ECLI:NL:RBNHO:2025:4769

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
15/222720-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 22 augustus 2023 te Hoofddorp. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, heeft een fietsster aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de impact van het ongeval op de verdachte en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft geen rijontzegging opgelegd, in tegenstelling tot de eis van de officier van justitie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/222720-24 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Scorpius, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- het kruisende voorrangs brom/fietspad van de Taurusavenue te naderen en zich er in onvoldoende mate van te vergewissen, dat dit brom/fietspad vrij was en/of
- een op dat brom/fietspad van rechts naderende fietsster niet of te laat op te merken en/of geen voorrang te geven en/of
- die fietsster frontaal in de linker flank aan te rijden, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Scorpius, ter plaatse waar voor een kruisend brom/fietspad van de Taurusavenue, op het wegdek haaientanden waren aangebracht en/of een bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 was geplaatst met een onderbord dat aangaf dat brom/fietsers uit beide richtingen te verwachten waren, de van rechts komende bestuurster van een op dat kruisende brom/fietspad rijdende fiets niet of te laat heeft opgemerkt en/of geen voorrang heeft gegeven en tegen haar aan is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat geen sprake is geweest van
aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaam gedrag in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde feitNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, dient vastgesteld te worden dat er sprake is van schuld van de verdachte aan het verkeersongeval. Voor schuld is minst genomen een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid vereist. Bij de beoordeling of hieraan is voldaan, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet elk tekortschieten en niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Verder geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 22 augustus 2023 rond 09:45 uur als bestuurder van een bestelauto vanaf de parkeerplaats ter hoogte van de Scorpius 150 te Hoofddorp richting de Taurusavenue te Hoofddorp reed. Om zijn weg te vervolgen moest de verdachte een fietspad oversteken, parallel gelegen aan de Taurusavenue. Komende vanuit zijn richting was het verkeersbord B6 zichtbaar, wat betekent dat voorrang aan bestuurders op de kruisende weg moet worden verleend. Onder het bord B6 werd het fietspad met een onderbord aangegeven met een waarschuwing voor fietsers uit beide richtingen. Verder waren er haaientanden en blokmarkering aan weerszijden van het fietspad zichtbaar.
Het slachtoffer reed op dat moment op een elektrische fiets op het fietspad, komende uit de richting van het Mercuriusplein te Hoofddorp en rijdende in de richting van de Polarisavenue te Hoofddorp. Bezien vanuit de bestelauto van de verdachte, kwam zij van rechts. De verdachte heeft kort voor het oversteken stilgestaan en is terwijl hij naar links kijkt opgetrokken. Dat de verdachte alleen naar links heeft gekeken en niet ook naar rechts, heeft de verdachte ter zitting verklaard en dit blijkt ook uit de beelden van de camera (
dashcam) die in de bestelauto hing.
Op het moment dat de verdachte optrok en het fietspad opreed verleende hij geen voorrang aan het slachtoffer, dat op het fietspad van rechts kwam. Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het uitkijken van de
dashcamsvan zowel binnen als buiten de auto blijkt de verdachte op dat moment met een snelheid van zeven kilometer per uur reed. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens aangereden. Het slachtoffer is hierdoor zeer ongelukkig ten val gekomen; zij is met haar hoofd op het asfalt terecht gekomen en is aan haar verwondingen overleden.
Ten tijde van het ongeval was het zicht goed. Het wegdek was droog en blijkens het onderzoek naar de toedracht van het verkeersongeval waren er geen bijzondere of opmerkelijke omstandigheden van toepassing. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bekend was met de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden omdat hij daar in zijn functie als bezorger al vaker is geweest. Verder stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen alcohol had gedronken of andere middelen had gebruikt die de rijvaardigheid konden beïnvloeden en dat hij de aldaar geldende maximumsnelheid niet heeft overschreden.
Door geen voorrang aan het slachtoffer te verlenen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of het hierboven omschreven gedrag van de verdachte
substantieelafwijkt van dat wat van een voorzichtige verkeersdeelnemer mag worden verwacht. De rechtbank komt tot het oordeel dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid geen sprake is geweest en overweegt daartoe als volgt.
Uit de genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte in de kern één verwijt kan worden gemaakt: hij heeft door enkel naar links te kijken en niet ook naar rechts – de richting waaruit het slachtoffer kwam – het slachtoffer niet gezien en haar geen voorrang verleend waardoor hij met haar in botsing is gekomen. Deze verkeersfout vloeit voort uit een kort moment van onoplettendheid. Hoewel sprake is van een verkeersfout met een verschrikkelijk gevolg, de dood van het slachtoffer, valt uit de gedragingen van de verdachte en overige omstandigheden op dat moment niet af te leiden dat sprake is geweest van
aanmerkelijkeonvoorzichtigheid.
De verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het subsidiair laste gelegde feit: overtreding van artikel 5 WVW.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 27 maart 2025;
  • een proces-verbaal aanrijding misdrijf van 31 januari 2024 (pagina 8 e.v.);
  • een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 10 oktober 2023 (pagina 20 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen uitkijken dashcam van 28 augustus 2023 (pagina 78 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 augustus 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Scorpius, ter plaatse waar voor een kruisend brom/fietspad van de Taurusavenue, op het wegdek haaientanden waren aangebracht en een bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 was geplaatst met een onderbord dat aangaf dat brom/fietsers uit beide richtingen te verwachten waren, de van rechts komende bestuurster van een op dat kruisende brom/fietspad rijdende fiets niet of te laat heeft opgemerkt en geen voorrang heeft gegeven en tegen haar aan is gereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte (wegens overtreding van artikel 6 WVW) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft voorgesteld, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om aan de verdachte, krachtens artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft een verkeersfout gemaakt door bij het oprijden niet naar rechts te kijken. Hierdoor heeft hij het slachtoffer niet opgemerkt en haar geen voorrang verleend, waardoor een botsing is ontstaan. Als gevolg van het ongeval is het slachtoffer aan haar verwondingen overleden. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, met een fatale afloop voor een andere weggebruiker. Hiermee is onnoemelijk leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht.
Persoon van de verdachte
De verdachte gaat zichtbaar gebukt onder de gevolgen van de aanrijding. Sinds het ongeval, waarvoor hij zich zeer schuldig voelt, is de verdachte – zo begrijpt de rechtbank – zijn levenslust verloren. Hij heeft naar eigen zeggen hartpijn en slaapt slecht. De verdachte heeft verklaard dat hij elke dag aan het ongeval denkt, en aan de partner van het slachtoffer, die nu zonder zijn vrouw verder moet. De verdachte heeft laten zien dat hij zeer schuldbewust is.
De rechtbank houdt er voorts in het voordeel van de verdachte rekening mee dat tussen de verdachte en de partner van het dodelijk slachtoffer een mediationgesprek heeft plaatsgevonden, wat voor beiden zeer betekenisvol is geweest.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 14 februari 2025. Hierop staan geen andere zaken geregistreerd.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 4 maart 2025. Volgens de reclassering heeft het verkeersongeval veel impact op het emotionele welzijn van de verdachte. Nu de verdachte hier tot nu toe geen ondersteuning voor heeft gehad, is de reclassering van mening dat de verdachte gebaat is bij hulp, vooral omdat hij nog kampt met veel schaamte en schuldgevoel. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte weegt de rechtbank tot slot nog mee dat de verdachte chauffeur is van beroep en dat hij voor zijn inkomen dus direct afhankelijk is van een geldig rijbewijs.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 (veertig) uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze taakstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling noodzakelijk, met name om de gevolgen van het ongeval een plek te kunnen geven en de toekomst zonder zwaarte te kunnen zien.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om een rijontzegging op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en weegt daarbij ook mee dat het ongeval al enkele jaren geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte zich in de tussentijd niet schuldig heeft gemaakt aan een verkeersmisdrijf.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73, 1506 JB te Zaandam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling moet nog starten. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. L. Boonstra, en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2025.