ECLI:NL:RBNHO:2025:4470

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/15/361863 / FA RK 25-685
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw en vaststelling van zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure. De vrouw verzoekt om de toevertrouwing van de minderjarige aan haar, terwijl de man verzoekt om een zorgregeling en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een aandeel hebben in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, maar dat de vrouw de laatste jaren een groter aandeel heeft gehad. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe om de minderjarige aan haar toe te vertrouwen, terwijl de man een substantiële rol in de zorgregeling krijgt. De man zal de minderjarige van maandag uit school tot donderdag naar school bij hem laten verblijven. De rechtbank wijst ook het verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toe, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw. Daarnaast is er een beslissing genomen over de kinderbijdrage, waarbij de man een bedrag van € 77,-- per maand aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De uitspraak is gedaan door mr. A. Warmerdam, rechter, en is openbaar uitgesproken zonder dat er rechtsmiddelen openstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
voorlopige voorzieningen
zaak-/rekestnr.: C/15/361863 / FA RK 25-685
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 24 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.E. van der Bijl, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Ruder, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 10 februari 2025;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 20 maart 2025;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 24 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 maart 2025 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

3.De beoordeling

toevertrouwing minderjarige
3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de minderjarige aan haar wordt toevertrouwd. De vrouw voert daartoe aan dat zij altijd de hoofdverzorger van [de minderjarige] is geweest en dat zij rust en stabiliteit aan [de minderjarige] kan bieden. Partijen hebben een turbulente relatie gehad die zich heeft gekenmerkt door fysiek en verbaal geweld. [de minderjarige] is ook aanwezig geweest tijdens deze mishandelingen. De man heeft richting de vrouw meerdere malen gedreigd haar familie of [de minderjarige] iets aan te doen. Dat de vrouw het verzoek tot echtscheiding niet eerder heeft ingediend, kwam omdat zij angstig is voor de grillen van de man. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. De vrouw meent dat het van belang is dat [de minderjarige] weer rust krijgt.
3.2.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt zelf om toevertrouwing van de minderjarige. De man meent dat hij voor [de minderjarige] kan zorgen en dat hij haar een stabiele leefomgeving kan geven. Ook stelt de man dat hij het contact tussen [de minderjarige] en de moeder nooit zal tegenwerken. De man erkent dat de wisselwerking tussen partijen niet goed is geweest en hij heeft zelfstandig een psycholoog ingeschakeld. De vrouw heeft onregelmatige diensten in de zorg waardoor zij vaak afwezig is. Dit zorgt er ook voor dat [de minderjarige] door verschillende mensen van de opvang wordt gehaald en daarna bij hen verblijft. De man is in staat voor [de minderjarige] te zorgen en meent dat dit het meest in haar belang is.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat beide partijen een aandeel in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] hebben. Voor de rechtbank is duidelijk geworden dat de vrouw daarin, gelet op de persoonlijke problematiek van de man, de laatste jaren een groter aandeel heeft gehad. Voor de rechtbank staat ook vast dat de vrouw [de minderjarige] een stabiele en rustige leefomgeving kan bieden. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe onder gelijktijdige afwijzing van het gelijkluidende verzoek van de man. De toevertrouwing van [de minderjarige] aan de vrouw brengt mee dat [de minderjarige] in beginsel op haar adres wordt ingeschreven.
zorgregeling
3.4.
De man verzoekt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] bij hem verblijft van zondagavond 18.30 uur tot donderdagochtend voor school. De man stelt daartoe dat partijen eerder de relatie hebben beëindigd en toen ook voornoemde zorgregeling hebben uitgevoerd. De man geeft verder aan dat hij op maandag en dinsdag vrij is en dat zijn moeder op woensdag voor [de minderjarige] kan zorgen. De man betwist dat er sprake moet zijn van begeleide omgang. De man stelt dat de vrouw elk voorstel weigert om met elkaar in gesprek te gaan. De man wordt ook niet door de vrouw geïnformeerd over [de minderjarige] . Zo heeft hij geen enkele foto of update van [de minderjarige] mogen ontvangen of haar verjaardag mogen vieren. Ook de eerste schooldag is aan hem voorbij gegaan. De man staat open voor een ouderschapsbemiddelingsgesprek, maar vindt wel dat de omgang zo snel als mogelijk moet worden hersteld.
3.5.
De vrouw voert hiertegen verweer en stelt dat de man voorheen op zondag [de minderjarige] ophaalde en haar dan vaak op maandag weer terugbracht. Zij is dan ook verbaasd dat de man thans verzoekt om een uitgebreide zorgregeling. Verder geeft de vrouw aan dat zij vanwege de escalaties tussen partijen het niet veilig vindt voor [de minderjarige] om onbegeleid contact te hebben met de man.
3.6.
De rechtbank ziet een substantiële rol weggelegd voor de man in het kader van de zorgregeling. De rechtbank betrekt daarbij dat de man tijdens de relatie van partijen ook een aandeel in de zorg en opvoeding van [de minderjarige] heeft gehad. De rechtbank acht het daarnaast van groot belang dat de minderjarige frequent contact heeft met beide ouders, zodat de minderjarige met beide ouders een goede band kan onderhouden.
De man is op maandag en dinsdag vrij en op woensdag is de moeder van de man in de gelegenheid om [de minderjarige] op te vangen uit school. De rechtbank zal dan ook een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige] van maandag uit school tot donderdag naar school bij de vader verblijft. De rechtbank ziet daarnaast geen redenen om de zorgregeling begeleid te laten plaatsvinden. Dit betekent dat de vrouw [de minderjarige] op maandagochtend naar school brengt en haar op donderdagmiddag uit school ophaalt. Een voordeel van deze regeling is dat de overdracht van [de minderjarige] veelal via de school verloopt.
3.7.
De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat beide ouders laten blijken dat zij hun emotionele toestemming geven voor het contact met de andere ouder, en dat beiden de minderjarige stimuleren om bij de andere ouder te zijn, zodat de minderjarige onbelast en vrij contact kan hebben met beide ouders. Daarbij moeten partijen zich onthouden van verdere escalaties, nu dit voor de ontwikkeling van [de minderjarige] schadelijk kan zijn.
echtelijke woning
3.8.
De vrouw verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan [adres] en de zich daarin bevindende inboedelgoederen toe te wijzen aan de vrouw, en te bevelen dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden. De vrouw acht voortzetting van het gezamenlijk gebruik van de woning niet langer houdbaar. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord en tussen partijen is sprake geweest van fysieke en mentale mishandeling. Sinds het laatste incident tussen partijen (eind januari 2025) verblijft de vrouw op verschillende plekken met [de minderjarige] . Zij durft niet terug te keren naar de echtelijke woning. Deze situatie is echter niet langer houdbaar en [de minderjarige] heeft een stabiele plek nodig. De man heeft alternatieve woonruimte; hij kan bij zijn zus of in het vakantiehuis van zijn moeder verblijven. Bovendien werkt de man en heeft hij een goed inkomen waardoor hij ook kan huren. [de minderjarige] wordt op [datum] vier jaar en gaat dan in [plaats] naar de basisschool. Deze school is op zeven minuten rijden van de echtelijke woning. Het is prettig voor [de minderjarige] als zij niet zo lang hoeft te reizen.
3.9.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt zelf om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man erkent dat de relatie van partijen niet goed is geweest, maar geeft aan dat beide partijen te ver zijn gegaan. De vrouw verblijft nu al sinds eind januari 2025 elders en zij heeft eerder ook al een jaar vrijwillig ergens anders gewoond. De man heeft geen alternatieve woonruimte. Zijn zus heeft net een kind gekregen en zijn moeder heeft een éénkamer appartement in [plaats] . Het vakantiehuis waarover de vrouw spreekt is niet van zijn moeder maar van haar partner. De zus van de vrouw is onlangs gescheiden en woont in een ruime twee-onder-een-kap woning waar de vrouw zou kunnen verblijven. Ook kan de vrouw bij haar broertje of moeder verblijven in [plaats] en heeft zij drie nichten wonen in [plaats] . Ook heeft de man werk in de buurt van de echtelijke woning, terwijl de vrouw in [plaats] werkt.
3.10.
De rechtbank overweegt dat beide partijen hebben gesteld belang te hebben bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke (koop)woning, waartoe zij beiden een verzoek hebben ingediend. Beide partijen beweren dat zij geen alternatieve woonruimte hebben. De rechtbank zal dan ook een afweging maken van hun belangen op dit punt. Vaststaat dat de vrouw met [de minderjarige] op dit moment bij haar moeder in [plaats] woont, alwaar de vrouw ook werkzaam is. De rechtbank acht onvoldoende gebleken dat die situatie niet langer kan worden voortgezet. De man werkt in [plaats] en neemt in het kader van de zorgregeling een substantieel deel van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] voor zijn rekening. Nu de man in [plaats] werkt, [de minderjarige] naar school gaat in [plaats] en [de minderjarige] van maandag uit school tot donderdag naar school bij de man verblijft, is de rechtbank van oordeel dat de man op dit moment een groter belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank wijst dan ook het verzoek van de man toe onder gelijktijdige afwijzing van het gelijkluidende verzoek van de vrouw.
kinderbijdrage
3.11.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) een bedrag van
€ 509,-- per maand dient te betalen.
3.12.
De man voert hiertegen gemotiveerd verweer en verzoekt ten laste van de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 127,-- per maand vast te stellen, met ingang van de datum van de beschikking.
behoefte
3.13.
De rechtbank stelt op grond van het besprokene ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de naar 1 januari 2025 geïndexeerde behoefte van [de minderjarige] € 990,-- per maand bedraagt. Deze behoefte neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
3.14.
Tussen partijen bestond nog discussie over een verhoging van de behoefte in verband met de kosten die de vrouw maakte voor de peuterspeelzaal van [de minderjarige] . Deze kosten zijn niet meer aan de orde nu [de minderjarige] naar de basisschool gaat, zodat de rechtbank hiermee geen rekening houdt.
draagkracht van partijen
3.15.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2025, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.310].
3.16.
De man is werkzaam bij [BV] . Bij gebrek aan verdere gegevens houdt de rechtbank rekening met de meest recente informatie. Dit betreft aan de zijde van de man een jaaropgave 2023. Uit deze jaaropgave volgt dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van € 55.813,--. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.470,-- per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 783,-- per maand.
3.17.
De vrouw is werkzaam als zelfstandig verpleegkundige. Ook bij de vrouw houdt de rechtbank, bij gebrek aan gegevens, rekening met de meest recente informatie. Dit betreft aan de zijde van de vrouw een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2023. Hieruit volgt dat de vrouw in loondienst werkzaam was en een inkomen ontving van € 10.429,--. Daarnaast had de vrouw in dat jaar een winst uit onderneming van € 49.509,--. Hiervan uitgaande en rekening houdende met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, alsmede de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 4.017,-- per maand.
3.18.
Aangezien de vrouw en [de minderjarige] nu nog staan ingeschreven op het adres van de echtelijke woning in [plaats] en het nog de vraag is per wanneer de vrouw (en [de minderjarige] ) zich op een ander adres kunnen inschrijven, houdt de rechtbank op dit moment geen rekening met een kindgebonden budget van ongeveer € 4.200,-- per jaar waarop de vrouw aanspraak zou kunnen maken. Op het moment dat de vrouw (en [de minderjarige] ) zich elders kunnen inschrijven dienen partijen over de hoogte van de kinderbijdrage met elkaar in overleg te gaan.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt de draagkracht van de vrouw dan € 1.051,-- per maand.
draagkrachtvergelijking
3.19.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 1.834,-- per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige] van € 990,-- per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 783 : 1.834 x 990 = € 423,-- per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.051 : 1.834 x 990 = € 567,-- per maand.
zorgkorting
3.20.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor [de minderjarige] , geldt een percentage van 35%.
Omdat de behoefte € 990,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 346,-- per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
conclusie
3.21.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een kinderbijdrage voor [de minderjarige] van € 77,-- (423 -/- 346) per maand aan de vrouw moet betalen.
3.22.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van partijen. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , wordt toevertrouwd aan de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- [de minderjarige] verblijft elke week van maandag uit school tot donderdagochtend naar school bij de man;
4.3.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan [adres] , met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.4.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 77,-- per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Kramer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.