In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2025 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van het bewind dat was ingesteld over de goederen van de verzoeker. De verzoeker, die na anderhalf jaar onder bewind te hebben gestaan, heeft aangevoerd dat zij in staat is haar financiële belangen weer zelf te behartigen. Dit verzoek is ingediend op 19 april 2024, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2024 en 24 maart 2025. Tijdens de eerste zitting heeft de kantonrechter besloten het verzoek aan te houden om de verzoeker de kans te geven een zelfredzaamheidstraject te volgen. Op de tweede zitting heeft de bewindvoerder bevestigd dat het traject goed is verlopen en dat de verzoeker haar huur en zorgverzekering zelf heeft betaald. De bewindvoerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opheffing van het bewind, en de verzoeker heeft aangegeven dat zij waar nodig hulp krijgt van haar moeder. Gezien de positieve ontwikkelingen heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verzoeker voldoende heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De kantonrechter heeft het bewind opgeheven, met ingang van twee weken na de uitspraak, en heeft de beloning voor de bewindvoerder vastgesteld op € 248,00 exclusief btw.