ECLI:NL:RBNHO:2025:4735

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
15/036351-22; 81/294627-22 (ttz gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het voorhanden hebben van vuurwerk en veroordeling wegens poging tot doodslag met een personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van vuurwerk, omdat niet kon worden vastgesteld dat het in beslag genomen vuurwerk professioneel vuurwerk betrof, zoals ten laste gelegd. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 februari 2022 in Abbenes met een personenauto opzettelijk op een rijdende scooter is ingereden, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 74 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank heeft ook een (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/036351-22; 81/294627-22 (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 4 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.C.M. Weijnen en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.I. Dolinski, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. parketnummer 15/036351-22:
hij op of omstreeks 10 februari 2022 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een door verdachte bestuurde (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke,
en onverminderde snelheid, is ingereden op of toegereden naar, althans is gereden in de richting van, een rijdende scooter, waardoor die scooter, waarop die [slachtoffer] reed, ten val is gekomen en/of (mede) waardoor een botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto en de scooter waarop die [slachtoffer] reed en/of die [slachtoffer] zelf,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2022 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een of meerdere gebroken be(e)n(en) en/of een of meerdere gebroken arm(en) en/of een gebroken bekken en/of een gebroken heup en/of een gebroken knieschijf en/of een gescheurde lever en/of een gescheurde nier en/of een of meerdere klaplong(en), heeft toegebracht door met een door verdachte bestuurde (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke, en onverminderde snelheid, in te rijden op of toe te rijden naar, althans te rijden in de richting van, een rijdende scooter, waardoor die scooter, waarop die [slachtoffer] reed, ten val is gekomen en/of (mede)
waardoor een botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto en de scooter waarop die [slachtoffer] reed en/of die [slachtoffer] zelf.
T.a.v. parketnummer 81-294627-22:
hij op of omstreeks 10 februari 2022 te Abbenes, binnen de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, 54 stuks knalvuurwerk (TROPIC Tp2 nitraten), in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 15/036351-22 primair en 81-294627-22 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder parketnummers 15/036351-22 en 81-294627-22 ten laste gelegde feiten. Op het verweer van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak (81/294627-22)In de kofferbak van de auto van de verdachte is vuurwerk aangetroffen en in beslag genomen. In het dossier zit een proces-verbaal van onderzoek van het inbeslaggenomen vuurwerk op uiterlijke kenmerken. Mede op basis van een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die de netto explosieve massa van het vuurwerk heeft onderzocht, concludeert de verbalisant dat het aangetroffen vuurwerk als professioneel vuurwerk is aan te merken. Het NFI-rapport zit echter niet in het dossier, noch een ander onderzoek naar de stoffen in het inbeslaggenomen vuurwerk. Op basis van het dossier kan de rechtbank daarom niet vaststellen of het vuurwerk dat bij de verdachte is aangetroffen, professioneel vuurwerk is zoals tenlastegelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is wat de verdachte onder parketnummer 81/294627-22 ten laste is gelegd dus niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal daarom de verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer
15/036351-22 primairten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder parketnummer 15/036351-22 primair ten laste gelegde feit
Feiten en omstandigheden
Op 10 februari 2022 om 18:07 uur kreeg de politie een melding van een aanrijding met letsel tussen een personenauto en een scooter op de Dr. Heijelaan in Abbenes. Parallel aan de Dr. Heijelaan loopt het Dr. Heijepad. Het Dr. Heijepad loopt in een haarspeldbocht schuin naar beneden. De politie arriveerde om 18:20 uur bij het ongeval dat op het Dr. Heijepad had plaatsgevonden. De politie trof daarbij vlak voor de haarspeldbocht (gezien vanaf de splitsing van de Dr. Heijelaan met het Dr. Heijepad) een zwaar beschadigde personenauto Audi A3 (hierna: de auto) aan. Tegen de voorkant van de auto lag een zwaar beschadigde motorscooter. Onder het linker voorwiel van de auto lag een persoon bekneld, naar later bleek het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer moest door de brandweer worden bevrijd. Het slachtoffer heeft hierbij een gebroken been, heup, bekken, arm en knieschijf, gescheurde lever en nier en twee klaplongen opgelopen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 10 februari 2022 rond 18.00 uur met zijn auto het Dr. Heijepad in Abbenes is opgereden en dat hij, op het moment dat hij de heuvel afreed het slachtoffer, hem tegemoet rijdend op een motorscooter, zag. Beneden aangekomen heeft de verdachte zijn auto gekeerd. Na een paar minuten wilde de verdachte omhoog wegrijden. De verdachte is toen accelererend opgetrokken en omhoog gereden op het Dr. Heijepad in de richting van de Dr. Heijelaan. Op hetzelfde moment kwam het slachtoffer in het midden van de rijbaan met zijn motorscooter op het Dr. Heijepad naar beneden in de richting van de verdachte gereden. Het slachtoffer heeft zich krachtig onderuit geremd en nagenoeg in het midden van de rijbaan is een aanrijding tussen beide voertuigen ontstaan. Door de voorwaartse snelheid van de auto zijn de motorscooter en het slachtoffer overreden en enkele meters meegesleept. Gelet op het aangetroffen acceleratiespoor van de auto en de schade aan beide voertuigen is het zeer aannemelijk dat de snelheid van de auto op dat moment hoger was dan 20 tot 30 kilometer per uur. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het aangetroffen bandenspoor een remspoor van de auto is. De eindpositie van de auto lag in het verlengde van het aangetroffen bandenspoor waardoor het niet aannemelijk is dat de verdachte geprobeerd heeft uit te wijken.
Poging doodslag
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte met zijn auto met een onverminderde snelheid (hoger dan 20 tot 30 kilometer per uur), zonder af te remmen of uit te wijken op een hem afrijdende motorscooter is ingereden. Naar het oordeel van de rechtbank is de kans op de dood van een motorscooterrijder bij een aanrijding door een auto onder deze omstandigheden aanmerkelijk, mede gelet op de kwetsbaarheid van een motorscooterrijder, wiens lichaam nauwelijks beschermd wordt bij een aanrijding. Bij de verdachte mag de wetenschap van deze aanmerkelijke kans worden verondersteld gelet op de algemene ervaringsregels.
Voornoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van het slachtoffer gericht, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Het verweer van de verdediging (zo begrijpt de rechtbank) dat de verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, omdat alles zo snel is gegaan tussen het moment van wegrijden door de verdachte en de daadwerkelijke aanrijding, verwerpt de rechtbank. De verdachte heeft op zitting immers verklaard dat hij het slachtoffer naar beneden zag rijden toen hij wegreed met zijn auto en dat er op dat moment tussen hen een afstand van 60 á 80 meter was. De verklaring van getuige [getuige] bevestigt dat de auto en de motorscooterrijder frontaal op elkaar afreden voor de aanrijding plaatsvond. Daar komt bij dat uit de verklaring van de verdachte - dat hij, vlak voordat de aanrijding plaatsvond een bericht van het slachtoffer ontving dat hij een steen door de ruit van de auto ging gooien en dat hij daardoor in paniek raakte en snel weg wilde rijden - blijkt dat de verdachte ook rekening hield met het feit dat het slachtoffer zijn richting op kwam.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de onder p
arketnummer 15/036351-22primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder p
arketnummer 15/036351-22 primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 februari 2022 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een door verdachte bestuurde personenauto met onverminderde snelheid, is ingereden op een motorscooter waarop die [slachtoffer] reed waardoor een botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de motorscooter waarop die [slachtoffer] reed en die [slachtoffer] zelf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd gelezen. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het onder
parketnummer 15/036351-22 primairbewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht nu uit de reclasseringsrapportages niet volgt dat op dit moment nog sprake zou zijn van (mogelijkheden tot) pedagogische beïnvloeding en evenmin interventie wordt geadviseerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren en met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad heeft. Daarnaast heeft zij verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen gelet op het reclasseringsadvies van 10 februari 2025. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsvrouw niet passend nu dit de positieve spiraal waarin de verdachte zich bevindt teniet zal doen. Indien de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest niet afdoende acht, is de verdachte bereid een forse dan wel de maximale taakstraf uit te voeren, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van drie jaren. De raadsvrouw acht oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet passend omdat hij zijn baan hierdoor zal kwijtraken en hij zich de afgelopen drie jaar goed heeft gedragen in het verkeer.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een personenauto in te rijden op het slachtoffer. Toen hij het slachtoffer op zijn motorscooter uit tegengestelde richting zag aankomen, is hij met onverminderde snelheid en zonder af te remmen of uit te wijken doorgereden. De verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer veroorzaakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding ernstig letsel opgelopen en heeft hiervan langdurig moeten revalideren. Ter terechtzitting hebben het slachtoffer en zijn raadsvrouw een slachtofferverklaring voorgelezen waaruit blijkt welke impact de aanrijding op het slachtoffer heeft gehad en nog altijd heeft. Nog dagelijks wordt hij met de gevolgen van de aanrijding geconfronteerd, en kan hij, ruim drie jaar na dato, nog altijd niet op zijn oude niveau functioneren. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Strafoplegging
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op de hierna te bespreken factoren aanleiding om een gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf op te leggen.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht en de rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken.
De reclassering heeft in haar rapport van 22 februari 2022 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, met de kanttekening om uitgebreider onderzoek te laten plaatsvinden voor een definitief advies. De rechtbank constateert dat dit aanvullende en uitgebreider onderzoek niet heeft plaatsgevonden. In het advies van 10 februari 2025, derhalve bijna drie jaar later, heeft de reclassering opnieuw geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, maar een nadere motivering hiervoor ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat de verdachte op dit moment nog pedagogisch beïnvloedbaar is. Bovendien blijkt niet dat sprake is van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waardoor de verdachte bijvoorbeeld veel jeugdiger dan zijn kalenderleeftijd overkomt. De reclassering geeft zelfs aan dat zij de meerwaarde niet inziet van het voortzetten van toezicht en interventies. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten die tot toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding geven. De verdachte wordt dan ook volgens het volwassenstrafrecht berecht.
Redelijke termijn
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van verdachten gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in deze zaak met ruim 12 maanden is overschreden. De verdachte is op 11 februari 2022 in verzekering gesteld. Op die dag is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank wijst pas nu vonnis, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die het tijdsverloop in deze zaak verklaren. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 27 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland van 10 februari 2025. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte een stabiel leven heeft. Hij is inwonend bij zijn moeder en heeft een fulltime baan. In het rapport schrijft de reclassering dat de verdachte de afgelopen jaren positief heeft meegewerkt aan het toezicht bij de jeugdreclassering en hij zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en met de omstandigheid dat het door de verdachte gepleegde strafbare feit kennelijk gezien moet worden als een eenmalige misstap. De verdachte heeft direct na de botsing 112 gebeld en op zitting heeft hij er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in duur gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, omdat zijn voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank zal deze ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.
De rechtbank zal het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel (15/036351-22)

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 20.769,08 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die hij als gevolg van het
onder parketnummer 15/036351-22ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 20.000,-. De gestelde materiële schade bedraagt € 769,08 en bestaat uit ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 190,-) en het eigen risico (€ 579,08).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen nu het slachtoffer enige mate van eigen schuld toekomt en de gegeven medische informatie te summier is om de ernst van het letsel te kunnen beoordelen. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, te weten de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 190,-) en het eigen risico (€ 579,08), rechtstreeks voortvloeit uit onder parketnummer 15/036351-22 primair bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd.
Gelet op het lichamelijke letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde ernstig letsel opgelopen en is tot op heden niet volledig hersteld. Hij heeft meerdere medische ingrepen moeten ondergaan en heeft daar blijvende, zichtbare littekens aan overgehouden. Hierdoor wordt hij nog dagelijks geconfronteerd met de aanrijding, wat mentaal zwaar voor hem is. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. [slachtoffer] is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder
parketnummer 15/036351-22 primairbewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder
parketnummer 81/294627-22is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder
parketnummer 15/036351-22 primairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder
parketnummer 15/036351-22 primairbewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
74 (vierenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 4 maanden hechtenis.
Legt op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jaren,met bevel dat deze bijkomende straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 15.769,08, bestaande uit € 769,08 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.769,08, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 113 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2025.