3.3.2Bewijsmotivering en bespreking van het verweer
Betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte een van de twee schutters is geweest die op 11 april 2021 in opdracht van mededader [medeverdachte B] in de richting van aangever [het slachtoffer] heeft geschoten. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op beelden van de ringdeurbel van het huis aan de [adres B] , die destijds op tv zijn uitgezonden, worden vlak voor het schietincident rond 22:28 uur twee mannen gezien die in de richting lopen van de [adres A] (het huis van aangever [het slachtoffer] ). Een van de mannen met een wat zware stem vroeg: “nummer [X] of [Y] ?”. Een van de mannen (die in het proces-verbaal als NN2 wordt aangeduid) draagt een donkere trainingsbroek met onder de knie een roze/oranje fluorescerende horizontale streep rondom de kuit stuk. Deze man droeg daarnaast laag model witte sneakers.
Gelet op het tijdstip van deze beelden (te weten: vlak voor het schietincident), alsook de vraag welk huisnummer het betreft (waarbij huisnummer [Y] overeenkomt met het huis van de aangever), gaat de rechtbank ervan uit dat de mannen op deze beelden de twee schutters zijn geweest.
In de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen (p. 182) waarop twee benen te zien zijn die gekruist op een tafeltje liggen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat daarop zijn benen met zijn kleding en schoenen te zien zijn. De broek op foto vertoont een horizontale streep in een felle neonkleur, op de foto roodroze, rondom de kuit en een laag model witte sneakers.
Blijkens een chatgesprek tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin [getuige A] op 4 mei 2021 meent zijn vriendin op de camerabeelden de verdachte te hebben herkend, waarbij zij benoemt dat het niet slim van hem was kleding met neon te dragen. In haar verklaring bij de politie heeft [getuige A] bevestigd dat als je de camerabeelden ziet je kunt denken dat het de verdachte is in een trainingsbroek met neon roze/oranje.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte destijds een broek en schoenen had die overeenkwamen met de broek en schoenen die een van de twee schutters droeg. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de donkerkleurige broek een duidelijk onderscheidend kenmerk heeft in de vorm van een rozeachtige neonkleurige horizontale streep rondom de kuit.
Dat op de broek van de schutter tevens verticale lichte strepen langs de zijkant van het been te zien zijn, en dat die strepen niet te zien zijn op de foto van de verdachte met zijn benen op het tafeltje, maakt dit niet anders. Daarbij acht de rechtbank van belang het perspectief van waaruit de foto is genomen, waardoor verklaarbaar is dat strepen op de zijkant van de benen op die foto niet te zien zijn. Ook het gegeven dat [de verdachte] toen hij later in de nacht staande is gehouden door de politie blijkens de foto’s die daarvan zijn gemaakt andere kleding (onder meer een spijkerbroek en donkere schoenen) droeg dan NN2, zoals door de raadsman is aangevoerd, kan aan vorengaande conclusie geen afbreuk doen. Aan de kleding die de verdachte bij zijn staandehouding droeg komt naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis toe, omdat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [de verdachte] (de eerste keer) is staande gehouden op maandag 12 april 2021 rond 01:20 uur. Dit is enkele uren na het schietincident en de verdachte heeft dus in de tussentijd alle tijd gehad om zich om te kleden.
Dat [de verdachte] de schutter in de broek met neonstreep was, wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige B] . Hij heeft bij de politie verklaard dat in de stem op de ringdeurbeelden de stem van de verdachte herkent. Zijn verklaring over die herkenning is concreet en genuanceerd. Bij de rechter-commissaris heeft hij die verklaring gehandhaafd. Er is de rechtbank niet gebleken van enige aanleiding om aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van deze getuige te twijfelen. Van enig belang om een ander als een van de schutters aan te wijzen dan degene die de getuige verklaart herkend te hebben is niets gebleken.
Voorts heeft de rechtbank de beschikbare telefoongegevens betrokken bij haar oordeel dat de verdachte een van de twee schutters is geweest. Op basis van zendmastgegevens kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer van de verdachte de hele avond actief was, behalve rondom het tijdstip van het schietincident. De laatste aanstraling voor het schietincident was om 22:04 uur: toen straalde zijn telefoonnummer de zendmast [mast A] in Den Helder aan. Deze zendmast geeft dekking aan de plaats van het delict en is niet een zogenaamde ‘thuiszendmast’ van de verdachte. Vanaf dat moment zijn er geen telecomcontacten geweest. De eerste zendmast die door het telefoonnummer van de verdachte vervolgens weer werd aangestraald is die van zijn ‘thuiszendmast’ op de [mast B] om 23.15 uur.
Met andere woorden, in afwijking van zijn telefoongebruik voor en na het schietincident maakt de telefoon van de verdachte gedurende ruim een uur van geen enkele zendmast gebruik, terwijl juist in die tijdspanne het schietincident plaats vindt. Voor dit gegeven heeft de verdachte geen (steekhoudende) verklaring kunnen geven. Ter zitting heeft hij aangegeven er überhaupt geen verklaring voor te hebben. Bij de politie heeft hij aangegeven de gehele avond tot het moment dat hij werd gecontroleerd door de politie omstreeks 01:20 uur, bij zijn vriend [medeverdachte 2] thuis op bezoek te zijn geweest en daarom zijn telefoon niet gebruikt te hebben. Deze verklaring is niet aannemelijk geworden. De telecomgegevens komen niet overeen met die verklaring. Daaruit blijkt immers dat zijn telefoon alleen van 19:33 uur tot 20:30 uur de zendmast aanstraalt op de [mast C] te Den Helder, waar de woning van [medeverdachte 2] niet ver vanaf ligt. Vervolgens straalt zijn telefoon tot aan de zendmast-stilte enkel zendmasten aan in de omgeving van de plaats delict en verdachtes eigen woongebied te Den Helder. Tot die zendmasten behoort ook de eerste zendmast die weer wordt aangestraald na afloop van de zendmast-stilte. Met verdachtes verklaring is verder niet te rijmen dat hij vlak voor 21:00 uur telefonisch contact met [medeverdachte 2] heeft gehad van iets meer dan vijf minuten. Met de zendmastgegevens is dit wel te rijmen.
De rechtbank hecht in dit verband geen waarde aan de verklaring van [medeverdachte 2] , die de verklaring van [de verdachte] heeft bevestigd. Blijkens [medeverdachte 2] verklaring bij de politie (pagina 468) na confrontatie met een chatgesprek met de moeder van [de verdachte] , bedoelt hij met de tekst dat hij zijn best gaat doen om zijn kont eruit te halen, dat hij er alles aan zal doen om zijn maat [de verdachte] uit de cel te houden.
Op basis van de telefoongegevens gaat de rechtbank er dus van uit dat de verdachte – anders dan hij heeft verklaard – niet in de woning van [medeverdachte 2] was rondom de tijdstip van het schietincident.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte de schutter is geweest in de broek met de neonstreep en witte lage sneakers.
Medeplegen
De gezamenlijke uitvoering door de verdachte en de andere schutter, zoals daarvan uit de bewijsmiddelen blijkt, houdt een zodanig nauwe en bewuste samenwerking in dat van medeplegen moet worden gesproken.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van poging moord is vereist dat de verdachte ‘voorbedachte raad’ heeft gehandeld. Daarvoor moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de volgende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd blijkt dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden.
[medeverdachte B] heeft aan de verdachte en de tweede schutter de opdracht gegeven voor het schietincident. Tussen het accepteren van deze opdracht en het moment dat de verdachte vervolgens voor de deur van aangever stond was er voldoende tijd en gelegenheid voor de verdachte om zich te beraden. Het dossier biedt geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte ook maar iets heeft ondernomen om zijn besluit te schieten in de richting van de aangever terug te draaien.
Daarnaast is gebleken dat voorafgaand aan het schieten op de ramen van aangever is geklopt en dat de deur van de woning van aangever is ingetrapt. Dit alles met het kennelijke doel om de aangever zijn woning uit te lokken om vervolgens op hem te schieten zodra hij naar buiten kwam. Deze gang van zaken wijst op een doelgerichte en doordachte aanpak, hetgeen niet past bij een plotselinge opwelling of een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zicht daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan is evenmin gebleken. Daarmee is sprake van voorbedachten rade.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van poging moord is verder vereist dat de verdachte opzet had om de aangever te vermoorden. Ook bij voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. De aangever is, na het horen van geklop op zijn raam en het plots openvliegen van de voordeur, zijn huis uitgekomen en zag meteen toen hij voor zijn huis stond een persoon iets om hem richten. Hij zag vervolgens lichtflitsen van die persoon komen en hoorde aan een zoefgeluid langs hem dat er op hem geschoten werd. Hij hoorde dat iets de gevel van zijn woning raakte. Daarna heeft hij nog meer knallen gehoord. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat met twee verschillende wapens – waaronder met een zwaar kaliber wapen –minimaal zes keer is geschoten. In de voorgevel van de eigen woning en de woning van de buren zijn diverse schotbeschadigingen gevonden. Deze varieerden in hoogte.
Uit genoemde feiten en omstandigheden volgt dat in het wilde weg meerdere schoten zijn gelost met verschillende wapens, waaronder met een zwaar kaliber, in de richting van de aangever, die zich onbeschermd buiten voor zijn woning bevond. Door zo te handelen is de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangever door een of meer kogels geraakt zou worden. Onder de genoemde omstandigheden ontstond daarmee ook de aanmerkelijke kans dat de aangever dodelijk letsel zou oplopen. De gedragingen van de verdachte als schutter zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het in het leven roepen van genoemde aanmerkelijk kans op dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan hij die aanmerkelijke kans hebben aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van voorwaardelijk opzet: de verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [het slachtoffer] als gevolg van het schietincident zou worden gedood.
Conclusie
De rechtbank acht het medeplegen van poging tot moord zoals primair is ten laste gelegd dan ook wettig en overtuigend bewezen.