ECLI:NL:RBNHO:2025:4424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
15/073172-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling wegens het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing en opzettelijke brandstichting door een dertienjarige verdachte.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een dertienjarige verdachte. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing en opzettelijke brandstichting. De feiten vonden plaats op 24 februari en 28 februari 2024 in IJmuiden, waar de verdachte samen met anderen vuurwerk en brandbare stoffen heeft gebruikt om een ontploffing te veroorzaken en brand te stichten bij woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, verantwoordelijk is voor de gepleegde feiten en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 170 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 160 uren. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de moeder van de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding, aangezien de verdachte ten tijde van de feiten nog geen veertien jaar oud was. De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer van verdovende middelen afgewezen, omdat deze niet in de tenlastelegging was opgenomen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/073172-24 (P)
Uitspraakdatum: 17 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 3 april 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de JGB) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van wat namens hen door mr. M.M. Scholten, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 24 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in/aan/bij een pand aan de [laan] [nummer [nr] ] door een of meer stuk[s] vuurwerk [Cobra] [vastgebonden/getaped aan een flesje gevuld met motorbenzine/een brandbare stof] aan te steken en naar dat pand te gooien/in de brievenbus van dat pand te stoppen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten dat pand en/of de belendende panden en/of de zich boven dat pand bevindende woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in dat pand en/of de belendende panden en/of de in zich boven dat pand bevindende woning aanwezige persoon/personen te duchten was;
Feit 2:hij op of omstreeks 28 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht bij/aan een [portiek]woning aan de [straat] [nr [nr] ] door een zich voor die [portiek]woning bevindende deurmat met motorbenzine, in elk geval een brandbare stof te besprenkelen/begieten en [vervolgens] met open vuur in aanraking te brengen, althans door voor de deur of op de deurmat van die [portiek]woning een brandbare stof in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die [portiek]woning en/of de aangrenzende [portiek]woningen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de zich in die [portiek]woning of de aangrenzende [portiek]woning[en] bevindende persoon/personen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv)), te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij 2] d.d. 24 februari 2024
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam] d.d. 1 maart 2024
  • een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ) d.d. 26 maart 2024 (p. 451 t/m 456) met fotobijlagen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv), te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam] namens Woningbedrijf Velsen d.d. 29 februari 2024 (p. 66 t/m 69);
  • een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 20 maart 2024 (p. 357 t/m 360) met fotobijlagen;
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door ing. [ing] d.d. 15 maart 2023 (de rechtbank begrijpt ‘2024’) (p. 426 t/m 431).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5 Sv betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:hij op 24 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een pand aan de [laan] [nummer [nr] ] door vuurwerk [Cobra] vastgebonden aan een flesje gevuld met een brandbare stof aan te steken en in de brievenbus van dat pand te stoppen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten dat pand en de belendende panden en de zich boven dat pand bevindende woning en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in zich boven dat pand bevindende woning aanwezige persoon/personen te duchten was;
Feit 2:hij op 28 februari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een [portiek]woning aan de [straat] door een zich voor die woning bevindende deurmat met motorbenzine te besprenkelen en vervolgens met open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en de aangrenzende woningen en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de zich in die woning of de aangrenzende woning[en] bevindende persoon/personen te duchten was.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 170 dagen jeugddetentie, waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Verder heeft hij gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie bij het niet of niet goed uitvoeren hiervan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – samengevat – verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn zeer jeugdige leeftijd en het gegeven dat hij op zitting heeft aangegeven wat zijn rol in de feiten is.
Zij verzoekt de rechtbank geen langere jeugddetentie op te leggen dan de duur die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft zij verzocht de gevorderde duur van de werkstraf te matigen, zodat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet worden doorkruist. Zij heeft er daarbij op gewezen dat hij fulltime werkt en geen connecties meer heeft met een crimineel netwerk. De raadsvrouw heeft verzocht een werkstraf voor de duur van maximaal 100 uren op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
In het bijzonder heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige en gevaarlijke strafbare feiten.
Op 24 februari 2024 heeft hij (naar de rechtbank begrijpt: in opdracht) midden in de nacht zwaar vuurwerk laten ontploffen in een bedrijfspand in IJmuiden waar op dat moment in de bovenwoning mensen lagen te slapen. Er is ook veel materiële schade aangericht aan dat pand. De verdachte heeft door zijn handelen bij zowel de bewoners van de bovenwoning als bij de huurders van het bedrijfspand met zijn handelen angst aangejaagd. Dit blijkt mede uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van één van de huurders waarin onder andere naar voren komt dat hij last heeft van nachtmerries, slapeloze nachten en een onveilig gevoel.
Op 28 februari 2024 heeft de verdachte (naar de rechtbank begrijpt: in opdracht) brand gesticht voor de deur van een portiekwoning in IJmuiden door de deurmat te besprenkelen met benzine en deze vervolgens met een aansteker in brand te steken. Ook hier is veel materiële schade ontstaan. Een woning is bovendien bij uitstek een plek waar eenieder zich veilig moet kunnen voelen.
Een ontploffing dan wel een brandstichting zorgt daarnaast ook voor omwonenden en in algemene zin binnen de samenleving voor onrust en gevoelens van angst en onveiligheid, zeker in de huidige tijd waarin veel ontploffingen in of bij woningen plaatsvinden. De verdachte heeft met zijn handelen dus bijgedragen aan deze zeer intimiderende vorm van geweld. Bovendien mag de verdachte van geluk spreken dat de branden op tijd zijn geblust, anders hadden de gevolgen nog veel ernstiger kunnen zijn. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een rechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad gedateerd 19 maart 2025, opgesteld door raadsonderzoekers [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] . Uit dit rapport blijkt onder meer dat er veel is veranderd sinds de vorige rapportage van juni 2024. Hoewel er destijds zorgen waren over het criminele netwerk waarin de verdachte en zijn moeder zich zouden bevinden, zijn deze zorgen niet bevestigd in het onderzoek dat door de Raad is uitgevoerd. Er worden wel veel risicofactoren op verschillende domeinen gescoord. Wat betreft het domein Gezin is sprake van een belast verleden met fors huiselijk geweld. De opvoedsituatie heeft
de verdachte niet kunnen beschermen tegen antisociale invloed van buitenaf. Deze zorgen zijn door de Raad opgepakt binnen het beschermingsonderzoek en de zorgen op dat vlak zijn inmiddels afgenomen. Risicofactoren worden ook op het gebied van school en werk/vrije tijd/financiën gezien, omdat de verdachte zonder diploma vroegtijdig met school is gestopt. Hij werkt fulltime, heeft het hierbij naar zijn zin, maar toont zich niet gemotiveerd voor opleidingen of het behalen van certificaten binnen zijn werkveld.
Naast de risicofactoren, worden ook beschermende factoren gescoord. De verdachte groeit
op in een betrokken familiesysteem, geeft op gestructureerde wijze invulling aan zijn dagbesteding, beschikt over sociale vaardigheden en heeft een positieve ontwikkeling laten zien binnen de schorsingsperiode. Hij heeft zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden
waarbij hij op een structurele wijze invulling heeft gegeven aan zijn dagbesteding en er geen recidive heeft plaatsgevonden.
De Raad adviseert de rechtbank om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen indien de verdachte schuldig wordt bevonden. De Raad zou het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie willen beperken tot het gedeelte wat de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Wat de Raad betreft hoeven er geen bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld aan de voorwaardelijke jeugddetentie
Daarnaast vindt de Raad het van belang met het oog op recidive, dat de verdachte bij een veroordeling de consequenties van zijn gedrag en handelen ervaart. Daarom adviseert zij de rechtbank daarnaast ook een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Op de zitting van 3 april 2025 heeft de Raad zijn advies gehandhaafd. De JGB heeft op de zitting zich achter dit advies geschaard.
Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten dertien jaar oud was en hij niet eerder door een rechter is veroordeeld. Verder is hij met ingang van 20 juni 2024 geschorst en heeft hij zich reeds geruime tijd goed gehouden aan (ingrijpende) schorsingsvoorwaarden. De verdachte heeft zich na zijn schorsing niet opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft hij op de zitting, hoewel dat voor hem beangstigend was, verklaard over zijn rol in de feiten en heeft hij oprecht spijt betuigd naar de slachtoffers.
Positief is het gegeven dat de verdachte zijn leven op dit moment weer op de rit lijkt te hebben, nu zijn thuissituatie stabiel is, hij fulltime werkt en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog connecties heeft met een crimineel netwerk.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de twee bewezenverklaarde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
Gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de zeer jonge verdachte en zijn proceshouding, acht de rechtbank het echter niet in het belang van de verdachte om hem een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer is dan de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank ziet aanleiding om een groot deel van de jeugddetentie voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie van 170 dagen op, waarvan 153 dagen voorwaardelijk, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een werkstraf voor de duur van 160 uren moet worden opgelegd, zodat de verdachte ook de consequenties van zijn strafbare handelen ervaart. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in zijn voordeel af te wijken van de eis van de officier van justitie en daarom een lagere werkstraf op te leggen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straffen die de rechtbank aan de verdachte zal opleggen, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Beslissingen over in beslag genomen en niet teruggeven voorwerpen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verzocht om de verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer, de inbeslaggenomen fles verbeurd te verklaren en het contante geldbedrag terug te geven aan de rechthebbende.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 FLS fles (omschrijving: [omschrijving] ), dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit 2 met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.
Geen onttrekking aan het verkeer
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de onder de verdachte in beslag genomen verdovende middelen
nietonttrekken aan het verkeer. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het licht van het bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan niet worden vastgesteld dat in dit geval de verdovende middelen dienen tot het begaan of de voorbereiding van feiten die soortgelijk zijn aan de bewezenverklaarde feiten. Ook kunnen de verdovende middelen niet dienen tot belemmering van de opsporing van zulke soortgelijke feiten. Dit betekent dat artikel 36d Sr naar het oordeel van de rechtbank toepassing mist.
Hetzelfde geldt voor artikel 36c Sr, nu aan de verdachte het bezit van verdovende middelen niet in de tenlastelegging is verweten. Bij deze stand van zaken is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor onttrekking aan het verkeer van de verdovende middelen.
Teruggave aan de rechthebbende
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 425 EUR (omschrijving: [omschrijving] );
  • 40 EUR (omschrijving: [omschrijving] ),
dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De gemachtigde raadsvrouw mr. M.M. Scholten heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,00 ingediend, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor een totaalbedrag van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, maar zonder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel nu de vordering juridisch gezien tegen de moeder van de verdachte is ingediend. Hij heeft verzocht dit bedrag hoofdelijk toe te wijzen.
8.1.2.
Standpunt van de moeder van de verdachte
De moeder van de verdachte heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij tot een zo laag mogelijk bedrag toe te wijzen, nu zij als alleenstaande moeder de zorg heeft over vijf kinderen. Ook heeft zij gesteld dat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
8.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: het veroorzaken van een explosie], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat:
  • de verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Onder aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ valt in ieder geval geestelijk letsel. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Immers, het laten ontploffen van een explosief bij het door de benadeelde partij gehuurde bedrijfspand veroorzaakt in het huidige tijdsgewricht, naast grote maatschappelijke beroering en onrust, gefundeerde gevoelens van onveiligheid bij de betrokken personen, in het bijzonder de benadeelde partij tegen wie het handelen van de verdachte specifiek was gericht.
De verdachte was dertien jaar oud ten tijde van het delict. Op grond van artikel 51g, vierde lid, Sv wordt de vordering van de benadeelde partij, indien deze betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd. Dit betekent dat de moeder van de verdachte tot vergoeding van die schade kan worden gehouden.
De rechtbank komt vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk voor. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag, gelet op de onderbouwing van de vordering en bedragen die in soortgelijke gevallen als vergoeding worden toegekend. De rechtbank acht de verdachte, op basis van het dossier, voor een bedrag van € 500,00 verantwoordelijk voor het veroorzaken van de immateriële schade van de benadeelde partij. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal, nu niet de verdachte zelf, maar de moeder wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, bepalen dat het bedrag tot schadevergoeding niet hoofdelijk wordt toegewezen.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
Daarnaast dient de moeder van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Nu niet de verdachte zelf, maar zijn moeder wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, zal de rechtbank op grond van artikel 77h lid 4 Sr jo artikel 6:164 BW niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De gemachtigde raadsvrouw mr. M.M. Scholten heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor een totaalbedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, maar zonder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel nu de vordering juridisch gezien tegen de moeder van de verdachte is ingediend. Hij heeft verzocht dit bedrag hoofdelijk toe te wijzen.
8.2.2.
Standpunt van de moeder van de verdachte
De moeder van de verdachte heeft verzocht de vordering tot een zo laag mogelijk bedrag toe te wijzen, nu zij als alleenstaande moeder de zorg heeft over vijf kinderen. Ook heeft zij gesteld dat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
8.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: veroorzaken van een explosie], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106, eerste lid BW recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat:
  • de verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Onder aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ valt in ieder geval geestelijk letsel. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Immers, het laten ontploffen van een explosief bij het door de benadeelde partij gehuurde bedrijfspand veroorzaakt in het huidige tijdsgewricht, naast grote maatschappelijke beroering en onrust, gefundeerde gevoelens van onveiligheid bij de betrokken personen, in het bijzonder de benadeelde partij tegen wie het handelen van de verdachte specifiek was gericht.
De verdachte was dertien jaar oud ten tijde van het delict. Op grond van artikel 51g, vierde lid, Sv wordt de vordering van de benadeelde partij, indien deze betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd. Dit betekent dat de moeder van de verdachte tot vergoeding van die schade kan worden gehouden.
De rechtbank komt vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag, gelet op de onderbouwing van de vordering, de (psychische) gevolgen die het heeft gehad voor de benadeelde partij en bedragen die in soortgelijke gevallen als vergoeding worden toegekend. De rechtbank acht de verdachte, op basis van het dossier, voor een bedrag van € 666,67 verantwoordelijk voor het veroorzaken van de immateriële schade van de benadeelde partij. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Geen hoofdelijkheid
De rechtbank zal, nu niet de verdachte zelf, maar de moeder wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, bepalen dat het bedrag tot schadevergoeding niet hoofdelijk wordt toegewezen.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 666,67, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
Daarnaast dient de moeder van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Nu niet de verdachte zelf, maar de moeder wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding zal de rechtbank op grond van artikel 77h lid 4 Sr jo artikel 6:164 BW niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
170 (honderdzeventig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
153 (honderddrieënvijftig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
160 (honderdzestig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 (tachtig) dagen jeugddetentie.
Verbeurdverklaring
Verklaart verbeurd:
1 FLS Fles (omschrijving: [omschrijving] ).
Teruggave beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • 425 EUR (omschrijving: [omschrijving] );
  • 40 EUR (omschrijving: [omschrijving] ).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
500 euro (zegge vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de moeder van de veroordeelde tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening aan, [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de moeder van de veroordeelde verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade tot een bedrag van
666,67 euro (zegge zeshonderdzesenzestig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de moeder van de veroordeelde tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening aan, [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de moeder van de veroordeelde verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. van Weely, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. J. Lintjer en mr. J.J. Veldheer, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 april 2025.
mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.