeken of de vordering ten tijde van het instellen daarvan wel of niet is vervallen, waarbij bovendien heeft te gelden dat stuiting niet mogelijk is nu het gaat om een vervaltermijn.
4.5.
De passagiers hadden op 24 februari 2021 (heenvlucht) en 6 maart 2021 (terugvlucht) op hun eindbestemming moeten aankomen. De vervaltermijn van twee jaren begon te lopen op 25 februari 2021 en 7 maart 2021. Dit brengt mee dat de laatste dag waarop de passagiers hun vordering hadden kunnen instellen 24 februari 2023 (heenvlucht) en 6 maart 2023 (terugvlucht) is. Dat zijn immers de laatste data voordat de twee jarentermijn is verlopen. De dagvaarding is uitgebracht op 21 november 2023. Dit betekent dat de passagiers hun vordering ná de vervaldata hebben ingediend. De passagiers zullen daarom in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige verweren behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover de vervoerder daadwerkelijk nakosten zal maken.
4.7.
De vervoerder heeft verzocht om een integrale proceskostenveroordeling. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het toepasselijke liquidatietarief. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan is in dit geval geen sprake, omdat de vordering van de passagiers niet evident ongegrond of bij voorbaat kansloos is en geen sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten aan de kant van de passagiers. De proceskosten zullen dan ook volgens het toepasselijke liquidatietarief worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 408,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.3.
verklaart dit vonnis – wat de proceskosten betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 8:1390 BW.
2.Artikel 8:1835 BW.