ECLI:NL:RBNHO:2025:4556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
350219 / HA ZA 24-148
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap met betrekking tot handgeschreven schuldbekentenissen en de rechtsgeldigheid daarvan

Deze zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van een erflater, waarbij de oudste zoon en zijn vennootschap als gedaagden optreden. De kern van het geschil draait om drie handgeschreven schuldbekentenissen die door de erflater zijn opgesteld. De vereffenaar stelt dat deze schuldbekentenissen onder druk zijn opgesteld door de oudste zoon, wat zou leiden tot vernietigbaarheid op grond van artikel 3:44 BW. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de schuldbekentenissen authentiek zijn en niet onder misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelt dat de vereffenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en wijst de vorderingen af. De rechtbank concludeert dat de gedaagden geen bedragen aan de nalatenschap hoeven terug te betalen, en veroordeelt de vereffenaar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/350219 / HA ZA 24-148
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiser],in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van
[erflater],
kantoorhoudende te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. C.J. Loggen-ten Hoopen,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gedaagden zullen ieder afzonderlijk hierna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden,
advocaat: mr. J.J. van Deventer.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] (erflater). Gedaagde partijen zijn de oudste zoon van erflater en de vennootschap van die zoon. De afwikkeling van de nalatenschap van erflater draait in belangrijke mate om drie handgeschreven schuldbekentenissen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de schuldbekentenissen door erflater zijn opgesteld en, als het antwoord daarop bevestigend luidt, of erflater dan ook de wil had om te verklaren wat hij schreef. Volgens de vereffenaar heeft [gedaagde 1] erflater onder druk gezet en zijn de schuldbekentenissen zo onder misbruik van omstandigheden tot stand gekomen, als gevolg waarvan de schuldbekentenissen vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:44 BW. Ook is in geschil of van de rekening van erflater (rechtsgeldig) aflossingen en andere betalingen aan [gedaagden] zijn gedaan.
Aan de hand van een vergelijkend handschrift onderzoek komt de rechtbank tot het oordeel dat de schuldbekentenissen door erflater zijn geschreven en ondertekend. Dat de schuldbekentenissen onder misbruik van omstandigheden tot stand zouden zijn gekomen, heeft de vereffenaar onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht de schuldbekentenissen rechtsgeldig en stelt vast dat na aflossing van een bedrag nog een vordering van € 671.709,49 uit hoofde van de schuldbekentenissen resteert. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] de ontvangen geldbedragen niet hoeven terug te betalen aan de nalatenschap. Voor vernietiging van deze rechtshandelingen bestaat geen grond. De vorderingen van de vereffenaar wijst de rechtbank daarom af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met elf bijlagen van de zijde van de vereffenaar van 8 maart 2024,
- de conclusie van antwoord met tien bijlagen van de zijde van [gedaagden] van 21 augustus 2024,
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van de zijde van de vereffenaar van 7 januari 2025 met nagekomen bijlage 12,
- de mondelinge behandeling van 22 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Loggen-ten Hoopen,
- de pleitaantekeningen van mr. Van Deventer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 februari 2021 is [erflater] (hierna: erflater) op 82-jarige leeftijd overleden. Ten tijde van zijn overlijden was hij gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden met mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Uit een medische verklaring van 3 juli 2020 volgt dat erflater niet meer in staat was zijn wil te bepalen.
2.2.
Erflater heeft vijf kinderen achtergelaten, van wie nog één kind minderjarig is. [betrokkene 1] is de moeder van de minderjarige dochter.
2.3.
Bij testament van 18 juli 2012 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft erflater [betrokkene 1] en vier van zijn kinderen tot erfgenaam benoemd. Eén zoon heeft erflater onterfd. Ook heeft erflater bepaald dat de wettelijke verdeling van toepassing is en heeft erflater een legaat opgenomen ten gunste van zijn oudste zoon, [gedaagde 1], gedaagde onder 1 ([gedaagde 1]), waarin erflater het bedrag dat [gedaagde 1] nog aan schulden aan erflater heeft aan hem legateert.
2.4.
Bij akte van 4 maart 2021 heeft [betrokkene 1] namens haarzelf en namens haar minderjarige dochter de nalatenschap van erflater onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) aanvaard.
2.5.
Bij beschikking van 6 juli 2021 heeft (de rekestenkamer van) deze rechtbank [eiser] tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater en mr. J.J. Dijk tot rechter-commissaris benoemd. De vereffenaar heeft vervolgens de vereffening ter hand genomen.
2.6.
Erflater was tot 17 november 2020 bestuurder en tot zijn overlijden enig aandeelhouder van [erflater] Beheer B.V. (hierna: [bedrijf]). Op 17 november 2020 is [gedaagde 1] bestuurder van die vennootschap geworden.
2.7.
Tot de activa van [bedrijf] behoorden aanvankelijk, na inbreng vanuit privé in 2015, de onroerende zaken gelegen aan de [bedrijf] en [nummer] te [plaats 2], alle grond van het perceel [bedrijf]-[nummer] en bergingen.
2.8.
Op 16 februari 2021, één dag voor overlijden van erflater, zijn de onroerende zaken van [bedrijf] verkocht aan Dutch Real Investment B.V. (hierna: DRI) voor een koopsom van € 1.250.000,00. De levering vond plaats op 24 februari 2021.
2.9.
Bij akte van cessie van 16 februari 2021 (hierna: de akte van cessie) cedeerde [gedaagde 1] aan DRI een geldvordering op erflater ter hoogte van € 772.270,00. De akte vermeldt dat de overgedragen geldvordering is gebaseerd op drie schuldbekentenissen waarin erflater verklaart geldbedragen aan [gedaagde 1] schuldig te zijn. Deze dateren van 1 februari 1999, 14 januari 2005 en 30 januari 2012 en tellen, volgens de akte van cessie, op tot een totaalbedrag van € 1.022.270,00. Ook vermeldt de akte van cessie dat een bedrag van € 250.000,00 op 21 september 2020 is afgelost op de vordering “middels” de akte van levering van het appartementsrecht aan de [adres 1] dat tot die datum aan erflater (in privé) toebehoorde.
2.10.
Vervolgens vermeldt een tweede akte van cessie van dezelfde datum dat DRI als verkoper de vordering van € 772.270,00 wenst over te dragen aan [bedrijf] als koper. Deze tweede akte van cessie vermeldt onderaan “
[gedaagde 1]” als verkoper en “
Dutch Real Investment B.V.”als koper, wat dus niet overeenkomt met de tekst in het lichaam van die akte. Het document is door [gedaagde 1] (in privé) en door [betrokkene 3], bestuurder van DRI, ondertekend.
2.11.
Voor de koopsom van de appartementsrechten aan de [bedrijf] en [nummer] sloten [bedrijf] en DRI op 17 februari 2021 een geldleningsovereenkomst. Daarbij spraken zij af dat een bedrag van € 100.000,00 direct werd betaald en dat DRI het restant van
€ 1.150.000,00 via maandelijkse aflossingen van € 3.000,00 betaalt.
2.12.
Op 16 en 17 februari 2021 is (in totaal) een bedrag van € 32.200,00 vanaf de bankrekening van erflater naar [gedaagde 1] overgemaakt. Erflater bevond zich op dat moment in het ziekenhuis waar hij op 9 februari 2021 was opgenomen.
2.13.
Het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het NFO) heeft onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de drie handgeschreven schuldbekentenissen. In zijn deskundigenrapport van 21 april 2022 concludeert het NFO dat het zeer waarschijnlijk is dat de drie schuldbekentenissen door erflater zijn geschreven en door erflater zijn ondertekend.
2.14.
Op 22 januari 2025 vond een gelijktijdige mondelinge behandeling plaats met de mondelinge behandeling van de procedure tegen de vereffenaar die [betrokkene 1] met de dagvaarding van 6 juni 2023 heeft ingeleid (zaak- en rolnummer: 341135 / HA ZA 23-354).

3.Het geschil

3.1.
De vereffenaar vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de drie schuldbekentenissen niet door erflater zijn opgesteld, dan wel dat de vereffenaar rechtsgeldig de vernietiging daarvan inroept, dan wel dat de vordering die daaruit voortvloeit nihil is, dan wel niet hoger is dan € 92.662,38,
II. voor recht verklaart dat de vereffenaar rechtsgeldig de vernietiging inroept van rechtshandelingen waardoor in de periode van 21 november 2020 tot en met 17 februari 2021 geld is overgemaakt van de rekening van erflater,
III. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 207.200,00, dan wel € 32.200,00 aan de nalatenschap,
IV. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van € 150.000,00, dan wel € 124.103,06,
V. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De vereffenaar legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de drie schuldbekentenissen van 1 februari 1999, 14 januari 2005 en 30 januari 2012, waarin erflater verklaart dat hij grote geldbedragen aan [gedaagde 1] schuldig is, niet door erflater zijn opgesteld dan wel vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (BW). Als de schuldbekentenissen al door erflater zijn opgesteld, dan kan het niet anders dan dat deze onder druk van [gedaagde 1], door misbruik van omstandigheden, tot stand zijn gekomen. Volgens de vereffenaar leed erflater ook voor de medische verklaring van 3 juli 2020 al langere tijd aan dementie en afasie. Verder is onduidelijk waarom pas in 2012 een schuldbekentenis over 2004 is opgesteld en blijkt uit het testament van erflater uit 2012 juist dat [gedaagde 1] op dat moment een schuld had aan erflater. In geval de schuldbekentenissen niet vernietigbaar zijn, betwist de vereffenaar de omvang van de hoogte van de vorderingen die voortvloeien uit de schuldbekentenissen.
Gelet op genoemde medische verklaring is volgens de vereffenaar daarnaast, in de periode van 21 november 2020 tot en met 17 februari 2021, onterecht een bedrag van € 357.200,00 van de rekening van erflater naar de rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgemaakt.
Voor het geval deze bedragen zien op een schuld van erflater bij [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en erflater bewust geld heeft overgemaakt of heeft laten overmaken aan [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2], stelt de vereffenaar dat sprake is van een actio pauliana. De vereffenaar beroept zich daarom op de vernietiging van de rechtshandelingen waarbij geld is overgemaakt in de periode van 21 november 2020 tot en met 17 februari 2021 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] moet daarom de betalingen (€ 207.200,00) die aan hem in privé zijn gedaan terugbetalen aan de nalatenschap en [gedaagde 2] dient een bedrag van € 150.000,00 terug te betalen aan de nalatenschap.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de vereffenaar, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vereffenaar, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vereffenaar in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] betwisten dat de schuldbekentenissen zijn opgesteld onder misbruik van omstandigheden door [gedaagde 1]. Volgens [gedaagden] wijst niets erop dat in de jaren dat de schuldbekentenissen zijn geschreven sprake was van een zwakke(re) positie van erflater ten opzichte van [gedaagde 1]. Bovendien blijkt ook nergens uit dat [gedaagde 1] erflater zou hebben bewogen tot het opstellen van de schuldbekentenissen. De vereffenaar heeft zijn stellingen op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd. Volgens [gedaagden] had [gedaagde 1] had wel degelijk een vordering op erflater, zodat [gedaagde 1] de gevorderde bedragen niet hoeft terug te betalen aan de nalatenschap. Voor wat betreft het bedrag van € 32.500,00 dat op 16 en 17 februari 2021 naar [gedaagde 1] is overgemaakt, voeren [gedaagden] aan dat van dat bedrag schulden van erflater zijn betaald, die sowieso door hem betaald hadden moeten worden. Ten aanzien van het beroep op vernietiging op grond van een actio pauliana voeren [gedaagden] onder meer aan dat dat beroep niet openstaat voor de vereffenaar en dat het daarbij om onverplichte rechtshandelingen moet gaan, waarvan geen sprake is als er - ook in de redenering van de vereffenaar - een schuld is.
Voor wat betreft de vordering tot terugbetaling van € 150.000,00 door [gedaagde 2], voeren [gedaagden] ook aan dat de vereffenaar [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk stelt voor het betalingsverkeer zoals dat heeft plaatsgevonden tussen erflater en [gedaagde 2] en dat de vereffenaar nagelaten heeft de grondslag voor die aansprakelijkheid toe te lichten. Dat [gedaagde 1] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan hij als bestuurder van [gedaagde 2] aansprakelijk zou zijn, is daarom niet gesteld en niet gebleken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De afwikkeling van de nalatenschap van erflater draait in belangrijke mate om drie schuldbekentenissen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de schuldbekentenissen door erflater zijn geschreven en ondertekend en, als het antwoord daarop bevestigend luidt, of erflater dan ook de wil had om te verklaren wat hij schreef. Volgens de vereffenaar heeft [gedaagde 1] erflater dan onder druk gezet en zijn de schuldbekentenissen onder misbruik van omstandigheden tot stand gekomen, als gevolg waarvan de schuldbekentenissen vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:44 BW. Ook is in geschil of uit de schuldbekentenissen een vordering op erflater voortvloeit en of door erflater (rechtsgeldig) aflossingen en andere betalingen zijn gedaan.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de schuldbekentenissen door erflater zijn opgesteld en dat deze niet tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden. De rechtbank legt dat hieronder uit.
De schuldbekentenissen zijn door erflater opgesteld
4.3.
De vereffenaar heeft vraagtekens geplaatst bij de echtheid van de schuldbekentenissen op grond van wat [betrokkene 1] daarover in haar procedure tegen de vereffenaar heeft gezegd. In een eerdere procedure is in opdracht van de bestuurder van DRI een vergelijkend handschriftonderzoek gedaan door het NFO. Het NFO heeft zijn bevindingen in het door de vereffenaar overgelegde deskundigenrapport van 21 april 2022 uiteengezet. Uit het rapport blijkt dat een handschrift vergelijkend onderzoek is gedaan naar onder meer de drie handgeschreven schuldbekentenissen van 1 februari 1999, 14 januari 2005 en 30 januari 2012. Daarbij dienden meerdere documenten die onbetwist van erflater afkomstig waren als referentiemateriaal. Het NFO concludeerde in zijn rapport dat “
de bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker tot extreem veel waarschijnlijker wanneer het betwiste handschrift door dezelfde persoon[Rb: erflater]
is geproduceerd als degene die ook het merendeel van het referentiemateriaal heeft geschreven dan wanneer dit niet het geval is.”En over de handtekeningen die onderaan de schuldbekentenissen staan, concludeert het NFO: “
de bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de betwiste handtekeningen authentieke handtekeningen zijn van de heer [erflater] dan wanneer het vervalsingen zijn van zijn handtekeningen.”
4.4.
Op basis van het deskundigenrapport, gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de drie schuldbekentenissen door erflater zelf zijn opgesteld en ondertekend. De door de vereffenaar niet nader geconcretiseerde geuite twijfel kan namelijk niet afdoen aan de in het rapport opgenomen conclusies.
De schuldbekentenissen zijn niet vernietigbaar op de aangevoerde gronden
4.5.
Volgt beantwoording van de vraag of de schuldbekentenissen vernietigbaar zijn. De vereffenaar heeft erop gewezen dat de schuldbekentenissen warrig zijn geschreven en de zinnen niet lopen. Volgens de vereffenaar duidt dit erop dat de verklaringen onder druk van [gedaagde 1] zijn opgesteld en dat [gedaagde 1] misbruik heeft gemaakt van de dementie van erflater. Dat standpunt volgt de rechtbank niet.
4.6.
Blijkens de medische verklaring van 3 juli 2020 was erflater op dat moment niet meer in staat om zijn wil te bepalen ten aanzien van testamentaire handelingen. Ook volgt uit de medische verklaring dat het nodig is dat zijn zakelijke en persoonlijke belangen worden behartigd. [gedaagde 1] verklaarde ter zitting uitdrukkelijk dat van dementie bij erflater in 2012 nog geen sprake was. Vereffenaar heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Uit de tekst van de schuldbekentenissen zelf kan naar oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid dat erflater ten tijde van het opstellen ervan aan dementie en/of afasie leed. Dat erflater aan dementie leed ten tijde van het opmaken van de schuldbekentenissen, waarvan de laatste dateert van 30 januari 2012, is dan ook niet gebleken. Dit betekent dat niet aangenomen kan worden dat erflater ten tijde van het opstellen van de schuldbekentissen in een zwakkere positie verkeerde dan [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] daarvan misbruik heeft gemaakt.
4.7.
De overige door de vereffenaar genoemde argumenten leiden niet tot een andere conclusie. Ten aanzien van de datum van de schuldbekentenis van 30 januari 2012, die ziet op door [gedaagde 1] voorgeschoten kosten toen erflater in 2004 in detentie zat, heeft [gedaagde 1]
ter zitting een verklaring gegeven. Volgens [gedaagde 1] liepen alle kosten van erflater (waaronder advocatenkosten) toen hij in 2004 in detentie zat via de ondernemingen van [gedaagde 1], want erflater kon niet bij zijn bankrekening waardoor hij geen betalingen kon doen. Dat deze kosten niet eerder in een schuldbekentenis zijn opgenomen komt, volgens [gedaagde 1], omdat eerst de verbouwingskosten van de winkelpanden moesten worden terugbetaald. [gedaagde 1] lichtte toe dat hij het vierde winkelpand aan de [adres 2] in [plaats 3] pas in 2011 overnam van erflater, waardoor er pas eind 2011 een einde kwam aan de verbouwingskosten waarop de schuldbekentenis uit 2005 zag. Eerst daarna hebben erflater en [gedaagde 1] gesproken over de kosten die [gedaagde 1] tijdens de detentie van erflater had voorgeschoten te vergoeden en heeft erflater daarom (pas) op 30 januari 2012 een schuldbekentenis opgesteld ten aanzien van de kosten uit 2004. [gedaagde 1] wees er daarbij op dat bij erflater in 2012 de behoefte speelde om zijn zaken goed te regelen niet alleen ten opzichte van [gedaagde 1], maar ook ten opzichte van [betrokkene 1] en hun minderjarige dochter. Erflater wijzigde namelijk op 18 juli 2012 zijn testament en vulde de huwelijkse voorwaarden aan met een verrekenbeding ten gunste van [betrokkene 1]. De door de vereffenaar genoemde omstandigheid is, zeker gelet op deze verklaring van [gedaagde 1], onvoldoende om te komen tot het oordeel dat deze schuldbekentenis door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
4.8.
De vereffenaar heeft er verder op gewezen dat de schuldbekentenis niet strookt met het legaat dat erflater ten gunste van [gedaagde 1] opnam in zijn testament van 18 juli 2012. Het legaat vermeldt: “
Ik legateer aan mijn zoon [gedaagde 1]: een bedrag in contanten ter zodanige grootte dat dit (na aftrek van de daarover verschuldigde erfbelasting) precies overeenkomt met het bedrag van de schulden (zowel zakelijk als privé) die hij op het moment van mijn overlijden nog aan mij heeft.”Volgens de vereffenaar volgt hieruit juist dat [gedaagde 1] schulden had aan erflater, het woord ‘
nog’ is hierbij van doorslaggevend belang.
4.9.
De rechtbank volgt het standpunt van de vereffenaar niet. Uit de tekst van het testament volgt namelijk niet dat de schuldbekentenissen toen niet bestonden of dat de inhoud daarvan onjuist zou zijn. Dat erflater de schuldbekentenissen op een later moment, na juli 2020, (onder druk van [gedaagde 1]) zou hebben geschreven, zoals de vereffenaar lijkt te suggereren, is ook niet gebleken.
4.10.
De vereffenaar heeft zijn standpunt dat de schuldbekentenissen tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden dus onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank de vordering van de vereffenaar dat hij rechtsgeldig de vernietiging inroept van de schuldbekentenissen van erflater zal afwijzen.
4.11.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of uit de schuldbekentenissen een vordering op erflater voortvloeit.
De omvang van de vordering op grond van de schuldbekentenis van 1 februari 1999
4.12.
De schuldbekentenis van 1 februari 1999 vermeldt dat erflater 600.000,00 gulden aan [gedaagde 1] zal terugbetalen voor de overname van slijterijen door [gedaagde 1]. De schuldbekentenis vermeldt voor zover van belang: “
zal terugbetalen aan mijn zoon na kontrole door onze gezamenlijke accountant kantoor is vast komen te staan dat de exploitatie van de slijterijen de Drankenier verliesgevend zijn en de overname prijs nihil had moeten zijn. Mijn zoon, die de exploitatie heeft voortgezet heeft na 2 jaar zwaar verlies geleden en heeft zich zwaar in de schulden moeten steken bij de bank.”Verder vermeldt de schuldbekentenis dat erflater op het moment van schrijven [gedaagde 1] niet kan terugbetalen, mede omdat hij een groot appartementencomplex met zes appartementen in [plaats 2] heeft laten bouwen. De schuldbekentenis vermeldt tot slot dat hij bij verkoop van de appartementsrechten de overnamesom aan [gedaagde 1] zal terugbetalen.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de vordering van 600.000,00 gulden opeisbaar wordt op het moment van verkoop van de appartementsrechten in [plaats 2] die erflater in eigendom had. Niet in geschil is dat het appartementsrecht aan de [adres 1], dat aan erflater in privé toebehoorde, op 24 augustus 2020 via een executieveiling is verkocht, omdat erflater zijn schulden aan de Vereniging van Eigenaren niet betaalde. De appartementsrechten aan de [bedrijf] en [nummer], die in 2015 zijn ingebracht bij [bedrijf], zijn op 16 februari 2021 verkocht. De vordering werd daarmee vanaf dat moment opeisbaar.
4.14.
Dat de schuldbekentenis de voorwaarde stelt dat er eerst een accountantscontrole moet plaatsvinden en dat uit die controle vervolgens moet volgen dat de overnameprijs nihil had moeten zijn, zoals de vereffenaar stelt, volgt de rechtbank niet. De rechtbank leest in de gebruikte woorden van erflater, mede gelet op de tweede zin en in samenhang met ter zitting door [gedaagde 1] gegeven toelichting, dat zijn vader aan de hand van de jaarcijfers zag dat er jaarlijks geld bij moest en dat [gedaagde 1] zelfs geld moest lenen bij de bank om het hoofd boven water te houden. En dat erflater vindt dat hij het bedrag van 600.000,00 gulden schuldig is aan zijn zoon,
omdatuit de accountantscontrole (de rechtbank begrijpt dat hier gedoeld wordt op jaarcijfers) bleek dat de overgenomen slijterijen verlieslatend waren, want na overname werd al twee jaar zwaar verlies geleden, en daarom had de overnameprijs nihil moeten zijn. Erflater geeft daarmee in zijn schuldbekentenis dus een reden waarom hij het bedrag verschuldigd is en stelt daaraan geen voorwaarde. Er staat namelijk niet ‘als’ uit de accountantscontrole is vast komen te staan. Dat de verlieslatende cijfers waarover gesproken wordt op dat moment nog niet daadwerkelijk gecontroleerd waren door een accountant, zoals [gedaagde 1] ter zitting aangaf, doet niet af aan de verschuldigdheid van het bedrag, omdat de rechtbank oordeelt dat erflater blijkens zijn verklaring zelf aan de hand van de jaarcijfers de conclusie had getrokken dat de overnameprijs nihil had moeten zijn.
4.15.
De conclusie is dan ook dat deze schuldbekentenis een schuld van erflater aan [gedaagde 1] van omgerekend ongeveer € 272.270,00 vertegenwoordigt, zoals ook in de akte van cessie is opgenomen.
De omvang van de vordering op grond van de schuldbekentenis van 14 januari 2005
4.16.
De schuldbekentenis van 14 januari 2005 ziet op kosten die zijn gemaakt voor de verbouwing van de winkelpanden in: “
[plaats 4], [plaats 5], [plaats 6] en [plaats 7]”.De schuldbekentenis vermeldt dat erflater alle verbouwingskosten inclusief rente zal terugbetalen aan [gedaagde 1] en dat de verbouwingskosten van de vier panden maximaal € 400.000,00 mogen bedragen.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat er verbouwingskosten zijn gemaakt. De vereffenaar heeft als productie 9 bij de dagvaarding de facturen die zien op de verbouwingskosten in het geding gebracht. De vereffenaar betwist niet langer dat de panden genoemd op de overgelegde facturen ook de panden zijn die worden genoemd in de schuldbekentenis. De vereffenaar heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de facturen gericht zijn aan de ondernemingen van [gedaagde 1] en dat daaruit dus niet volgt dat [gedaagde 1] persoonlijk de verbouwingskosten heeft voorgeschoten, zoals de schuldbekentenis van 14 januari 2005 vereist. Mocht erflater wel een bedrag verschuldigd zijn, dan kan dat volgens de vereffenaar maximaal € 349.860,38 zijn, gelet op de bij hem bekende facturen. Ook volgens [gedaagden] zijn de facturen gericht aan de ondernemingen van [gedaagde 1], maar [gedaagde 1] heeft ter zitting uitgelegd dat de verbouwingskosten door de accountant in rekening courant zijn geboekt bij zijn vennootschap en dat de accountant daarbij aangaf dat over deze kosten geen btw berekend mocht worden, omdat het om privé kosten ging. Op die manier zijn de verbouwingskosten ten bedrage van € 250.119,80 toch voor rekening van [gedaagde 1] persoonlijk gekomen.
4.18.
De rechtbank oordeelt dat met de overgelegde facturen en het overzicht dat [gedaagden] hebben opgesteld aan de hand van de grootboekrekening van Drankhandel [gedaagde 1] B.V. uit 2008 en de daarbij gegeven toelichting voldoende is aangetoond dat [gedaagde 1] nog een vordering heeft op erflater ten aanzien van de verbouwingskosten. Uit het door [gedaagden] opgemaakte overzicht volgt dat een post van in totaal € 4.006,09 niet is te herleiden naar een winkellocatie. Deze post laat [gedaagden] onbenoemd. Dat betekent dat niet vastgesteld kan worden dat de schuldbekentenis van 14 januari 2005 ook ziet op dat bedrag. De rechtbank zal de verbouwingskosten als door [gedaagden] begroot daarom met dat bedrag verminderen en de wettelijke rente daarover opnieuw berekenen met ingang van 1 januari 2012, omdat - volgens [gedaagden] - alle verbouwingskosten toen bekend waren.
4.19.
De rechtbank stelt de verbouwingskosten vast op een bedrag van (€ 250.119,80 minus € 4.006,09) € 246.113,71. Inclusief de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2021, bedraagt de totale vordering van [gedaagde 1] op erflater ten aanzien van de verbouwingskosten op grond van de schuldbekentenis van 14 januari 2005
€ 299.439,49. Dit is een lager bedrag dan de akte van cessie vermeldt.
De omvang van de vordering op grond van de schuldbekentenis van 30 januari 2012
4.20.
De schuldbekentenis van 30 januari 2012 vermeldt dat [gedaagde 1] alle rekeningen van erflater tijdens zijn detentie heeft betaald. Ook vermeldt de schuldbekentenis dat de totale opsomming van alle rekeningen in het bezit zijn van erflater en dat de totale kosten
€ 350.000,00 bedragen.
4.21.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat de opsomming van deze kosten hem niet bekend is en dat de onderliggende bewijsstukken ontbreken. Uit de schuldbekentenis volgt dat de rekeningen in het bezit zijn van erflater en dat de opsomming klopt en optelt tot een bedrag van € 350.000,00. Dat de vereffenaar onbekend is met de opsomming en de rekeningen is onvoldoende voor de conclusie dat uit deze schuldbekentenis geen schuld voortvloeit. [gedaagde 1] heeft de hoogte van het bedrag ter zitting namelijk voldoende toegelicht en niet gebleken is dat de daaronder vallende advocatenkosten door erflater zelf zijn betaald. Dat betekent dat uit deze schuldbekentenis een vordering van [gedaagde 1] op erflater voortvloeit van € 350.000,00.
Tussenconclusie: de vordering op basis van de schuldbekentenissen bedraagt € 921.709,49
4.22.
De vorderingen op basis van de drie schuldbekentenissen bedragen in totaal
(€ 272.270,00 + € 299.439,49 + € 350.000,00) € 921.709,49. Dat is een lager bedrag dan de akte van cessie van vermeldt als totaalsom van de schuldbekentenissen en een hoger bedrag dan wordt gecedeerd als vordering van verkoper. De akte van cessie vermeldt immers dat de vorderingen op basis van de schuldbekentenissen in totaal € 1.022.270,00 bedragen en dat [gedaagde 1] een vordering heeft op erflater op grond van de schuldbekentenissen van € 772.270. Het verschil in hoogte van de totaalsom opgenomen in de akte van cessie en de totaalsom waartoe de rechtbank komt, wordt verklaard doordat in de akte - anders dan de rechtbank concludeert - ervan wordt uitgegaan dat de schuldbekentenis van 14 januari 2005 een bedrag van € 400.000,00 vertegenwoordigt.
[gedaagden] voeren ter verklaring van de hoogte van de gecedeerde vordering aan dat erflater op de schuld uit de schuldbekentenissen ook al een bedrag van € 250.000,00 heeft afgelost, zoals in de akte van cessie is opgenomen. De rechtbank zal dat hieronder bespreken.
Er is een bedrag van € 331.303,06 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betaald
4.23.
De vereffenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de periode vanaf 21 november 2020 tot 17 februari 2021 ten onrechte een bedrag van
€ 357.200,00 via overboekingen vanaf de rekening van erflater hebben ontvangen. [gedaagden] hebben dat gemotiveerd betwist. Het totaalbedrag dat [gedaagden] volgens de vereffenaar ten onrechte hebben ontvangen, valt uiteen in drie posten. De rechtbank zal deze hieronder per post bespreken.
€ 250.000,00 diende als aflossing op de schuldbekentenissen
4.24.
Volgens [gedaagden] heeft [gedaagde 1] van dit bedrag € 250.000,00 als aflossing ontvangen op de vordering uit de schuldbekentenissen van erflater. Weliswaar vermeldt de akte van cessie dat op de totale vordering uit de schuldbekentenissen een bedrag van
€ 250.000,00 is afgelost “middels” de akte van levering van 21 september 2020 van het appartementsrecht aan de [adres 1], maar de notariële afrekening van de levering vond later plaats. Op 22 september 2021 ontving erflater van de notaris in verband met de levering van het appartementsrecht aan de [adres 1] een bedrag van € 400.947,04 op een SNS bankrekening die erflater speciaal voor dat doel had geopend. Vervolgens vond de feitelijke aflossing van de € 250.000,00 plaats door zeven betalingen van ieder € 25.000,00 aan [gedaagde 1] in privé (op 24 november 2020, 25 november 2020, 3 december 2020, 4 december 2020, 8 december 2020, 9 december 2020 en 20 januari 2021) en drie betalingen van ieder € 25.000 aan [gedaagde 2] (op 21, 22 en 23 november 2020). [gedaagde 2] erkent dat deze bedragen bestemd waren voor [gedaagde 1] in privé en heeft het bedrag met twee betalingen van € 60.000,00 op 26 november 2020 en € 15.000,00 op 7 december 2020 doorbetaald aan [gedaagde 1] in privé, aldus [gedaagden].
4.25.
Anders dan de vereffenaar is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] met deze uitleg voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat met deze betalingen een bedrag van
€ 250.000,00 aan [gedaagde 1] is betaald ter (gedeeltelijke) aflossing van zijn vordering uit hoofde van de schuldbekentenissen. Dat op 21 september 2020 ook al € 250.000,00 is afgelost aan [gedaagde 1] en dus in totaal € 500.000,00 zoals de vereffenaar stelt onder verwijzing naar de akte van cessie, volgt de rechtbank niet. In de akte van cessie is wel opgenomen dat op 21 september 2020 aflossing heeft plaatsgevonden door erflater middels de akte van levering van de [adres 1] te [plaats 2], maar de rechtbank begrijpt de akte van cessie na de toelichting van [gedaagden] aldus dat feitelijke aflossing heeft plaatsgevonden nadat erflater het geld van de levering heeft ontvangen en niet op 21 september 2020. Dat kan ook niet, want toen had de notaris de koopsom ook nog niet overgemaakt. Evenmin blijkt die stelling van de vereffenaar uit bankafschriften waarover hij de beschikking heeft.
4.26.
De rechtbank is verder van oordeel dat de vereffenaar niet met succes de vernietiging van deze rechtshandelingen kan inroepen op grond van misbruik van omstandigheden, mede gelet op het feit dat het gaat om betaling naar aanleiding van de door erflater jaren eerder opgestelde schuldbekentenissen en dus niet om bijvoorbeeld schenkingen. Het feit dat de betalingen zijn verricht na de medische verklaring van 3 juli 2020, is gelet op wat [gedaagde 1] onbetwist ter zitting over de gesteldheid van erflater op die momenten heeft verklaard, onvoldoende voor de conclusie dat erflater de bedragen niet heeft overgemaakt en/of dat deze betalingen tegen zijn wil waren.
Deze rechtshandelingen zijn ook niet vernietigbaar op grond van actio pauliana. Als hiervoor vastgesteld, gaat het niet om onverplichte rechtshandelingen. Voor een andere grond voor vernietiging wegens paulianeus handelen is onvoldoende gesteld; niet zonder meer valt bijvoorbeeld in te zien dat hier sprake zou zijn van benadeling van schuldeisers.
Dat betekent dat geen grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen die zien op vernietiging van deze rechtshandelingen en terugbetaling van de bedragen die het betreft.
[gedaagde 2] ontving nog een bedrag van € 75.000,00, maar betaalde daarvan
€ 25.896,94 terug.
4.27.
Naast het bedrag van € 75.000,00 dat [gedaagde 2] doorbetaalde aan [gedaagde 1] privé, ontving zij op 5, 6 en 7 december 2020 nog driemaal € 25.000,00. Volgens [gedaagden] diende een bedrag van € 49.103,06 als verrekening van een schuld van erflater aan Drankhandel [gedaagde 1] B.V. Voor deze verrekening had erflater toestemming gegeven door het over en weer accepteren van een derden verrekening en is dit in de administratie van [gedaagde 2] vastgelegd met een memoriaalboeking van 29 december 2020. De vereffenaar heeft dit niet weersproken.
[gedaagden] erkennen dat [gedaagde 2] teveel had ontvangen. Na de verrekening heeft [gedaagde 2] vervolgens op 18 januari 2021 een bedrag van € 25.896,94 terugbetaald aan erflater. De vereffenaar heeft dat erkend en ter zitting verklaard dat het door [gedaagde 2] terug te betalen bedrag met € 25.896,94 moet worden verminderd.
Omdat de vereffenaar het beoog van [gedaagden] over verrekening van € 49.103,06 niet heeft weersproken, heeft hij in het licht daarvan onvoldoende gesteld dat [gedaagde 2] (en [gedaagde 1]) dit bedrag moeten terugbetalen.
Ten aanzien van het beroep van de vereffenaar op vernietiging van deze rechtshandelingen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.26 heeft overwogen.
De conclusie hiervan is dat geen grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen die zien op vernietiging van deze rechtshandelingen en terugbetaling van de bedragen die het betreft.
De betalingen van in totaal € 32.200,00 op 16 en 17 februari 2021
4.28.
De vereffenaar vordert tot slot nog terugbetaling van [gedaagde 1] van een bedrag van
€ 32.200,00 dat [gedaagde 1] op 16 en 17 februari 2021 ontving. Volgens [gedaagden] heeft [gedaagde 1] niet een bedrag van € 32.200,00, maar € 40.200,00 aan geldmiddelen van erflater aangewend om kosten van erflater te betalen.
4.29.
Uit het overzicht dat de vereffenaar als productie 12 heeft overgelegd volgt dat de vereffenaar een bedrag van € 30.083,55 aan voorgeschoten kosten erkent. [gedaagden] voeren aan dat de juridische kosten van erflater in het kader van de procedure tussen [betrokkene 1] en erflater over de onderbewindstelling van erflater lager zijn uitgevallen dan de aanvankelijk geraamde kosten. [gedaagde 1] heeft in dat kader uiteindelijk een bedrag van
€ 2.942,28 betaald voor erflater. Deze kosten kwamen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van erflater, zodat ook die betaling terecht is. Dat betekent dat een rechtsgrond bestond voor de betaalde 32.200,00.
Ten aanzien van het beroep van de vereffenaar op vernietiging van deze rechtshandelingen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.26 heeft overwogen.
De conclusie hiervan is dat geen grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen die zien op vernietiging van deze rechtshandelingen en terugbetaling van de bedragen die het betreft.
Conclusie: [gedaagden] hoeven geen geld aan de nalatenschap terug te betalen
4.30.
Gelet op wat hierboven is overwogen, moet de conclusie zijn dat de vordering op erflater uit hoofde van de schuldbekentenissen na aftrek van het afgeloste bedrag van
€ 250.000,00, nog € 671.709,49 bedraagt. De vraag wie de rechthebbende op deze vordering is, ligt in deze procedure niet voor.
Ten aanzien van de bedragen die door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de ontvangen bedragen dienden ter aflossing van schulden van erflater waarvoor hij toestemming had gegeven, dan wel ter vergoeding van voorgeschoten kosten van erflater door [gedaagde 1]. De vereffenaar heeft niet rechtsgeldig de vernietiging ingeroepen van deze rechtshandelingen. Dat betekent dat [gedaagden] geen geldbedragen aan de nalatenschap hoeven terug te betalen.
4.31.
De rechtbank wijst de vorderingen van de vereffenaar af.
De vereffenaar moet de proceskosten betalen.
4.32.
De vereffenaar is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.223,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van de vereffenaar af,
5.2.
veroordeelt de vereffenaar in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de vereffenaar niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. E.B. van den Heuvel en mr. J.H. Duyvensz en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.