ECLI:NL:RBNHO:2025:4365

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
356497 / HA ZA 24-506
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete en schadevergoeding door detacheringsbedrijf afgewezen wegens vernietigbaarheid algemene voorwaarden

In deze civiele zaak vordert een detacheringsbedrijf, hierna te noemen [eiser], een contractuele boete van € 75.000 en een schadevergoeding van ruim € 50.000 van [gedaagde], een inlener. De vordering is gebaseerd op de algemene voorwaarden die van toepassing zouden zijn op de inleenovereenkomst. [eiser] stelt dat [gedaagde] drie metselaars, die eerder via [eiser] waren ingeleend, binnen de verbodsperiode van een jaar opnieuw heeft ingeleend via een ander uitzendbedrijf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] zich kan beroepen op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, omdat [eiser] [gedaagde] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van deze voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld en dat de gedeponeerde voorwaarden niet de juiste zijn. Hierdoor kan [eiser] zich niet beroepen op het boetebeding uit de algemene voorwaarden. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/356497 / HA ZA 24-506
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.A. Bos,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.J.M. Smit.
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft drie metselaars via het uitzendbedrijf van [eiser] ingeleend. Kort daarna hebben de metselaars de arbeidsrelatie met [eiser] opgezegd, en hebben zij via een ander uitzendbedrijf voor [gedaagde] gewerkt. Omdat [gedaagde] de metselaars opnieuw heeft ingezet binnen de in de algemene voorwaarden genoemde verbodsperiode van een jaar, stelt [eiser] dat [gedaagde] een contractuele boete van € 75.000,00 heeft verbeurd. Daarnaast vordert [eiser] een schadevergoeding van ruim € 50.000,00. Het verweer van [gedaagde] dat de gestelde algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, slaagt echter. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 18 december 2024
- de conclusie van repliek met producties 25 en 26
- de conclusie van dupliek met producties 10 en 11
- de mondelinge behandeling van 19 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de spreekaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming in de uitzendbranche. [eiser] heeft op grond van een op 15 juni 2020 met [gedaagde] gesloten inleenovereenkomst drie metselaars aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. In de inleenovereenkomst staat het volgende:
“(…)
Op al onze diensten zijn van toepassing onze algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden, zoals deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Hoorn onder nummer [nummer].
“(…)”
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] vanaf 19 juni 2020 facturen gestuurd voor de inzet van de metselaars in de weken 25, 26, 27, en 28. [gedaagde] heeft de facturen betaald.
2.3.
Eind juni 2020 hebben de metselaars de arbeidsrelatie met [eiser] schriftelijk beëindigd. De metselaars hebben vanaf week 33 voor [gedaagde] gewerkt via een ander uitzendbedrijf. Per 1 maart 2021 zijn de metselaars bij [gedaagde] in dienst getreden.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] onder verwijzing naar zijn algemene voorwaarden op 19 juni 2023 telefonisch laten weten dat [gedaagde] een direct opeisbare boete van € 25.000,00 per medewerker verbeurt als de metselaars niet opnieuw bij [eiser] in dienst treden.
2.5.
Bij e-mail van 4 september 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] betwist dat de algemene voorwaarden waar [eiser] zich op beroept van toepassing zijn. Subsidiair heeft de advocaat van [gedaagde] zich beroepen op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden op grond artikel 6:233 aanhef sub b BW juncto artikel 6:234 lid 1 BW.
2.6.
Vervolgens hebben de advocaat van [eiser] en [eiser] zelf uitgebreid met de advocaat van [gedaagde] gecorrespondeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen € 127.182,00 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat op de inleenovereenkomst de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” van toepassing zijn. In artikel 7.3 van deze voorwaarden is bepaald dat een inlener een boete van € 25.000,00 verbeurt als hij binnen een periode van een jaar een eerder ingeleende kracht via een ander uitzendbedrijf opnieuw inleent. Omdat [gedaagde] de drie metselaars binnen een jaar na het sluiten van de inleenovereenkomst via een ander uitzendbedrijf heeft ingeleend, heeft [gedaagde] de boete van in totaal € 75.000,00 verbeurd. Naast de boete vordert [eiser] een schadevergoeding van € 50.157,00 wegens omzet- en loonverlies, en € 2.025,57 voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. [eiser] heeft bij de Kamer van Koophandel alleen zijn Algemene Detacheringsvoorwaarden gedeponeerd. Dat zijn andere voorwaarden dan de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden”, die in de overeenkomst van toepassing zijn verklaard. Gezien de door [eiser] veroorzaakte verwarring over de vraag welke van twee sets algemene voorwaarden van toepassing zijn, stelt [gedaagde] dat geen van beide sets algemene voorwaarden van toepassing is. Althans, aldus [gedaagde], moet op grond van de redelijkheid en billijkheid de onduidelijkheid over de vraag welke van de twee sets algemene voorwaarden van toepassing zijn voor rekening en risico van [eiser] komen. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. Meer subsidiair betwist [gedaagde] dat zij de vermeende afspraken met [eiser] heeft geschonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De toepasselijke algemene voorwaarden
4.1.
De vraag of de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding. [1] Uit de overeenkomst blijkt dat het aanbod van [eiser] inhield de inleenovereenkomst te sluiten onder de toepasselijkheid van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden, zoals deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Hoorn onder nummer [nummer]”. Met het sluiten van de inleenovereenkomst heeft [gedaagde] de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden aanvaard. Alleen deze voorwaarden zijn daarom op de inleenovereenkomst van toepassing.
Beroep op vernietigbaarheid
4.2.
[gedaagde] beroept zich op de vernietigbaarheid van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” omdat [eiser] [gedaagde] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden van de voorwaarden kennis te nemen. [eiser] betwist dat [gedaagde] zich op vernietigbaarheid van de voorwaarden kan beroepen. Hij verwijst naar artikel 6:235 lid 1, onder a BW, waarin is bepaald dat een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:360 BW, die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, zich niet op vernietigbaarheid van algemene voorwaarden kan beroepen. Omdat [gedaagde] een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, en sinds 2017 haar jaarrekeningen publiceert, stelt [eiser] dat [gedaagde] niet bevoegd is zich te beroepen op vernietigbaarheid wegens het niet bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:235 lid 1 sub a BW kan een rechtspersoon geen beroep doen op de vernietigingsgronden van de artikelen 6:233 en 6:234 BW als zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis [2] blijkt dat artikel 6:235 lid 1 sub a BW alleen betrekking heeft op ondernemingen die hun gehele jaarrekening hebben gepubliceerd. Onder jaarrekening moet worden verstaan de balans, de winst- en verliesrekening met de toelichting [3] . Tegenover de betwisting van [gedaagde] dat zij een ‘grote onderneming’ in de zin van artikel 6:235 lid 1 sub a BW is, verwijst [eiser] alleen naar een door [gedaagde] op 18 december 2018 gedeponeerde balans, zonder winst- en verliesrekening. Alleen een gedeponeerde balans is onvoldoende voor de conclusie dat [gedaagde] voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 6:235 lid 1 sub a BW. Hieruit volgt dat [gedaagde] niet onbevoegd is zich op vernietigbaarheid van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” te beroepen.
Terhandstelling van de algemene voorwaarden
4.4.
Een gebruiker van algemene voorwaarden moet de wederpartij een redelijke mogelijkheid bieden om kennis te nemen van deze voorwaarden [4] . In artikel 6:234 BW is bepaald dat in welke gevallen een gebruiker een redelijke mogelijkheid tot kennisname heeft geboden. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij een dienstverlener is in de zin van de Dienstenrichtlijn [5] , zodat er een minder strenge regime geldt voor de informatieplicht.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid geboden van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” kennis te nemen. De “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” zijn niet voor of bij het sluiten van de inleenovereenkomst ter hand gesteld. Ook heeft [eiser] niet via deponering [gedaagde] de mogelijkheid geboden van de voorwaarden kennis te nemen. Niet de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” zijn gedeponeerd, maar de Algemene Detacheringsvoorwaarden van [eiser]. Dit zijn niet de algemene voorwaarden waarvan [gedaagde] de toepasselijkheid heeft aanvaard. Niet is gebleken dat [eiser] [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” bij hem ter inzage liggen, of dat [eiser] heeft aangegeven dat de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” op verzoek aan [gedaagde] zullen worden toegezonden. Verder heeft [eiser] niet betwist dat de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” niet via zijn website zijn te raadplegen.
4.6.
[eiser] heeft nog betoogd dat de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” feitelijk inhoudelijk niet verschillen van de gedeponeerde Algemene Detacheringsvoorwaarden. Maar dat is niet juist, op onderdelen verschillen die voorwaarden wel degelijk. En dit kan bovendien niet leiden tot het oordeel dat [eiser] [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden”.
4.7.
De conclusie is dan ook dat het beroep van [gedaagde] op vernietigbaarheid van de “algemene verkoop- leverings- en betalingsvoorwaarden” slaagt. Hieruit volgt dat [eiser] zich niet kan beroepen op het boetebeding uit de algemene voorwaarden. De gevorderde boete zal daarom worden afgewezen. Ook de gevorderde schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten zullen als ongegrond worden afgewezen.
4.8.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Voetnoten

1.artikel 6:217 e.v. BW
2.Parl.Gesch. boek 6 (inv. 3, 5 en 6), pag. 1631,1642 en 1644
3.Artikel 2:361 lid 1 BW
4.Artikel 6:234 lid 1 BW in combinatie met artikel 6:233, aanhef en onder b, BW
5.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376/36.