ECLI:NL:RBNHO:2025:4642

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 6177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van diplomatieke nota van de minister van Buitenlandse Zaken aan de WHO over wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling 2005

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser en eiseres tegen de afwijzing van een verzoek om openbaarmaking van een diplomatiek document. Eiseres had op 18 januari 2024 verzocht om openbaarmaking van een brief aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarin Nederland een voorbehoud maakt ten aanzien van wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling 2005. De minister van Buitenlandse Zaken heeft dit verzoek afgewezen op 22 maart 2024, en deze afwijzing is in een later besluit op bezwaar bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet overtuigend heeft aangetoond dat het belang van de bescherming van internationale betrekkingen zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de nota. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaart omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom openbaarmaking van het document schadelijk zou zijn voor de internationale betrekkingen. De rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht en de reiskosten van eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] (NH), eiseres

[eiser] , uit [plaats 2] , eiser,

en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. S.R. Raterink, mr. drs. J.W.J. van Eijndhoven, mr. J.T.E. van der Eijk-Peters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en eiseres (samen: eisers) tegen de afwijzing van het verzoek van eiseres om openbaarmaking van een document.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 22 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 september 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 18 januari 2024 verzocht om openbaarmaking van de brief van 16 augustus 2023, die gestuurd is aan de WHO, waarin Nederland een voorbehoud maakt ten aanzien van het besluit van de World Health Assembly van 28 mei 2022 om de International Health Regulations van 2005 te wijzigen.
3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Wet open overheid (Woo). Het belang van openbaar maken van het gevraagde document weegt volgens verweerder niet op tegen het belang van bescherming van de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties.
4. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder maakt de diplomatieke nota (Note Verbale) onderdeel uit van het diplomatieke verkeer tussen Nederland, de WHO en andere betrokken staten. De vertrouwelijkheid van het document volgt volgens verweerder reeds uit het feit dat de nota onderdeel uitmaakt van het diplomatieke verkeer in een lopend diplomatiek traject. Het is van groot belang dat landen en organisaties kunnen vertrouwen op het vertrouwelijk karakter van deze contacten, ook in de toekomst. Indien de documenten die onderdeel uitmaken van het diplomatiek verkeer met de WHO openbaar gemaakt zouden worden, zou dat de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van (bilaterale) dialogen ondermijnen en er toe leiden (door de openbaarmaking) dat organisaties zoals de WHO dan wel andere landen minder geneigd zijn om informatie te delen / samen te werken dan wel zullen de betrekkingen met (in ieder geval) de WHO (in het kader van het huidige traject dan wel in de toekomst) stroever gaan verlopen. Voldoende is dat men als gevolg van het verschaffen van informatie kan voorzien dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen. Volgens verweerder volgt uit de aard en de inhoud van het document de vertrouwelijkheid van de daarin vervatte correspondentie dat met de openbaarmaking een verslechtering van de betrekkingen is te voorzien en dat het belang bij goede betrekkingen zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarheid. De omstandigheid dat bekend is dat Nederland een voorbehoud heeft gemaakt, maakt niet dat daarom ook de nota openbaar gemaakt moet worden. Het betreft immers een document dat onderdeel is en blijft van diplomatiek verkeer tussen partijen en de vertrouwelijkheid overstijgt deze enkele kwestie en heeft eveneens betrekking op de vertrouwelijkheid en effectiviteit van de diplomatieke dialoog in de toekomst. Ter beoordeling of het stuk ter vertrouwelijke inzage aan de Tweede Kamer gestuurd kon worden is een zienswijze opgevraagd bij de WHO. Hierbij is te kennen gegeven en dat het stuk wel ter vertrouwelijke inzage aan de Tweede Kamer aangeboden kon worden maar niet aan een ieder beschikbaar gesteld zou moeten worden.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep van eiser
5. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om openbaarmaking is ingediend door eiseres. In het bezwaar is weliswaar gesteld dat eiseres het verzoek ook (als gemachtigde) namens eiser heeft ingediend, maar dat blijkt niet uit het verzoek.
6. Nu eiser het verzoek niet heeft ingediend en hij ook overigens niet als belanghebbende bij dit Woo-besluit kan worden aangemerkt, had verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal zelf voorzien door het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
Beroep van eiseres
7. Eiseres voert – heel kort samengevat – aan dat niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is waarom de formele kennisgeving (Note Verbale) gezien moet worden als een geheime brief betreffende diplomatieke onderhandelingen.
8. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verweerder het belang van de bescherming van de internationale betrekkingen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van het betreffende document.
9. Met de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Woo wordt beoogd te voorkomen dat de wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie tot gevolg zou hebben dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden lijden. Voor toepassing van deze bepaling is voldoende dat men als gevolg van het verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen, met als gevolg bijvoorbeeld dat het onderhouden van diplomatieke betrekkingen, of het voeren van bilateraal overleg met landen of internationale organisaties moeilijker zou gaan dan voorheen, of dat men in die landen of internationale organisaties minder geneigd zou zijn tot het verstrekken van bepaalde gegevens dan voorheen. [1]
10. Er moeten wel concrete aanwijzingen zijn dat men als gevolg van verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen. [2]
11. De rechtbank heeft kennis genomen van het document. De rechtbank heeft daarbij geconstateerd dat er – voor zover zij kan beoordelen – geen andere inhoud aanwezig is dan wat reeds openbaar is gemaakt via beantwoording van Kamervragen door de (voormalig) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister antwoordde onder meer dat “Nederland de Directeur-Generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in een diplomatieke nota op 16 augustus 2023 ervan in kennis (heeft) gesteld dat de wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling 2005 (IHR) van 18 mei 2022 hangende de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure in de Staten-Generaal worden verworpen. De WHO heeft Nederland diezelfde 16 augustus 2023 een ontvangstbevestiging doen toekomen. De diplomatieke nota kan desgewenst vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage worden aangeboden.” [3]
12. Van verweerder mag in het kader van de Woo worden verwacht dat concreet onderbouwd wordt waarom openbaarmaking van dit document tot schade zou kunnen leiden. Verweerder heeft dit echter alleen in zijn algemeenheid gesteld. Dat in de aard en inhoud van het document een reden is gelegen aan te nemen dat het openbaar maken van het document zal kunnen leiden tot stroevere internationale contacten, kan de rechtbank gelet op het vorenstaande zonder nadere concrete onderbouwing – die ontbreekt – niet volgen. Verder ziet de rechtbank in de terughoudende opstelling van de WHO geen grond om het document niet openbaar te maken, al dan niet met weglakking van gegevens die onder een (andere) uitzonderingsgrond van de Woo vallen. De redenen waarom de WHO niet wenste dat het document openbaar zou worden gemaakt, zijn immers niet bekend.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet overtuigend heeft gemotiveerd dat het belang van de bescherming van de internationale betrekkingen zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarmaking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eiser is gegrond, omdat verweerder hem in zijn bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren.
15. Het beroep van eiseres is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
15.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
15.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden. Verder komen de reiskosten (openbaar vervoer, tweede klasse) die eisers voor het bijwonen van de zitting hebben moeten maken voor vergoeding in aanmerking. Dat betreft een bedrag van € 21,60 voor eiseres en een bedrag van € 2,68 voor eiser. Gelet op de inleiding en de ondertekening van het beroepschrift is geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eisers hebben ieder voor zichzelf beroep ingesteld en ondertekend en woonplaats gekozen op het kantoor van Belang Van Nederland.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingesteld door eiser gegrond en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover ingesteld door eiseres gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 september 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de reiskosten van eisers, van in totaal € 24,28.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer 2013-2014, 33 328, nr. 9, p. 44
2.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 10 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7635
3.Tweede Kamer 2023-2024, nr. 708