ECLI:NL:RBNHO:2025:4550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/15/338218 / HA ZA 23-189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak met bewijsopdracht en dwangsom voor nakoming van overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 26 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken in een bouwzaak tussen [eiser] en [bedrijf]. De rechtbank had eerder op 4 september 2024 een tussenvonnis gewezen waarin aan beide partijen bewijsopdrachten waren gegeven. [eiser] diende te bewijzen dat het plaatsen van roosters in de openhaardkast onderdeel uitmaakte van de overeenkomst met [bedrijf]. De rechtbank oordeelde dat [eiser] hierin niet geslaagd was, waardoor zijn vordering op dit punt werd afgewezen. Aan de andere kant had [bedrijf] de opdracht gekregen te bewijzen dat [eiser] had medegedeeld dat hij de plinten in de keuken zou afkitten. [bedrijf] heeft echter afgezien van bewijslevering, wat leidde tot toewijzing van de vorderingen van [eiser] op dit punt.

De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor [bedrijf] om de werkzaamheden binnen drie maanden na betekening van het vonnis af te ronden. Dit was noodzakelijk omdat [bedrijf] eerder niet aan zijn verplichtingen had voldaan, wat leidde tot een onvolledige uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat het belang van [eiser] bij het verkrijgen van de uitvoering van de werkzaamheden zwaarder woog dan de belangen van [bedrijf] bij het behoud van de status quo. Daarnaast werd [bedrijf] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.266,99 aan [eiser]. De proceskosten werden ook aan [bedrijf] opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk had gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/338218 / HA ZA 23-189
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.A. de Bruijn en mr. K.G.K. Wanders,
tegen
[gedaagde],eenmanszaak drijvende onder de naam
[bedrijf],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf],
advocaat: voorheen mr. J.J. Dijkman en mr. T. van den Haselkamp, inmiddels onttrokken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2024 en de daarin vermelde stukken,
- akte uitlaten bewijslevering tevens houdende akte verzoek tot aanhouding van [eiser],
- de antwoordakte van [bedrijf],
- de akte uitlaten naar aanleiding van onttrekking, intrekking enquête en verzoek om vonnis te wijzen zijdens [bedrijf] van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
De bewijsopdracht aan Vorking
2.1.
De rechtbank heeft [eiser] in het tussenvonnis van 4 september 2024 opgedragen te bewijzen dat het plaatsten van de roosters in de openhaardkast onderdeel uitmaakt van de overeenkomst met [bedrijf].
2.2.
[eiser] heeft bij akte geconstateerd dat hij op dit punt niet anders of meer bewijs kan leveren dan hij al heeft aangeleverd. [eiser] stelt dat het afvoeren van de warmte van de openhaard belangrijk is onder andere om te voorkomen dat de lijm/bindmiddelen van de gebruikte materialen los zullen komen. Roosters zijn in de ogen van [eiser] onderdeel van de eisen van goed vakmanschap voor een kast waarin warmte moet worden afgevoerd.
2.3.
De rechtbank blijft bij wat zij in het tussenvonnis van 4 september 2024 over de roosters heeft overwogen. In het bijzonder dat de aanwezigheid van een rooster niet een voorwaarde is die zonder meer uit de functionaliteit van de openhaardkast volgt, omdat de warmte via het rookkanaal kan worden afgevoerd. Uit het betoog van [eiser] volgt niet dat dit niet klopt. Dit betekent dat [eiser] geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat het plaatsen van de roosters onderdeel uitmaakt van de overeenkomst met [bedrijf]. Zijn vordering op dit punt (subonderdeel A.d) zal worden afgewezen.
De bewijsopdracht aan [bedrijf]
2.4.
De rechtbank heeft [bedrijf] in het tussenvonnis van 4 september 2024 opgedragen te bewijzen dat [eiser] medegedeeld heeft dat hij de plinten in de keuken aan de onderkant zou afkitten.
2.5.
[bedrijf] heeft afgezien van bewijslevering. Dit betekent dat de plinten in de keuken niet voldoen aan wat [eiser] mocht verwachten [1] . De rechtbank zal de vorderingen op dit punt (onderdeel j en 1.G onder b) toewijzen in die zin dat [bedrijf] plinten en dragende delen moet aanbrengen die zodanig zijn afgewerkt dat zij bestand zijn tegen dweilwater en dat zij vochtig afgenomen kunnen worden. [2]
Terugkomen op bindende eindbeslissingen
2.6.
[eiser] heeft in zijn akte uitlaten bewijslevering de rechtbank verzocht tot heroverweging van wat in rechtsoverweging 4.33 is overwogen over het zwevende bureau, omdat daar feitelijk onjuist is overwogen dat het zwevende bureau door [betrokkene] (en dus voor [bedrijf]) zou zijn voorzien van poten terwijl de aannemer van [eiser] dit heeft gedaan. Een deel van de schadevergoedingsvordering steunt volgens [eiser] op de kosten van deze werkzaamheden.
2.7.
[bedrijf] heeft hier terecht tegen aangevoerd dat dat de kosten voor het aanpassen van het zwevend bureau niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat partijen niet zijn overeengekomen dat de bureaus op zo een manier zwevend zouden moeten worden gemonteerd dat de shutters voor het raam nog steeds bereikbaar zouden zijn. Dit betekent dat de kosten voor de aanpassing van het bureau niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook niet als deze aanpassingen voor rekening van [eiser] zijn gekomen.
2.8.
De overige opmerkingen die [eiser] in dit verband heeft gemaakt vallen buiten het bereik waarbinnen de rechtbank kan terugkomen op bindende eindbeslissingen. Daarvoor moet het oordeel van de rechtbank berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag [3] . Daarvan is geen sprake. [eiser] kan het met de uitleg van de afspraken niet eens zijn, maar die uitleg berust niet op onjuiste feiten of op een verkeerde toepassing van het recht.
2.9.
Ook het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen. De rechtbank begrijpt -mede gelet op het lange traject tot heden - de wens van [eiser] om niet opnieuw een procedure te moeten starten als [bedrijf] zijn verplichtingen uit dit vonnis niet nakomt. In plaats daarvan zal daarom alsnog een dwangsom worden opgelegd voor de nakoming van de verplichtingen uit het vonnis waarvoor geen nader overleg nodig is. De rechtbank komt daarmee gedeeltelijk terug op haar beslissing over de dwangsom in het tussenvonnis van 4 september 2024, omdat [bedrijf] weliswaar in zijn antwoordakte van 24 oktober 2024 heeft verklaard dat er bij hem geen onwil is om de overeenkomst uit te voeren, maar kennelijk na het tussenvonnis van 4 september 2024 nog altijd geen begin heeft gemaakt met deze werkzaamheden. [bedrijf] moet in beweging komen en heeft het zelf in de hand in hoeverre hij dwangsommen verbeurt. De gevorderde dwangsom zal wel worden gematigd.
Omdat de advocaat van [bedrijf] zich heeft onttrokken en heeft aangegeven dat zich geen andere advocaat voor [bedrijf] zal stellen, kan [bedrijf] zich hier niet over uitlaten.
Conclusie
2.10.
Het voorgaande leidt samen met de overwegingen in het tussenvonnis van 4 september 2024 tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zo zullen worden toegewezen dat [bedrijf] de overeenkomst moet nakomen door de volgende werkzaamheden uit te voeren [4] :
A.
De openhaardkast
a. missende (front of zicht)panelen plaatsen (kastdeuren), inclusief het binnenwerk kast;
b. stalen draagconstructie plaatsen voor de optisch zwevende gashaard en draagkracht
voor het servies;
c. hitteprobleem oplossen middels hitte werend materiaal om de buitenkant van de haard
en de binnenkant van de kast;
e. kluismogelijkheid verwerken;
g. lichtbron plaatsen in nis;
i. “push to open” monteren in gehele keuken conform offerte;
j. plinten leveren welke vochtbestendig zijn, zowel onder, zijkant als voor-
kant;
k. afstellen van de huidige 4 wel geleverde frontpanelen (kastdeuren);
C.
De bureaus en planken
a. het reeds geleverde bureau voorzien van soft close lade;
b. planken leveren tegen een redelijke meerprijs, afgewerkt met HPL conform spiegelkast en beiden omlijst met LED welke aangesloten kan worden op het lichtnet 220V;
D.
De kledingkast voor de hoofdslaapkamer
a. binnenzijde voorzien van LED verlichting die niet voortdurend blijft branden;
b. aansluitend op het plafond (geen kier) - de bovenrand die de kast moet doen
aansluiten op het plafond ontbreekt nog;
E.
De nachtkasten
b. bovenop de kasten stopcontacten inbouwen, tegen redelijke meerprijs;
G.
Het kookeiland/dressoir/bijkeuken
a. nissen herstellen/afdekken tussen muur en koelkast en vriezer;
b. herstellen en vochtbestendig maken van alle plinten (zowel onder, zijkant als voor-
kant) en de bestaande dragende delen welke direct op de vloer staan;
H.
De bedframes
a. bedframe van het tweepersoonsbed leveren met correcte maatvoering zodat de bedbodem en de daarop liggende matrassen niet 30cm boven de bedrand uitsteken;
2.11.
De termijn waarbinnen [bedrijf] de werkzaamheden moet afronden zal worden gesteld op drie maanden. Daarbij speelt mee dat [bedrijf] zich al vanaf het tussenvonnis van 4 september 2024 op deze werkzaamheden heeft kunnen voorbereiden.
2.12.
Van het gevorderde schadebedrag zal een bedrag van € 2.266,99 worden toegewezen [5] .
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
[bedrijf] heeft verzocht om de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen omdat het uitvoeren of laten uitvoeren van de werkzaamheden de continuïteit van [bedrijf] ernstig in gevaar zou kunnen brengen, in die zin dat hij lopende projecten moet wijzigen, nieuwe projecten moet afzeggen en voorshands financiële investeringen zou moeten doen waarbij onzeker is of hij deze ooit terugverdient. Het belang van [bedrijf] bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, is volgens [bedrijf] beslist zwaarder dan het belang van [eiser] bij het verkrijgen van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
2.14.
Het betoog van [bedrijf], waartegen [eiser] zich heeft verzet, slaagt niet. Vast staat dat [bedrijf] zonder deugdelijke reden een groot deel van de werkzaamheden waarvoor partijen in november 2020 een overeenkomst sloten nog niet of niet volledig heeft uitgevoerd. Als gevolg hiervan is de woning van [eiser] nog altijd niet ingericht op de wijze als hem met het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Het belang van [eiser] om de overeengekomen werkzaamheden eindelijk afgerond te krijgen weegt zwaarder dan het belang van [bedrijf] bij een status quo. Daarbij speelt mee dat de meubels speciaal voor [eiser] zijn ontworpen en niet gemakkelijk door iemand anders kunnen of zullen worden afgemaakt. Bovendien heeft [bedrijf] zich – gelet op de beslissingen in het tussenvonnis van 4 september 2024 – er al geruime tijd op kunnen voorbereiden dat hij de werkzaamheden zal moeten afmaken. Voor zover dat zijn bedrijfsvoering nu nog verstoort, komt dat voor zijn rekening en risico.
2.15.
Er is ook geen reden om aan de uitvoerbaarheid bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door [eiser] zekerheid wordt gesteld. [bedrijf] heeft geen omstandigheden gesteld die voor het stellen van die voorwaarde aanleiding geven.
De proceskosten
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.16.
[bedrijf] krijgt voor het grootste deel ongelijk en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. In het tussenvonnis van 4 september 2024 is geoordeeld dat de tegenvordering tot gedeeltelijke ontbinding zal worden afgewezen. [bedrijf] krijgt dus ongelijk en zal ook worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie wordt een half punt toegekend voor de conclusie van antwoord in reconventie, ook wordt een half punt toegekend voor de mondelinge behandeling in reconventie.
De proceskosten van [eiser] voor de zaak in conventie en in reconventie tezamen worden begroot op:
- Dagvaardingskosten € 132,42
- Griffierecht € 1.301,0‬0
- Salaris advocaat € 2.456,00 (4 punten x tarief van € 614,00)
- Nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 4.167,42

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie
3.1.
gebiedt [bedrijf] binnen een termijn van drie maanden na de betekening van dit vonnis de overeenkomst met [eiser] na te komen door binnen die termijn de in rechtsoverweging 2.10 genoemde werkzaamheden uit te voeren en af te ronden, op straffe van een dwangsom van € 300,00 voor elke dag dat [bedrijf] de werkzaamheden - met uitzondering van de werkzaamheden genoemd onder C.b en E.b - niet tijdig heeft afgerond met een maximum van € 45.000,00;
3.2.
veroordeelt [bedrijf] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.266,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag van algehele betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
3.5.
veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten van [eiser], begroot op € 4.167,42. Als [bedrijf] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.6.
veroordeelt [bedrijf] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van [eiser] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.7.
verklaart dit vonnis (ook) voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af het overigens meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Rechtsoverweging 4.13 van het tussenvonnis van 4 september 2024
2.Rechtsoverwegingen 4.13 en 4.60 van het tussenvonnis van 4 september 2024
3.HR 25 april 2008,
4.Opsomming volgens het petitum in de dagvaarding
5.Rechtsoverweging 4.78 van het tussenvonnis van 4 september 2024