ECLI:NL:RBNHO:2025:4386

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24/900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten op bedrijventerrein in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 27 maart 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een woning voor arbeidsmigranten behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door drs. J.A.A. Jong, heeft op 26 juni 2023 een aanvraag ingediend voor de verbouwing van een pand in [plaats] ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer heeft deze aanvraag op 22 augustus 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 23 januari 2024. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag volgens het juiste juridische kader en de juiste voorbereidingsprocedure heeft beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat er strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat de grond de enkelbestemming 'Bedrijf' heeft, en dat het huisvesten van arbeidsmigranten op een bedrijventerrein niet is toegestaan. De rechtbank toetst de afweging van het college terughoudend en concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

De rechtbank behandelt ook verschillende beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat er sprake is van een vergunning van rechtswege en dat het college ten onrechte niet het stappenplan van de Omgevingswet heeft gevolgd. Deze gronden worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat het college niet verplicht is om een omgevingsvergunning te verlenen en dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd is. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: drs. J.A.A. Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, het college
(gemachtigde: mr. V. van Toledo).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een woning voor arbeidsmigranten. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag van eiser volgens het juiste juridische kader en de juiste voorbereidingsprocedure heeft beoordeeld. Omdat er strijd is met het geldende bestemmingsplan, kan het college alleen een omgevingsvergunning verlenen als dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank toetst deze afweging van het college terughoudend en komt tot het oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het huisvesten van arbeidsmigranten op een bedrijventerrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 26 juni 2023 een aanvraag ingediend voor de verbouwing van het pand [adres 1] te [plaats] ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser (tevens zijn partner) en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Het college heeft het bezwaar in het bestreden besluit ongegrond verklaard en verwijst voor de motivering van deze beslissing naar het advies van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften. Volgens de adviescommissie is de verbouwing van het pand [adres 1] in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Nieuw-Vennep Oost’. Uit het bestemmingsplan volgt namelijk dat de grond de enkelbestemming ‘Bedrijf’ heeft en dat het realiseren van een woning voor arbeidsmigranten op deze grond niet is toegestaan. Het college is verder met de adviescommissie van mening dat een afwijking van het bestemmingsplan in dit geval in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het, kort samengevat, niet wenselijk is om arbeidsmigranten te huisvesten op een bedrijventerrein.
Is een vergunning van rechtswege verleend in 2006?
4. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat reeds in 2006 een legalisatieverzoek is ingediend waarop het college tot op heden niet heeft beslist. Nu het college dit niet heeft gedaan, is eiser van mening dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om zijn standpunt dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit onvoldoende gedaan. In 2006 was voor de verbouwing van het bedrijfspand in strijd met een bestemmingsplan onder de destijds geldende wetgeving een vrijstelling en een bouwvergunning nodig. Alleen de laatstgenoemde kon van rechtswege worden verleend. De voor het strijdig gebruik van het bedrijfspand benodigde vrijstelling kon niet van rechtswege worden verleend. [1] Het enkele feit dat er niet is beslist op het legalisatieverzoek uit 2006 is daarom onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
Overgangsrecht in de Omgevingswet
5. Eiser stelt verder dat het college ten onrechte niet het stappenplan van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit zoals bedoeld in artikelen 16.15, eerste lid, 16.15a, aanhef en onder b, en 16.15b van de Omgevingswet heeft gevolgd.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval niet de Omgevingswet maar de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Overgangsrecht in het bestemmingsplan
6. Verder doet eiser een beroep op het overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 33 van het bestemmingsplan. Hij voert aan dat het gebruik van het pand sinds 2000 niet is gewijzigd. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 mei 2016. [2]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank verwijst voor de motivering hiervan naar rechtsoverweging 6.3 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze zittingsplaats van 2 januari 2023 betreffende de op 12 april 2022 opgelegde last onder dwangsom wegens de woning voor arbeidsmigranten. [3] Met de enkele stelling dat de situatie sinds 2000 niet zou zijn veranderd, is eiser in zijn stelplicht niet geslaagd. Hij maakt daarmee niet aannemelijk dat voor het vaststellen van het huidige bestemmingsplan sprake was van gebruik (en bebouwing) dat in overeenstemming was met de toen geldende planologische regels en dat dit gebruik (ongewijzigd) is voortgezet. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waar eiser zich op beroept, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak ziet namelijk niet op het overgangsrecht maar op de redelijkheid van handhaving jegens iemand die een illegaal bouwwerk in stand houdt maar niet gebouwd heeft. Een handhavingsbesluit is in deze zaak niet aan de orde.
Is er sprake van logies?
7. Volgens eiser heeft het college miskend dat in dit geval sprake is van een logiesfunctie zoals bedoeld in artikel 1 van het Parapluplan Wonen. Het standpunt van het college dat deze term alleen ziet op recreatief gebruik, klopt volgens eiser niet.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Het college heeft zich in het besluit van 22 augustus 2023 terecht op het standpunt gesteld dat de vraag of er sprake is van logiesfunctie niet relevant is voor de vraag of er strijd is met het bestemmingsplan. Volgens artikel 4.1 van het geldende bestemmingsplan is een logiesfunctie namelijk ook niet toegestaan op gronden met de bestemming ‘Bedrijf’.
Het recht op gelijke behandeling
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte met twee maten meet door de gemeenteraad wel te betrekken bij aanvragen van ondernemers om omgevingsvergunningen te verlenen, maar niet bij aanvragen van particulieren. Zo is de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een bedrijfsgebouw [adres 2] te [plaats] eerst voorgelegd aan de gemeenteraad. In plaats daarvan heeft het college de aanvraag van eiser meteen afgewezen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank is met het college van oordeel dat het geval waarop eiser wijst niet gelijk is, alleen al omdat niet dezelfde procedure van toepassing is. Onder de Wabo bestaan verschillende procedures waarbij in sommige gevallen instemming van de gemeenteraad is vereist. De aanvraag van eiser betreft niet zo’n geval omdat het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, bevoegd is om mee te werken aan de aangevraagde afwijking van het bestemmingsplan. Het door eiser genoemde bouwplan [adres 2] betreft daarentegen een afwijking van het bestemmingsplan waaraan het college alleen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3º, van de Wabo kan meewerken. Op grond van artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht mag het college in zo’n geval een omgevingsvergunning in beginsel slechts verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard geen bedenkingen tegen het project te hebben.
Heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de vergunning niet wordt verleend?
9. Eiser stelt tot slot dat het college ten onrechte geen maatwerk heeft toegepast om binnen de mogelijkheden alsnog een omgevingsvergunning te verlenen. Volgens eiser vloeit uit landelijk beleid voort dat huisvesting voor arbeidsmigranten wordt aangemoedigd. Eiser stelt daarom dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat, voor zover er wel strijd is met het bestemmingsplan, het college in dit geval van het bestemmingsplan had moeten afwijken. Eiser stelt daarbij dat er geen overlast door de arbeidsmigranten zal zijn en geen reële risico’s voor de exploitatiemogelijkheden van bedrijven in de omgeving. Daarnaast wijst eiser erop dat het college in andere gevallen wel heeft meegewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals de voorzieningenrechter in zijn hiervoor onder 6.1 vermelde uitspraak ook heeft geconcludeerd, er strijd is met artikel 4.1 van het bestemmingsplan. Volgens dit artikel is het toegestaan om één bedrijfswoning te realiseren. Volgens artikel 1 van het bestemmingsplan wordt daarmee een woning bedoeld die wordt gebruikt in verband met het uitvoeren van de bestemming van het gebouw of het terrein. Het is dus niet toegestaan om naast de door eiser gebruikte bedrijfswoning een tweede woning te realiseren op hetzelfde perceel die niet wordt gebruikt in verband met de geldende bestemming, maar waarbij meerdere arbeidsmigranten worden gehuisvest die bij een bedrijf elders werkzaam zijn.
9.3.
Het college is niet verplicht om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan het college slechts een omgevingsvergunning verlenen indien er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van het college. De rechtbank kan daarom enkel toetsen of het college in redelijkheid tot deze beslissing kon komen. Volgens de rechtbank is dit het geval. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat het niet wenselijk is om arbeidsmigranten te huisvesten op het perceel van eiser met de bestemming ‘Bedrijf’. Het college heeft immers in aanmerking genomen dat het perceel gelegen is op een bedrijventerrein en dus in een omgeving die wat voorzieningen betreft niet geschikt is voor bewoning, zodat in beginsel alleen bedrijfswoningen aanvaardbaar worden geacht. Daarnaast is het niet onredelijk dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het de exploitatiemogelijkheden van het bedrijventerrein niet wil beperken. Dat volgens eiser tot op heden geen klachten zijn ingediend als gevolg van de bewoning van het perceel laat onverlet dat de toevoeging van een woning, planologisch gezien, belemmeringen kan opleveren voor huidige of toekomstige bedrijven in de nabijheid. De door eiser aangevoerde andere gevallen doen aan het voorgaande niet af. Zo heeft het college weliswaar meegewerkt aan grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten [adres 3] , op hetzelfde bedrijventerrein, maar het college heeft toegelicht dat het mede met het oog op de mogelijkheid van effectief toezicht het wenselijker is om arbeidsmigranten geconcentreerd te huisvesten in plaats van verspreid over meerdere plekken. Het college heeft ook van belang geacht dat het de situatie daar op basis van een vooraf ingediende aanvraag heeft kunnen beoordelen, terwijl het in geval van eiser gaat om een ten onrechte zonder vergunning al gerealiseerde situatie. De andere door eiser genoemde gevallen betreffen niet de huisvesting van arbeidsmigranten of betreffen gevallen waarin van rechtswege een vergunning is verleend omdat het college niet binnen de wettelijke beslistermijn een besluit had genomen en zijn daarom niet vergelijkbaar.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen omgevingsvergunning krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van het griffierecht of zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 augustus 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ7480.