ECLI:NL:RBNHO:2025:4639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/15/361317 / FA RK 25-391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen vader en minderjarige in afwachting van hulpverlening

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om omgang met zijn minderjarige kind. De vader, die recentelijk strafrechtelijk is veroordeeld voor een incident met de moeder, heeft positieve stappen gezet door zijn straf uit te zitten, hulp te zoeken bij de GGZ en onder toezicht van de reclassering te staan. Ondanks deze stappen, oordeelt de rechtbank dat de omgang tussen de vader en de minderjarige nog niet veilig genoeg is, gezien de geconstateerde problematiek van de vader en het feit dat zijn behandeling bij de GGZ nog niet is afgerond. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige omgangsregeling afgewezen en de zaak pro forma aangehouden tot 29 oktober 2025, om de voortgang van de behandeling van de vader te monitoren en om te beoordelen of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming op dat moment aangewezen is. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek van de vader, wijzend op de onveilige situatie die zijn gedrag in het verleden heeft gecreëerd. De rechtbank heeft de moeder verzocht om informatie te verschaffen over de statusvoorlichting van de minderjarige en heeft aangegeven dat de vader elke twee maanden een recente foto van de minderjarige zal ontvangen, samen met informatie over haar ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
provisionele voorziening: zaak-/rekestnr.: C/15/361436 / FA RK 25-464
bodemprocedure: zaak-/rekestnr.: C/15/361317 / FA RK 25-391
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 april 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.H. Gillis, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. de Geest, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.De procedure

in de provisionele voorziening
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 29 januari 2025;
- het verweer, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 20 maart 2025;
- de berichten, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen op
20 en 24 maart 2025.
in de bodemprocedure
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, van de vader, ingekomen op 24 januari 2025;
- het verweer, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 20 maart 2025;
- de berichten, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen op
28 januari 2025, 20 en 24 maart 2025.
1.3.
De behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 maart
2025 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Tevens was ter zitting als informant
aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te
noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de moeder.

3.Het verzoek

in de provisionele voorziening
3.1.
De vader verzoekt de rechtbank bij wijze van provisionele voorziening om de volgende opbouwende omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen:
- gedurende de eerste maand verblijft [de minderjarige] één uur per week begeleid bij de vader;
- gedurende de tweede maand verblijft [de minderjarige] twee uur per week begeleid bij de vader;
- gedurende de derde en vierde maand verblijft [de minderjarige] gedurende drie uur per week begeleid bij de vader;
- gedurende de vijfde en zesde maand verblijft [de minderjarige] gedurende vier uur per week begeleid bij de vader;
- gedurende de zevende maand verblijft [de minderjarige] gedurende vijf uur per week begeleid bij de vader;
- vanaf maand acht verblijft [de minderjarige] onbegeleid van zaterdagmiddag 12:00 uur tot 17:00 uur bij de vader;
- vanaf maand negen geven partijen uitvoering aan de door de man verzochte zorgregeling inhoudende dat [de minderjarige] iedere zaterdagmiddag van 12:00 uur tot 17:00 uur en iedere woensdagmiddag van 15:00 uur tot 17:00 uur bij de vader zal blijven.
in de bodemprocedure
3.2.
De vader verzoekt de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere zaterdagmiddag van 12:00 uur tot 17:00 uur en iedere woensdagmiddag van 15:00 uur tot 17:00 uur bij de vader zal blijven.
3.3.
De vader heeft ter onderbouwing van de verzoeken het volgende naar voren gebracht. Partijen hebben een turbulente relatie gehad met hoogoplopende ruzies en spanningen. De vader erkent dat hij verbaal agressief is geweest naar de moeder. Tijdens de relatie droeg hij de financiële lasten en dit bezorgde hem stress. Verder had hij geen goede band met de familie van de moeder die erg negatief was over hem. Ook is zijn vader overleden. Partijen zijn enkele maanden na de geboorte van [de minderjarige] uit elkaar gegaan. Het contact met [de minderjarige] werd steeds minder en daar is de vader niet op een goede manier mee omgegaan. Het heeft geleid tot het feit waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van 29 maart 2024. De vader heeft zijn straf uitgezeten, heeft hulp gezocht bij de GGZ en heeft onder toezicht gestaan van de reclassering. Ook heeft de vader de verplichte GGZ-behandeling gevolgd. Volgens de vader zijn er geen contra-indicaties meer voor omgang. Hij probeert met de opbouwende regeling tegemoet te komen aan de belangen van [de minderjarige] . De vader heeft al contact opgenomen met het Wijkteam. Het Wijkteam is bereid om de omgang te begeleiden, maar stelt als voorwaarde dat er concrete afspraken liggen. De vader heeft [de minderjarige] al twee jaar niet gezien en zou graag een band met haar willen opbouwen. Hij heeft de afgelopen anderhalf jaar hard aan zichzelf gewerkt. De vader staat onder bewind en is bezig om zijn schulden af te lossen. Hij ontvangt nu nog een Wajong-uitkering, maar geeft aan meer te willen werken.
3.4.
Op de zitting is door en namens de vader aangevuld dat er sprake was van een samenloop van omstandigheden en dat hij daardoor zoveel fouten heeft gemaakt. De vader heeft ingezien dat zijn gedrag niet goed was en dat hij in dergelijke situaties anders moet handelen. De vader is bezig om zijn gedrag positief te veranderen, maar hij is nog niet waar hij wil zijn. Desgevraagd geeft de vader aan dat hij nooit zou ontploffen in het bijzijn van [de minderjarige] . [de minderjarige] is heel belangrijk voor hem en zij is het enige wat de vader nog heeft. De vader vindt het belangrijk om aan te sluiten bij de aankomende levensfases van [de minderjarige] en zijn vaderrol in te nemen. [de minderjarige] moet de kans krijgen haar vader te leren kennen. De vader realiseert zich dat hij het vertrouwen moet winnen van de moeder en dat hij moet laten zien dat hij voor [de minderjarige] kan zorgen. De vader maakt positieve stappen, hetgeen ook wordt beaamd door de reclassering. Één uur contact met [de minderjarige] zou al voldoende zijn voor de vader om [de minderjarige] te leren kennen en om aan de moeder aan te tonen dat hij aan zichzelf werkt. Ook is hij bereid mee te werken aan een Raadsonderzoek. De vader merkt nog op dat, in het geval zijn verzoek wordt afgewezen, hij graag een foto van [de minderjarige] zou krijgen.

4.Het verweer

in de provisionele voorziening en in de bodemprocedure
4.1.
De moeder is van mening dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Daartoe heeft de moeder betoogd dat de relatie van partijen zich heeft gekenmerkt door fysiek en verbaal geweld vanuit de vader naar de moeder. Zij heeft meerdere malen in een Blijf Van Mijn Lijf Huis gezeten. De moeder betwist dat de vader alle financiële lasten droeg en dat zijn vader tijdens de relatie overleed. De moeder heeft altijd gewerkt en de vader van de vader is al vóór de relatie van partijen overleden. De vader is eerder ook al veroordeeld voor het plegen van verschillende strafbare feiten jegens de moeder. De moeder heeft er weinig vertrouwen in dat de vader op verantwoorde wijze omgang kan hebben met [de minderjarige] . Als het even niet gaat zoals de vader wil, kan hij ontploffen en zijn onvoorspelbare gedrag leidt tot onveilige situaties. Het Wijkteam is eerder betrokken geweest bij partijen, maar heeft toen de begeleiding gestopt vanwege het gedrag van de vader. Verder twijfelt de moeder of de vader zo hard aan zichzelf heeft gewerkt. Hoewel er in de aanmelding van de vader bij de forensische psychiatrie is vermeld dat op basis van statische en dynamische risicofactoren het recidiverisico wordt ingeschat als matig, staat er ook dat het recidiverisico op basis van de in het rapport genoemde statische factoren wordt getaxeerd op zéér hoog. Verderop staat ook vermeld dat de vader criminaliteit niet afkeurt. Volgens de moeder is de vraag gerechtvaardigd of het verzoek van de vader niet prematuur is, gelet op zijn onderliggende (geconstateerde) problematiek, en gelet op de ernst en de frequentie van de feiten die de vader heeft gepleegd. De moeder wil nog opmerken dat zij heeft begrepen dat de vader pas ook nog heeft vastgezeten voor mishandeling van zijn (inmiddels ex-)vriendin. De moeder is bezig om [de minderjarige] (met behulp van het Wijkteam) statusvoorlichting te geven, want zij weet nu nog niet wie haar vader is. Volgens de moeder is het nog te vroeg om op enige manier contact tussen de vader en [de minderjarige] toe te staan.
4.2.
Op de zitting heeft de moeder aangevuld dat zij hulp heeft gezocht bij het Wijkteam en dat volgens het Wijkteam [de minderjarige] nog te jong is voor statusvoorlichting. De moeder heeft de huisarts ingeschakeld en de huisarts zal [de minderjarige] doorverwijzen naar een kinderpsycholoog. De moeder blijft van mening dat de vader zijn verzoek om omgang met [de minderjarige] te vroeg heeft ingediend. Zijn behandelingen zijn nog niet afgerond. Verder betwist de moeder dat de vader nooit agressief gedrag zou vertonen naar [de minderjarige] . De moeder is in het verleden geduwd door de vader, terwijl zij [de minderjarige] in haar handen had. De moeder heeft erkend dat de vader op dit moment geen informatie ontvangt over [de minderjarige] . De moeder kan de vader zelf niet informeren vanwege het nog geldende contactverbod. Het Wijkteam zou een hulpverlener regelen om deze taak op zich te nemen. Dit is echter niet gebeurd.

5.5. Visie van de Raad

5.1.
De Raad heeft op de zitting aangegeven te weinig informatie te hebben om een advies te kunnen geven. Voor een Raadsonderzoek lijkt het nog te vroeg. De behandeling van de vader bij de GGZ heeft immers nog niet plaatsgevonden en uit de overgelegde stukken blijkt ook niet op welke termijn deze behandeling resultaat zou opleveren. Het gaat om een heel intensief en langdurig traject. Voor de Raad is het van belang dat de omgang veilig is voor zowel [de minderjarige] als de moeder. De Raad vraagt zich af of dit het juiste moment is om de omgang op te starten. De Raad betwijfelt of er genoeg informatie is voor een risicotaxatie, hetgeen vereist is voor het opstarten van de omgang.

6.De beoordeling

in de provisionele voorziening
6.1.
Zoals hierna zal blijken, zal de rechtbank een beslissing in de bodemprocedure geven. Het verzoek om een voorlopige omgangsregeling zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
in de bodemprocedure
6.2.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. In dit geval acht de rechtbank omgang tussen de vader en [de minderjarige] (nog) niet aan de orde. Door de vader is voldoende gemotiveerd aangegeven dat er sinds het incident met de moeder, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, stappen zijn gezet. De vader heeft zijn straf uitgezeten, heeft hulp gezocht bij de GGZ en heeft onder toezicht gestaan van de reclassering. Deze ontwikkelingen zijn echter pril. Gelet op de geconstateerde problematiek van de vader acht de rechtbank het van belang dat hij eerst zijn behandeling afrondt bij de GGZ. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de omgang voor zowel [de minderjarige] als de moeder voldoende veilig moet zijn. Daarvan is, mede nu het traject bij de GGZ nog niet is afgerond, onvoldoende gebleken. Hoewel beide partijen hebben aangegeven te willen meewerken aan een onderzoek door de Raad, zal de rechtbank op dit moment ook geen onderzoek door de Raad gelasten. Nu de vader de komende tijd nog onder behandeling zal zijn en over het verloop en de resultaten daarvan voorlopig nog onvoldoende bekend zal zijn, acht de rechtbank dat niet zinvol. Een onderzoek door de Raad is intensief voor alle betrokkenen en van belang is dat het wel effectief is.
6.4.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de zaak pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden, te weten
tot 29 oktober 2025,en daarbij (de advocaat van) de vader verzoeken de rechtbank te informeren over de stand van zaken rondom het door de vader te volgen GGZ-traject en eventuele andere hulpverlenings- of behandeltrajecten voor zijn problematiek. Tevens zal de rechtbank de moeder verzoeken informatie te verschaffen over de stand van zaken met betrekking tot de statusvoorlichting van [de minderjarige] . De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder hier de komende periode (met de door haar betrokken professionele begeleiding) actief mee aan de slag gaat.
6.5.
De rechtbank zal daarna beslissen over de verdere voortgang van de procedure. Mede aan de hand van de door partijen verstrekte informatie, kan dan nogmaals worden bezien of een onderzoek door de Raad is aangewezen.
6.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder, zo nodig door tussenkomst van een derde, de vader voortaan elke twee maanden zal voorzien van een recente foto van [de minderjarige] , met daarbij kort de belangrijkste informatie over haar ontwikkeling.

7.De beslissing

De rechtbank:
in de provisionele voorziening
7.1.
wijst het verzoek af;
in de bodemprocedure
7.2.
houdt de beslissing over het vaststellen van een omgangsregeling aan tot
29 oktober 2025PRO FORMA;
7.3.
verzoekt advocaten om de rechtbank te informeren over de stand van zaken betreffende de onder 6.4 vermelde vragen, uiterlijk op
29 oktober 2025;
7.4.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Kramer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.