ECLI:NL:RBNHO:2025:4603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
15.016491.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, mishandeling en het voorhanden hebben van een Cobra met betrekking tot de ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal, mishandeling en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (een cobra). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 januari 2025 in Haarlem meerdere goederen, waaronder boreks en flessen Robijn wasmiddel, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Tevens heeft de verdachte op dezelfde datum een andere persoon mishandeld door deze in het gezicht te krabben. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een cobra op 16 oktober 2024.

De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en heeft op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de processen-verbaal van aangifte en bevindingen tot bewezenverklaring van de feiten besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de feiten gekwalificeerd als diefstal, mishandeling en overtreding van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de ISD-maatregel, maar heeft geconcludeerd dat niet aan de zachte criteria voor deze maatregel is voldaan. De verdachte heeft een instabiel leven en heeft nooit de kans gehad om met hulp van de reclassering zijn leven op orde te krijgen. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan de verdachte is om de geboden kans te grijpen en hard aan zichzelf te werken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.016491.25 (zaak A); ter terechtzitting gevoegd 81.044485.25 (zaak B)
Uitspraakdatum: 24 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Petkovic, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
1
hij op of omstreeks 14 januari 2025 te Haarlem een of meerdere boreks en/of een of meerdere flessen Robijn wasmiddel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] ., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 14 januari 2025 te Haarlem [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen in het gezicht te krabben;
Zaak B
hij op of omstreeks 16 oktober 2024, te Haarlem, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, één cobra , in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten en heeft vastgesteld dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
Zaak A, feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 10 april 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 14 januari 2025.
Zaak A, feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 10 april 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 14 januari 2025.
Zaak B:
  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2024;
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 10 april 2025;
  • het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, van 8 december 2024.
De hiervoor genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1
hij op 14 januari 2025 te Haarlem meerdere boreks en meerdere flessen Robijn wasmiddel, die geheel aan [slachtoffer 1] . toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 14 januari 2025 te Haarlem [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te krabben.
Zaak B
hij op 16 oktober 2024 te Haarlem, opzettelijk één cobra, in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, feit 1: diefstal
Zaak A, feit 2: mishandeling
Zaak B: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wordt voldaan aan de harde criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel, maar dat de verdachte eerst een kans moet krijgen om, met behulp van de reclassering, zich in te spannen voor een beter leven. De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten volgens de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht, een behandelverplichting (bij de Brijder, Jellinek of een soortgelijke instelling), maatschappelijke opvang (als de reclassering dat nodig vindt) en een inspanningsverplichting met betrekking tot het verkrijgen van een inschrijfadres. De officier van justitie vordert de directe uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor oplegging van een ISD-maatregel en merkt op dat zij het dan ook magistratelijk vindt van de officier van justitie dat hij deze maatregel niet vordert. De raadsvrouw kan zich gelet op de geldende richtlijnen vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Toen hij door de beveiliger werd betrapt en apart genomen, heeft hij de beveiliger mishandeld door hem in het gezicht te krabben. Winkeldiefstal brengt op zichzelf al schade en hinder met zich mee, maar geweld tegen een beveiliger maakt dit nog verwerpelijker. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de beveiliger en andermans eigendom. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zwaar professioneel vuurwerk en daarmee onverantwoorde risico’s genomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 21 maart 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar veelvuldig, in totaal tien keer, voor diefstal is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 2 april 2025, opgesteld door [reclasseringswerker] . Uit dit rapport volgt dat het leven van de verdachte op vrijwel alle leefgebieden instabiel is; hij heeft geen huisvesting of dagbesteding en er is sprake van (ernstige) verslavingsproblematiek. Deze omstandigheden maken dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De reclassering schrijft dat het de verdachte, die sinds 2016 in Nederland zou verblijven, niet gelukt is om ‘zelfvoorzienend’ te worden. De verdachte zou daarom geen aanspraak kunnen maken op sociale voorzieningen in Nederland, zoals maatschappelijke opvang of een uitkering, zodat slechts in zeer beperkte mate invulling kan worden gegeven aan een reclasseringstoezicht. De verdachte heeft dan ook nooit een hulpaanbod vanuit de reclassering gekregen. Omdat de verdachte heeft gezegd terug te willen keren naar Litouwen om voor zijn zieke vader te zorgen, heeft de reclassering de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer naar Litouwen onderzocht. De reclassering concludeert echter, op basis van informatie van [naam 2] (een maatschappelijke organisatie die zich inzet voor EU-onderdanen), dat de verdachte hiervoor niet open staat. Dit brengt de reclassering tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel onvermijdelijk is. De ISD-maatregel is een mogelijkheid om de verdachte in zorg te krijgen en mogelijk te stabiliseren, aldus de reclassering.
[reclasseringswerker] heeft ter zitting verklaard dat je je kunt afvragen of in het verleden niet toch een hulpverleningstraject vanuit de reclassering opgestart had kunnen (en moeten) worden. Zij heeft verder toegelicht dat het op zichzelf mogelijk is om de verdachte hulp te bieden gericht op zijn verslavingsproblematiek en hem te ondersteunen bij het op orde krijgen van andere leefgebieden (zoals huisvesting en dagbesteding). Het lijkt er volgens [reclasseringswerker] op dat de verdachte nooit een hulpaanbod van de reclassering heeft ontvangen omdat de inschatting steeds is geweest dat een dergelijk traject weinig kans van slagen zou hebben.
De verdachte heeft ter zitting verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen en verklaard dat hij graag hulp zou krijgen van de reclassering. De verdachte wil af van zijn drugsverslaving, hij wil graag in Nederland blijven en zegt dat hij via een kennis aan het werk kan en dat deze kennis hem ook kan helpen met een verblijfplaats.
Strafoplegging
De rechtbank constateert dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet aan de zogenoemde zachte criteria is voldaan. De ISD-maatregel is immers een uiterste middel (
ultimum remedium), dat in beginsel pas wordt toegepast als eerdere straffen de verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden te recidiveren én indien eerdere hulpverlening niet het gewenste effect heeft gehad.
Uit het reclasseringsadvies en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat de verdachte nog nooit de kans heeft gehad om, met hulp vanuit de reclassering, te stoppen met het gebruik van harddrugs en zijn leven ook op andere gebieden een positieve wending te geven. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze kans wel aan de verdachte worden geboden. De rechtbank benadrukt dat het aan de verdachte is om deze kans aan te grijpen en hard aan zichzelf te werken, zodat hij zijn leven op de rit kan krijgen.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank zal, met het oog op beperking van het recidiverisico en om de goede voornemens van de verdachte een kans van slagen te geven, aan het voorwaardelijke strafdeel de volgende voorwaarden verbinden:
  • Meldplicht bij de reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Meewerken aan verkrijgen inschrijfadres
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan middelencontrole
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de bewezenverklaarde feiten geen aanleiding om bovenstaande voorwaarden direct uitvoerbaar te verklaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit;
9.2.2.1 van de Wet milieubeheer; en
1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering, op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door Brijder of Jellinek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Meewerken aan verkrijgen inschrijfadres
De veroordeelde is gehouden mee te werken aan en zich in te spannen voor het verkrijgen van een inschrijfadres.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien de reclassering dit nodig acht, verblijft de veroordeelde in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. Voor deze controle kan de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2025.