ECLI:NL:RBNHO:2025:4838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/15/359507 FA RK 24-6068
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetaling achterstallige betalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over kinderalimentatie tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder verzocht de rechtbank om de door de vader te betalen kinderalimentatie te verhogen en om achterstallige betalingen met terugwerkende kracht te ontvangen. De vader had de alimentatie eerder eenzijdig verlaagd en betwistte de hoogte van de nieuwe alimentatieverplichting. De rechtbank oordeelde dat de vader vanaf 1 oktober 2024 een bedrag van € 108 per maand aan kinderalimentatie moet betalen en dat hij over de periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2024 een bedrag van € 327,93 aan achterstallige kinderalimentatie moet terugbetalen. De rechtbank overwoog dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waaronder de leeftijd van de oudste dochter van de vader, wat invloed had op zijn draagkracht. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de moeder de alimentatie kan ontvangen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/15/359507 FA RK 24-6068
Kinderalimentatie
Beschikking van 24 april 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. de Haan,
e n
[verweerder],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 3 tot en met 6,
binnengekomen op 27 november 2024;
het verweerschrift van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en met bijlagen 1 tot en met 12;
het bericht van de vader van 22 januari 2025 met bijlage 13;
het bericht van de moeder van 23 januari 2025 met bijlagen 1 en 2;
het bericht van de moeder van 21 maart 2025 met een brief en (een andere)
bijlage 6, alsook bijlagen 7 t/m 9;
het bericht van de vader van 24 maart 2025 met bijlagen 14 t/m 18;
het bericht van de moeder van 25 maart 2025 met bijlagen 10 t/m 14.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
3 april 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van het minderjarige kind:
- [minderjarige 1], geboren op [datum].
2.2. [
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De moeder is ook de ouder van het minderjarige kind:
- [minderjarige 2], geboren op [datum].
2.4.
De vader is ook de ouder van de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 3], geboren op [datum] en,
  • [minderjarige 4], geboren op [datum].
2.5.
De moeder en de vader zijn overeengekomen dat de vader met ingang van
1 november 2021 een bedrag van € 157 per maand betaalt aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (kinderalimentatie).
Wat ligt voor?
2.6.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (naar de rechtbank leest:) de onderlinge afspraak over de door de vader te betalen kinderalimentatie te wijzigen en:
  • de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] ten laste van de vader vast te stellen op € 159,98 per maand met ingang van 1 januari 2022;
  • de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] ten laste van de vader vast te stellen op € 165,42 per maand met ingang van 1 januari 2023;
  • de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] ten laste van de vader vast te stellen op € 175,68 per maand met ingang van 1 januari 2024;
  • de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] ten laste van de vader vast te stellen op € 210 per maand met ingang van 1 oktober 2024;
  • de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] ten laste van de vader vast te stellen op € 223,65 per maand met ingang van 1 januari 2025;
zulks bij vooruitbetaling te voldoen.
Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd. De vader heeft sinds
1 oktober 2024 geen onderhoudsverplichting meer tegenover zijn [meerderjarige dochter], waardoor hij in staat is om voor [minderjarige 1] per 1 oktober 2024 een onderhoudsbijdrage te betalen van € 210 per maand. Daarnaast is er sprake van een achterstallige indexering die de vader nooit heeft betaald. Dit wenst de moeder alsnog met terugwerkende kracht te ontvangen.
2.7.
De vader vindt dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen, omdat hij maar
€ 83 aan kinderalimentatie kan betalen. Ook stelt hij dat hij de indexering niet met terugwerkende kracht hoeft te betalen. De vader verzoekt de rechtbank bij wijze van tegenverzoek om de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van
1 oktober 2024 te verlagen naar € 83 per maand. Als de rechtbank de alimentatie voor
1 oktober 2024 zou vaststellen op een hoger bedrag dan hetgeen de vader heeft betaald, verzoekt de vader (de rechtbank begrijpt: primair) te bepalen dat hij de te weinig betaalde alimentatie niet aan de moeder hoeft te voldoen en in dat geval mogelijkerwijs per
1 oktober 2024 teveel betaalde alimentatie met de achterstand mag worden verrekend, en te bepalen dat de vader dat in termijnen aan de moeder mag aflossen, met inachtneming van zijn maximaal voor [minderjarige 1] beschikbare draagkracht.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 1 oktober 2024 een bedrag van € 108 per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen. Ook beslist de rechtbank dat de vader aan de moeder over de periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2024 een bedrag van
€ 327,93 aan achterstallige kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de vader en de moeder, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
wijziging
3.2.
Een afspraak over de kinderalimentatie kan bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd als die afspraak nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet ter discussie staat dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De oudste dochter van de vader [naam] is inmiddels 21 jaar en deze omstandigheid maakt dat de onderhoudsplicht van de vader ten aanzien van [meerderjarige dochter], gelet op haar leeftijd, niet voor gaat op de andere kinderen. Dit is van invloed op de draagkracht van de vader. Ook is van belang dat de draagkracht van de moeder is toegenomen.
ingangsdatum
3.3.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 1 oktober 2024 als ingangsdatum, omdat over deze ingangsdatum tussen de ouders geen discussie bestaat. De moeder wil dat de kinderalimentatie per die datum wordt verhoogd, en de vader wil dat de kinderalimentatie per die datum wordt verlaagd.
behoefte
3.5.
De behoefte is niet eerder vastgesteld. Om die reden zal de rechtbank deze hierna vaststellen.
3.6.
Ter discussie staat of de vader en moeder in gezinsverband hebben samengeleefd. De moeder stelt dat daarvan sprake is en dat zij met de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2], alsook met zijn [meerderjarige dochter] in gezinsverband heeft samengeleefd. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar de verklaring van het [naam ziekenhuis] en berichtenverkeer tussen haar en de vader. De vader betwist dat zij in gezinsverband hebben samengeleefd en refereert daarbij aan de Basisregistratie Personen waaruit blijkt dat zij nooit op hetzelfde adres hebben staan ingeschreven. Hij overlegt daarnaast een verklaring van zijn vader.
In Nederland moet iedereen zich inschrijven in de Basisregistratie Personen. De rechtbank ziet in hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht geen aanleiding om af te wijken van de gegevens zoals de ouders die hebben laten registreren in de Basisregistratie Personen. De financiële situatie van de ouders, zoals de hoogte van toeslagen, is ook op deze registratie gebaseerd geweest. De rechtbank gaat er bij het vaststellen van de behoefte dan ook vanuit dat de vader en de moeder niet in gezinsverband hebben samengeleefd.
3.7.
De vader en de moeder hebben tijdens de zitting aangegeven dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat zij niet in gezinsverband hebben samengeleefd, zij het erover eens zijn dat de behoefte van [minderjarige 1] € 289 bedraagt in 2024. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en zal daarom uitgaan van een behoefte van € 289 in 2024.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:
70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].
draagkracht vader
3.10.
De ouders zijn het eens over de draagkracht van de vader. Zij hebben berekend dat de vader met € 184 per maand in 2024 kan bijdragen aan de kosten van [minderjarige 1]. Daarbij hebben de ouders ervoor gekozen om de draagkracht van de vader in gelijke delen te verdelen over [minderjarige 1], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De rechtbank ziet geen aanleiding om van een ander bedrag uit te gaan.
draagkracht moeder
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank op basis van de jaaropgaven 2024 van [werkgever 1] (€ 24.840) en [werkgever 2] (€ 3.903) met een loon voor loonheffing van in totaal € 28.743. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 685 per maand. Het NBI is dan € 3.080. [3]
3.12.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 620 per maand. De moeder is onderhoudsplichtig voor twee kinderen. Gelijk aan partijen verdeelt de rechtbank dit bedrag over twee kinderen, hetgeen een bedrag van afgerond € 310 per kind per maand oplevert.
verdeling kosten
3.13.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.14.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht voor [minderjarige 1] van € 494 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] te betalen, want die zijn € 289 per maand in 2024. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 184 / € 494 x € 289 =) afgerond € 108 per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 310 / € 494 x € 289 =) afgerond € 181 per maand. Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%, zijnde een bedrag van € 115,20 per maand.
zorgkorting
3.15.
De rechtbank zal geen rekening houden met een zorgkorting, omdat er geen zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] geldt.
alimentatie vooruitbetalen
3.16.
De vader moet voor wat betreft de toekomstige termijn de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
achterstallige indexering en alimentatie terugbetalen
periode 1 januari 2022 tot 1 oktober 2024
3.17.
De vader en de moeder zijn in 2021 overeengekomen dat de vader kinderalimentatie betaalt van € 157 per maand. De vader heeft die bijdrage, zonder overleg met de moeder, per 1 mei 2024 verlaagd naar € 127 per maand. Over de maand januari 2025 heeft de vader € 135 betaald. Vervolgens heeft hij, wederom zonder overleg met de moeder, de bijdrage vanaf februari 2025 eenzijdig verlaagd naar € 88 per maand. De moeder wil dat de vader alsnog de achterstallige kinderalimentatie, alsook de wettelijke indexering betaalt over de periode 1 januari 2022 tot 1 oktober 2024. De vader wil dat dat verzoek wordt afgewezen, omdat hij feitelijk en jarenlang een te hoge bijdrage voor [minderjarige 1] heeft betaald. De rechtbank overweegt als volgt.
3.18.
De overeengekomen kinderalimentatie wordt op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) jaarlijks geïndexeerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit wettelijke uitgangspunt af te wijken, omdat niet is komen vast te staan dat de ouders hier een andersluidende afspraak over hebben gemaakt. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om alsnog de wettelijke indexering met terugwerkende kracht te betalen dan ook toewijzen. Uitgaande van de gegevens van de ouders had de vader over de periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2024 een bedrag van € 5.485,92 moeten voldoen [4] . Feitelijk heeft de vader over die periode een bedrag van € 5.158 betaald [5] . De achterstand bedraagt daarom € 327,92 (€ 5.485,92 – € 5.158). Het is de vader toegestaan deze achterstand te voldoen in vier maandelijkse termijnen van € 82 per maand.
periode 1 oktober 2024 tot 1 mei 2025
3.19.
De rechtbank stelt de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op een lager bedrag vast dan dat de ouders waren overeengekomen. Omdat kinderalimentatie in de regel wordt verbruikt, onderzoekt de rechtbank ambtshalve wat de gevolgen daarvan zijn voor de moeder.
3.20.
Voor de periode vanaf 1 oktober 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader moet betalen:
- vanaf 1 oktober 2024 tot 1 januari 2025 een bedrag van € 324 (3 x € 108);
- vanaf 1 januari 2025 tot datum beschikking een bedrag van € 460,80 (4 x € 115,20).
In totaal is dat over de periode van 1 oktober 2024 tot 1 mei 2025 een bedrag van
€ 784,80.
3.21.
Feitelijk heeft de vader de volgende bedragen betaald:
  • vanaf 1 oktober 2024 tot 1 januari 2025 een bedrag van € 381 (3 x € 127);
  • in januari 2025 een bedrag van € 135;
  • vanaf 1 februari 2025 tot datum beschikking een bedrag van € 264 (3 x € 88).
In totaal is dat over de periode van 1 oktober 2024 tot 1 mei 2025 een bedrag van € 780.
3.22.
Uit het bovenstaande blijkt dat de moeder geen kinderalimentatie aan de vader hoeft terug te betalen, maar dat de vader nog een klein bedrag aan de moeder moet betalen. De beslissing van de rechtbank om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te verlagen, heeft wat dat betreft dus geen gevolgen voor de moeder omdat een terugbetaling van de kinderalimentatie niet aan de orde is.
uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld. De moeder heeft de bijdrage nodig om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van [minderjarige 1].
proceskosten
3.24.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader aan achterstallige kinderalimentatie over de periode van
1 januari 2022 tot 1 oktober 2024 een bedrag van € 327,93 aan de moeder moet voldoen en bepaalt dat de vader dit bedrag in maximaal vier maandelijkse termijnen van € 82 per maand aan de moeder dient te betalen;
4.2.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals de vader en de moeder waren overeengekomen en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf
1 oktober 2024 € 108 per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2025 € 115,02 per maand;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. E.L.E. van Gisteren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
1. Draagkracht moeder

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Bijlage 1: draagkracht van de moeder.
4.- vanaf 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 een bedrag van € 1.919,76 (12 x € 159,98);
5.- vanaf 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 een bedrag van € 1.884 (12 x € 157);