ECLI:NL:RBNHO:2025:4839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
15/233602-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen door de verdachte in zijn eigen woning

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in zijn eigen woning. De brandstichting vond plaats op 18 juli 2024 te Wervershoof, waarbij gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, als gevolg van combinatiegebruik van alcohol en amfetamines, wat leidde tot hallucinaties. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder in aanraking is gekomen met justitie maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te straffen, maar hield rekening met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/233602-24 (P)
Uitspraakdatum: 22 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Hermans en van dat wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.D. Balesar, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 18 juli 2024 te Wervershoof, gemeente Medemblik, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning(en) gelegen rondom, althans naast, [adres] en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van deze woning(en) gelegen rondom, althans naast, [adres] en/of andere (overige) personen die zich op dat tijdstip in de directe nabijheid van [adres] bevonden te duchten was.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 18 juli 2024 in de woning van de verdachte brand is ontstaan.
In het forensisch onderzoek zijn in de directe omgeving van de brandhaard bij de salontafel, geen elektrische apparatuur of ontstekingsbronnen aangetroffen, die de brand hebben kunnen veroorzaken. De conclusie van het onderzoek is dat het geheel van het brandverloop, het aantreffen van een brandhaard in de woonkamer, het mogelijk aantreffen van restanten van een brandbare vloeistof en het ontbreken van een ontstekingsbron als gevolg van een technische oorzaak passen bij opzettelijke brandstichting.
Naast de bevindingen van de forensisch rechercheurs acht de rechtbank het volgende redengevend voor het bewijs dat de verdachte de brand opzettelijk heeft aangestoken. Uit de aangifte namens de woningstichting blijkt dat de verdachte enig huurder en bewoner is van de woning. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte alleen thuis was tijdens het ontstaan van de brand. De verklaring van de verdachte dat hij voor het ontstaan van de brand meerdere mensen in zijn tuin en in zijn woning heeft gezien, wordt op geen enkele manier ondersteund door de stukken in het dossier. Ter terechtzitting heeft de verdachte bovendien verklaard dat deze mensen niet weg wilden gaan en dat hij daarom een dopje spiritus over één van hen heen heeft gegooid en zijn aansteker heeft gepakt. Volgens de verdachte heeft die persoon zichzelf vervolgens in brand gestoken, waarna hij heel dik werd en smolt als een marshmallow. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig en gaat er, net als de verdachte zelf, vanuit dat dit hallucinaties waren. Dat de brand is gesticht met een dopje spiritus en een aansteker, die de verdachte had gepakt, past wel bij de conclusies van het forensisch onderzoek over de manier waarop de brand is ontstaan. Gelet op dit alles kan het niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning volgt dat er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. De brand heeft namelijk gewoed in een tussenwoning, terwijl in de naastgelegen woningen mensen aanwezig waren, onder wie slapende kinderen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de brandstichting wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2024 te Wervershoof, gemeente Medemblik, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen naast [adres] en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van deze woningen gelegen naast [adres] en andere personen die zich op dat tijdstip in de directe nabijheid van [adres] bevonden, te duchten was.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door psychiater prof. dr. D.J. Vinkers opgemaakte Pro Justitia rapportage van 29 december 2024. Uit dit rapport volgt dat ten tijde van het gepleegde feit sprake was van combinatiegebruik van alcohol en amfetamines. De psychiater concludeert dat het aannemelijk is dat dit heeft geleid tot amfetamine-intoxicatie met visuele hallucinaties en achterdocht en hij adviseert de brandstichting in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Deze conclusie van de psychiater past bij de verklaring van de verdachte ter zitting, dat hij op de avond van de brand onder invloed was van alcohol en medicatie voor ADHD (Concerta). Ook leed hij aan slaapgebrek. De verdachte heeft kort na de brandstichting een F geblazen bij het voorlopig ademonderzoek, wat een indicatie is voor meer dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weet dat zijn ADHD-medicatie niet goed samengaat met het gebruik van alcohol. Verder sluit hij niet uit dat hij die dag meerdere pillen Concerta heeft ingenomen, terwijl hem 1 pil per dag was voorgeschreven, omdat hij al een periode zonder zat. Dat hij door dit combinatiegebruik is gaan hallucineren, en de verstrekkende gevolgen daarvan, heeft hij kennelijk op de koop toegenomen.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank de verdediging niet volgen in de stelling dat de verdachte in het geheel niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en de gevolgen daarvan. De rechtbank neemt het advies van de psychiater over, dat de brandstichting de verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.
Nu niet is gebleken dat de verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden zijn, is de verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van drie jaren en aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft het belang van hulpverlening voor de verdachte benadrukt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft brand gesticht in zijn eigen huurwoning. De woning is hierdoor volledig onbewoonbaar geworden. Hij heeft de brand gesticht in de avond, een moment waarop de buren aan beide zijden van het huis van de verdachte thuis waren en in één naastgelegen woning de kinderen in bed lagen te slapen. Het risico bestond dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woningen, waardoor gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor de mensen die zich in de naastgelegen woningen bevonden. De verdachte heeft deze risico’s niet verwacht en hij heeft ook niet gewild dat zijn eigen woning zou afbranden. Toch valt dit hem aan te rekenen. Hij heeft die dag namelijk naast amfetamines ook alcohol gebruikt, waardoor het aan hem te wijten is dat hij in een verwarde toestand brand heeft gesticht en daarmee een levensgevaarlijke situatie heeft doen ontstaan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad), gedateerd 12 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Het strafblad weegt daarom noch in het voordeel noch in het nadeel van de verdachte mee.
- de Pro Justitia rapportage gedateerd 29 december 2024, opgemaakt door psychiater prof. dr. D.J. Vinkers. Zoals onder 5. overwogen, acht de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Verder houdt dit rapport onder meer het volgende in:
Uit het gestructureerde risico prognose instrument HKT-R en de klinische inschatting blijkt een matig hoog risico op recidive van gevaarlijk of grensoverschrijdend gedrag. Betrokkene had in zijn jeugd gedragsproblemen, hij is vooral in aanraking gekomen met justitie vanwege rijden onder invloed. Betrokkene werkt en hij heeft ook stabiele relatie met zijn huidige vriendin. Hij is wel bereid om zich onder behandeling en begeleiding te stellen. Er is sprake van misbruik van alcohol en amfetamines. Betrokkene heeft zeker enige stabiliteit in zijn leven, maar hij heeft door de brand zijn huurhuis verloren. Hij werkt echter wel mee aan voorwaarden. De klinische inschatting is dat vooral abstinentie of matiging van het gebruik van alcohol en amfetamines belangrijk is om een eventuele recidive te voorkomen.
Geadviseerd wordt om betrokkene een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zodat betrokkene kan worden behandeld en ondersteund m.b.t. de abstinentie (of matiging) van amfetamines en alcohol, verder onderzoek en medicatie vanwege ADHD en het zoeken van woonruimte. Een klinische opname is weinig zinvol gelet op de complete remissie van de klachten. Reclassering zou toezicht op deze behandeling en op betrokkene kunnen houden.
- een rapport gedateerd 31 maart 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam voor Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Wij schatten het risico op recidive als gemiddeld-hoog.
Gelet op het voorkomen van recidive op strafbare feiten, zien wij risico’s gelegen in het middelengebruik en het psychosociaal functioneren. Wij achten de inzet van bijzondere voorwaarden hierbij risico-verlagend.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
• Meldplicht bij GGZ reclassering;
• Ambulante behandeling;
• Meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen sanctie
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur daarvan rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte als strafverminderende omstandigheid. Nu zowel de reclassering als de psychiater begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 12 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank acht daarbij van belang dat het gaat om brandstichting waarbij gevaar voor personen te duchten was en dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld tot hoog.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 55, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3(
drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de veroordeelde zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering op het adres Stationsplein 21, 1703 WD Heerhugowaard. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
de veroordeelde zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland-Noord of Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. W.S. Speelman en mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2025.