ECLI:NL:RBNHO:2025:4718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/15/358685/FA RK 24/5658
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken voorlopige voorzieningen en verzoek om Raadsonderzoek in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vader en een moeder, die in het verleden gehuwd zijn geweest en gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige zoon. De vader heeft verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot contact en informatie over zijn kinderen, maar deze verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zoon momenteel geen behoefte heeft aan contact met zijn vader, wat door de rechtbank als een belangrijke factor is meegenomen in de beslissing. De rechtbank heeft ook een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om te onderzoeken of contactherstel in het belang van de minderjarige is. De vader heeft daarnaast verzocht om een kinderbijdrage, welke door de rechtbank is vastgesteld op € 77 per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De rechtbank heeft de verdere beslissingen in de bodemprocedure aangehouden tot het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnrs.: C/15/359033/FA RK 24/5831 (bodemprocedure)
C/15/358685/FA RK 24/5658 (voorlopige voorzieningen)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 8 april 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, kantoorhoudende te Breda,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Bayraktar, kantoorhoudende te Haarlem.
Partijen zijn verschenen. De vader bijgestaan door mr. Schoenmakers, en de moeder door een tolk en mr. Bayraktar.
De minderjarige [de minderjarige] is, bijgestaan door een tolk, op 7 april 2025 in raadkamer gehoord door de rechter.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van
28 mei 2015.
1.2
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] .
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .
De meerderjarige zoon van partijen is [de meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] .
1.3
De vader heeft de rechtbank verzocht, zowel in de bodemprocedure als bij wijze van
voorlopige voorziening:
-een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij een dag per week omgang heeft met [de minderjarige] en [de meerderjarige] van 11 tot 17 uur onder begeleiding van een professional;
-een (voorlopige) contactregeling vast te stellen, waarbij hij op woensdag van 19 tot 20 uur videobelcontact heeft met [de minderjarige] en [de meerderjarige] onder begeleiding van een professional;
-de moeder te bevelen om de vader iedere vrijdag te infomeren over de kinderen en daarbij foto’s van hen te sturen;
-de moeder te verbieden met de kinderen Nederland te verlaten totdat op de verzoeken in bodemprocedure is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan dat de moeder in gebreke blijft aan de veroordelingen te voldoen, zulks tot een maximum van € 25.000.
Ter zitting heeft de vader:
- zijn verzoeken ten aanzien van [de meerderjarige] ingetrokken;
- in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn verzoeken om omgang en videobelcontact ingetrokken;
- verzocht [de minderjarige] ambtshalve onder toezicht te stellen.
1.4
De moeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht, zowel in de bodemprocedure als
bij wijze van voorlopige voorziening:
- te bepalen dat de vader een (voorlopige) kinderbijdrage moet betalen voor [de minderjarige] van
€ 500 per maand,
primairvanaf 1 januari 2013 en
subsidiairvanaf 1 april 2024;
en alleen in de bodemprocedure:
-het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] te beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag over hem te belasten.
1.5
De rechtbank stelt op basis van de overgelegde stukken, op hetgeen [de minderjarige] heeft verteld en op hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht het volgende vast.
Partijen hebben twee kinderen waarover zij gezamenlijk gezag hadden (voor [de meerderjarige] is dat geëindigd doordat hij meerderjarig is geworden). De moeder heeft de kinderen in 2012 zonder toestemming van de vader meegenomen naar [land] , waarna verschillende procedures hebben plaatsgevonden in zowel [land] als Nederland, en als gevolg waarvan de vader uiteindelijk op hele grote afstand van de kinderen is komen te staan. De kinderen zijn eraan gewend dat alleen de moeder er voor hen is als verzorger en opvoeder. De moeder is in 2024 met de inmiddels meerderjarige [de meerderjarige] en de nog minderjarige [de minderjarige] naar Nederland teruggekeerd. Volgens de vader hadden de kinderen direct al in 2012 moeten worden teruggeleid naar Nederland en had alles anders moeten lopen, maar feit is dat de [de meerderjarige] en [de minderjarige] van de vader vervreemd zijn geraakt. Door deze gang van zaken en door de eenzijdige informatie van de moeder over hem, is het beeld dat de kinderen van de vader hebben gekleurd. De vader heeft aangegeven dat hij al die jaren graag contact met de kinderen had willen hebben, maar dat dit door tegenwerking van de moeder niet is gelukt. Hij hoopt dat de kinderen, die nu kennelijk geen contact met hem willen hebben, het beeld dat zij van hem hebben kunnen bijstellen en hij wil hen daarom de mogelijkheid bieden om in alle rust en onder begeleiding van een professional het contact met hem te herstellen.
1.6
De rechtbank realiseert zich dat [de minderjarige] in het gesprek met de kinderrechter heel stellig heeft verklaard dat hij nu geen behoefte aan contact met zijn vader en dat hij niet verwacht dat dat zal veranderen. Toch heeft [de minderjarige] de deur voor zijn vader nog niet definitief gesloten, omdat [de minderjarige] ook heeft verteld dat hij mogelijk als hij achttien jaar oud is een keer met zijn vader zou willen praten. De rechtbank vermoedt dat [de minderjarige] vanuit loyaliteitsproblematiek ervoor heeft gekozen om zijn – afwezige – vader af te wijzen. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat deze keuze vooral is ingegeven door het beeld dat de moeder van de vader heeft geschetst; doordat [de minderjarige] nog heel jong was toen zijn vader uit zijn leven verdween, heeft hij immers niet of nauwelijks eigen herinneringen aan zijn vader. Voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] acht de rechtbank het van belang dat hij de mogelijkheid krijgt om zijn vader te leren kennen en daarmee wellicht zijn beeld van hem, nu of in de toekomst, bij te stellen.
Om meer inzicht te krijgen in de vraag of contactherstel met en informatievoorziening aan de vader in het belang van [de minderjarige] is, ondanks zijn weerstand daartegen, heeft de rechtbank advies nodig van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De rechtbank zal de Raad dan ook vragen onderzoek te doen. De rechtbank acht het, gezien de weerstand van [de minderjarige] tegen contactherstel en informatievoorziening, raadzaam om in afwachting van het advies van de Raad geen wijzigingen aan te brengen in de bestaande situatie.
Dat leidt tot de volgende beslissingen.
bodemprocedure:
Raadsonderzoek
1.7
In de bodemprocedure zal de rechtbank de Raad vragen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] , en om antwoord te geven op de vraag of een zorgregeling of contactregeling en/of een informatieregeling in het belang van [de minderjarige] is, en zo, ja, hoe deze er dan uit zou(den) moeten zien. Tevens zal de rechtbank de Raad vragen antwoord te geven op de vraag welke gezagssituatie het meest in het belang is van [de minderjarige] .
Omdat [de meerderjarige] meerderjarig is, zal het onderzoek alleen gericht zijn op [de minderjarige] . De rechtbank gaat er echter vanuit dat de Raad ook gesprekken zal voeren met de jongmeerderjarige [de meerderjarige] indien de Raad dat dienstig acht voor het uitvoeren van het onderzoek. In afwachting van het Raadsonderzoek zullen alle beslissingen in de bodemprocedure pro forma worden aangehouden.
voorlopige voorzieningen:
omgang/contact/informatie
1.8
De rechtbank zal de verzoeken van de vader om een voorlopige contact- of omgangsregeling en informatieregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen afwijzen. De rechtbank neemt deze beslissing omdat [de minderjarige] in het gesprek met de kinderrechter uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven nu geen contact met zijn vader te willen en omdat hij heeft gezegd dat hij ook niet wil dat zijn moeder informatie over hem aan zijn vader geeft. De Raad zal eerst moeten onderzoeken of er nu of in de toekomst ruimte bestaat voor contactherstel. De rechtbank acht vaststelling van een voorlopige contact- of omgangsregeling of informatieregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] .
uitreisverbod
1.9
De moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met de kinderen naar Nederland is teruggekomen omdat [de meerderjarige] in Nederland wil studeren en zij hem die mogelijkheid wil bieden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de moeder gedurende de bodemprocedure in Nederland blijft. Het verzoek van de vader om aan de moeder en [de minderjarige] een uitreisverbod op te leggen zal dan ook worden afgewezen.
ondertoezichtstelling
1.1
De beslissing tot ondertoezichtstelling van een kind is behouden aan de kinderrechter op verzoek van de Raad of het Openbaar Ministerie (of op verzoek van een ouder indien de Raad niet overgaat tot het doen van een verzoek). Evenmin als de kinderrechter dat kan doen in de bodemprocedure, kan de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening ambtshalve een ondertoezichtstelling gelasten. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat bij [de minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Voor zover de Raad het vermoeden heeft dat hierover anders gedacht kan worden, kan het onderzoek ten behoeve van de bodemprocedure door de Raad worden uitgebreid met een beschermingsonderzoek.
kinderbijdrage
1.11
De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om de kinderbijdrage voor [de minderjarige] te kunnen berekenen. Ter zitting heeft de rechter aan partijen voorgesteld om bij de vaststelling van een voorlopige kinderbijdrage voor [de minderjarige] uit te gaan van de huidige financiële situatie van partijen, te weten dat de moeder geen draagkracht heeft voor een kinderbijdrage en dat de vader een draagkracht heeft op basis van zijn bruto jaarinkomen van € 40.471 (volgens de jaaropgave 2024) dat hij moet verdelen over de jongmeerderjarige [de meerderjarige] en de minderjarigen [de minderjarige] en zijn vier andere kinderen. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan. Uitgaande van dit jaarinkomen en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, heeft de vader een netto besteedbaar inkomen van
€ 2.816 per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 463 per maand. Voor [de minderjarige] is dan een voorlopige kinderbijdrage beschikbaar € 77 per maand. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

2.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorzieningenprocedure C/15/358685/FA RK 24/5658:
2.1
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van heden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet betalen van € 77 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
2.2
bepaalt de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3
wijst af het meer of anders verzochte;
in de bodemprocedure met zaaknummer C/15/359033/FA RK 24/5831:
2.3
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren in de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/15/359033/FA RK 24/5831 over de vragen zoals vermeld onder rechtsoverwegingen 1.6 en 1.7;
2.4
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot 17 oktober 2025;
2.5
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming zijn rapport uiterlijk op die datum te sturen naar de rechtbank en (de advocaten van) partijen.
De rechter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande volgt binnen 10 dagen na heden en sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 29a Rv. is ondertekend door de rechter.
Mr. W.P. van der Haak
Rechter, tevens kinderrechter