ECLI:NL:RBNHO:2025:4411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
15/255935-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak voor schuld en veroordeling voor rijden onder invloed van THC

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 2 oktober 2023 in Westwoud. De verdachte werd vervolgd voor haar rol in de aanrijding tussen haar auto en een fiets, waarbij de 12-jarige fietser, het slachtoffer, ernstig gewond raakte en later overleed. De tenlastelegging omvatte onder andere het veroorzaken van het ongeval door onvoorzichtig rijgedrag (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994) en rijden onder invloed van THC (artikel 8 Wegenverkeerswet 1994). Tijdens de rechtszitting op 8 april 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor de eerste beschuldiging, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat de verdachte niet schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en dat het ongeval niet aan haar schuld te wijten was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen onder artikel 6 WVW, maar heeft wel bewezen verklaard dat zij onder invloed van THC heeft gereden. De verdachte had een THC-gehalte van 5,1 microgram per liter bloed, wat boven de toegestane grens ligt. De rechtbank heeft een voorwaardelijke geldboete van €850,- opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken is van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/255935-23 (P)
Uitspraakdatum: 22 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en - datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van dat wat de verdachte en haar raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt vervolgd voor haar betrokkenheid bij een aanrijding tussen een personenauto en een fiets op 2 oktober 2023 op de [straatnaam 1] in Westwoud. Bij dit ongeval is de fietser, de 12-jarige [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), zwaar gewond geraakt. Op 6 oktober 2023 is hij aan zijn verwondingen overleden.
Aan de verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat zij zich als bestuurder van de auto zo heeft gedragen, dat het ongeval aan haar schuld te wijten is (overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, hierna: WVW). Onder 1 subsidiair is haar ten laste gelegd dat zij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt (overtreding van artikel 5 WVW). Daarnaast is aan de verdachte rijden onder invloed van THC ten laste gelegd (feit 2).
De tekst van de tenlastelegging, zoals deze na wijziging op grond van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering is komen te luiden, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdacht wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen dusdanige verkeersfouten heeft gemaakt of zo onoplettend en onvoorzichtig is geweest, dat het ongeval aan haar schuld te wijten is en dat evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zo heeft gehandeld dat zij een concreet gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde rijden onder invloed van THC.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het feit 2.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiairMet de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast.
Op 2 oktober 2023 rond 19.30 uur reed de verdachte in de auto van haar werk naar huis. De verdachte reed rechtdoor op de [straatnaam 1], een weg waar zij vaker reed en waar zij de verkeerssituatie dus kende. Het slachtoffer reed op de fiets vanuit een zijweg, de [straatnaam 2], de [straatnaam 1] op. Op de T-splitsing van die twee wegen zijn de auto en de fiets in aanrijding gekomen. Het slachtoffer heeft bij de botsing ernstige verwondingen opgelopen, waaraan hij vier dagen later in het ziekenhuis is overleden.
Na het ongeval is ter plaatse aan de betrokken auto en fiets en aan de hand van videobeelden van het ongeval forensisch technisch onderzoek verricht. Uit dit onderzoek blijkt het volgende. De [straatnaam 1] is een voorrangsweg met een toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (km/u). Op de [straatnaam 2], bij de T-splitsing met de
[straatnaam 1] staan haaientanden op het wegdek. De voorrangssituatie wordt daarnaast op beide wegen kenbaar gemaakt met verkeersborden. Het was op het moment van het ongeval droog en ook het wegdek was droog. Het was donker. De [straatnaam 1] was voorzien van werkende straatverlichting. Langs de [straatnaam 2] stonden geen lantaarnpalen. Vlak voor de aansluiting met de [straatnaam 1] bevindt zich op de [straatnaam 2] een bruggetje over water, met aan weerszijden een hekwerk met tralies. Dit hekwerk is mogelijk van invloed geweest op het zicht van de verdachte. Zowel de verdachte als het slachtoffer reden die avond met verlichting aan. De auto en de fiets vertoonden geen bijzonderheden die van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
De verdachte is ter hoogte van de T-splitsing van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] met de voorzijde van haar auto tegen de linkerzijde van het slachtoffer aangereden. Daarna heeft zij geremd. De oorzaak van het ongeval is gelegen in het feit dat het slachtoffer geen voorrang heeft verleend aan de verdachte.
Er is een indicatieve gemiddelde snelheid van de auto van de verdachte bepaald. De verdachte reed met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 51 km/u en maximaal 57 km/u.
Verder blijkt uit het onderzoek dat de verdachte een te hoog THC-gehalte in haar bloed had, namelijk 5,1 microgram per liter bloed, terwijl de grenswaarde 3 microgram per liter is, en dat zij op het moment van het ongeval of kort daarvoor niet haar mobiele telefoon gebruikte.
De verdachte heeft direct na het ongeval ter plaatse, in het politieverhoor en op de zitting verklaard dat zij de toegestane snelheid reed en dat zij bij het naderen van de T-splitsing van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] naar rechts in de richting van het bruggetje op de [straatnaam 2] heeft gekeken. Zij heeft het slachtoffer niet gezien. Vervolgens keek zij kort in haar achteruitkijkspiegel om zich van eventueel van achteren naderend verkeer te vergewissen. Toen hoorde de verdachte een harde klap op haar voorruit en zag zij, nadat zij haar auto tot stilstand had gebracht, het slachtoffer op de weg liggen.
Primair: artikel 6 WVW
De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan haar schuld te wijten is. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij moet de rechtbank kijken naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan niet uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijke onvoorzichtig heeft gedragen. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat zij de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Evenmin is gebleken dat de verdachte haar aandacht niet bij het autorijden had of op andere wijze onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. De rechtbank gaat uit van de verklaring van de verdachte dat zij vlak voor de aanrijding eerst naar de [straatnaam 2] en daarna in haar achteruitkijkspiegel heeft gekeken. Het is niet uit te sluiten dat door de combinatie van de onverlichte [straatnaam 2] met het hekwerk op de brug het slachtoffer niet zichtbaar was voor de verdachte. De rechtbank acht verder van belang dat de verdachte op een voorrangsweg reed en zij niet zonder meer hoefde te verwachten dat verkeer komende uit de [straatnaam 2] zou oversteken zonder voorrang te verlenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Niet is gebleken dat zij minder voorzichtig heeft gehandeld dan van haar onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Het enkele feit dat zij het slachtoffer niet heeft gezien is onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Omdat ten laste is gelegd dat de verdachte zich zo heeft gedragen dat het ongeval aan haar schuld te wijten is, terwijl zij onder invloed was (als strafverzwarende omstandigheid), merkt de rechtbank ten overvloede nog het volgende op. Een te hoog THC-gehalte beïnvloedt de rijvaardigheid negatief. Het bij de verdachte gemeten THC-gehalte (5,1 microgram per liter bloed) is echter niet zo hoog, dat louter op grond hiervan kan worden vastgesteld dat zij aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig heeft gereden.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte artikel 5 WVW heeft overtreden. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van de verdachte dat gevaar en/of hinder op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. Het feit dat een aanrijding is ontstaan, leidt niet zonder meer tot een bewezenverklaring van het bestanddeel gevaar. Het veroorzaken of kunnen veroorzaken van gevaar op de weg vereist minst genomen een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
Zoals hierboven is overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen dat het verkeersongeval is veroorzaakt door het rijgedrag van de verdachte. Om dezelfde reden is evenmin vast te stellen dat sprake was van gevaarscheppend gedrag aan de zijde van de verdachte. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 2 op grond van onderstaande bewijsmiddelen. Nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar hiervoor geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen. Het hierna vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 8 april 2025 afgelegd;
  • een proces-verbaal rijden onder invloed van 9 november 2023 (p. 126 e.v. van het procesdossier);
  • het rapport Drugs in het verkeer van Eurofins Forensics Belgium van 6 november 2023 (p. 130 e.v. van het procesdossier).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 2 oktober 2023 te Westwoud, gemeente Drechterland, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,1 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Dat wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Zij moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 850,-, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van drugs.
Het THC-gehalte in haar bloed bedroeg meer dan de toegestane hoeveelheid. Met dit handelen heeft de verdachte haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Ter verduidelijking merkt de rechtbank op dat de verdachte ook betrokken is geraakt bij een noodlottig ongeval, maar dat een causaal verband tussen het gebruik van THC en dit ongeval niet is komen vast te staan (noch ten laste is gelegd).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 28 februari 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal dit dan ook niet bij het bepalen van de hoogte van de straf laten meewegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 maart 2025. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies of toezicht niet nodig wordt geacht.
Uit het reclasseringsrapport en uit het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte nog altijd gebukt gaat onder de gevolgen van het verkeersongeval. Zij zal dit haar leven lang met zich mee moeten dragen en zij is zich bewust van het verdriet en het onherstelbare leed van de nabestaanden.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 850,- moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder veroordeeld is geweest en daarnaast gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Over het algemeen wordt in dit soort zaken een boete van € 850,- opgelegd, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Gelet op het feit dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak haar rijbewijs 12 maanden (strafrechtelijk) kwijt is geweest en zij kosten heeft moeten maken in verband met een verplicht traject bij het CBR, ziet de rechtbank aanleiding om de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal daar een proeftijd van twee jaren aan verbinden.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] heeft als nabestaande (vader) van [slachtoffer] een vordering tot vergoeding van immateriële schade ingediend, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde feit en de vordering op dat feit betrekking heeft, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een
geldboete van 850,00 (achthonderdvijftig) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J.E. Lee en mr. C.L.J. Smittenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2025.
Bijlage
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
zij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Westwoud, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam 1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het naderen van een zijweg aan de rechterzijde van de weg,
- met een voor de verkeersomstandigheden te hoge snelheid te (blijven) rijden en/of
- onvoldoende om zich heen en/of voor zich te kijken en/of
- niet in staat te zijn adequaat te reageren op een vanuit die zijweg de weg oprijdende fietser en/of
- met grote impact tegen die fietser aan te rijden,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet
Subsidiair
zij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Westwoud, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 1], bij het naderen van een zijweg aan de rechterzijde van de weg,
- met een voor de verkeersomstandigheden te hoge snelheid heeft gereden en/of
- onvoldoende om zich heen en/of voor zich heeft gekeken en/of
- niet adequaat heeft kunnen reageren op een vanuit die zijweg de weg oprijdende fietser en/of
- met grote impact tegen die fietser is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
zij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Westwoud, gemeente Drechterland
een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,1 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.