ECLI:NL:RBNHO:2025:4860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
15/382909-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in een strafzaak met zware mishandeling, openlijke geweldpleging en bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, openlijke geweldpleging, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld voor zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte heeft op 30 november 2024 in Purmerend een slachtoffer met een kapotgeslagen glas in het gezicht gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij samen met een mededader openlijk geweld gepleegd tegen een ander slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. Tevens is er een taakstraf van 200 uren opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/382909-24 (P)
Uitspraakdatum: 4 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snee in het gezicht, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden met een stuk geslagen fles en/of glas, althans een scherp puntig voorwerp;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een stuk geslagen fles en/of glas, althans een scherp puntig voorwerp, in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten die [slachtoffer 2] een (diepe) snee in de hand en/of arm, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden met een stuk geslagen fles en/of glas, althans een scherp puntig voorwerp;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een stuk geslagen fles en/of glas, althans een scherp puntig voorwerp, in de hand en/of de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een stuk geslagen fles en/of glas, althans een scherp puntig voorwerp, in de hand en/of de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
3.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 3] tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- bovenop die [slachtoffer 3] is gaan zitten en/of liggen en/of
- die [slachtoffer 3] bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 3] tegen/op het lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend openlijk, te weten, op/aan de Zuidersteeg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 3] tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of
- bovenop die [slachtoffer 3] te gaan zitten en/of liggen en/of
- die [slachtoffer 3] bij de keel te pakken en/of in de keel te knijpen en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 3] tegen/op het lichaam te slaan en/of te schoppen terwijl die [slachtoffer 3] op de grond ligt;
4.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend [slachtoffer 4] heeft mishandeld door [slachtoffer 4] (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen;
5.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak jou nog wel vieze kankerleijer" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik geef je een kopstoot, kanker Hitler/nazi", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 3 subsidiair en 4 subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Feit 5 kan volgens de raadsman bewezen worden verklaard omdat de verdachte dit feit heeft bekend. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 2De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Vrijspraak van feit 3 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] . Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de wijze waarop en de kracht waarmee de door de verdachte en zijn mededader gepleegde geweldshandelingen zijn verricht zodanig zijn geweest dat deze een poging tot zware mishandeling opleveren. De verdachte zal dan ook van het onder 3 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.4
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage volgt dat de verdachte [slachtoffer 1] met een kapot geslagen stuk glas in het gezicht heeft gesneden waardoor een diepe snee is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, te weten (minstgenomen) een blijvend ontsierend litteken in het gezicht.
feit 4 primair
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat de verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet en daarbij het slachtoffer, een politieagent, met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat hij zijn benen enkel bewoog om los te komen van de verbalisanten.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Uit de aangifte volgt dat de verdachte eerst het slachtoffer recht in zijn ogen aankijkt en vervolgens met geschoeide voet gericht schopt tegen het hoofd van het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de uitwerking van de camerabeelden, waarvan de rechtbank heeft kennisgenomen en welke beelden op de zitting zijn bekeken en besproken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte er bewust voor heeft gekozen om gericht tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen. Uit de aangifte en de beelden blijkt bovendien dat de verdachte met veel kracht tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geschopt; door de kracht van de trap schuift het slachtoffer ongeveer twee meter naar achteren. Het gevaar van deze krachtige trap moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Temeer nu het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een vitaal orgaan is en een kwetsbaar lichaamsdeel. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar gewond zou raken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 30 november 2024 te Purmerend aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snee in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] te steken met een stuk geslagen glas;
3.
hij op 30 november 2024 te Purmerend openlijk, te weten, aan de Zuidersteeg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , door
- meermalen die [slachtoffer 3] tegen het hoofd te slaan en
- bovenop die [slachtoffer 3] te gaan zitten en
- die [slachtoffer 3] bij de keel te pakken en
- meermalen die [slachtoffer 3] tegen het lichaam te schoppen terwijl die [slachtoffer 3] op de grond ligt;
4.
hij op 30 november 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op 30 november 2024 te Purmerend [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak jou nog wel vieze kankerleijer" en "Ik maak je dood" en "Ik geef je een kopstoot, kanker Hitler/nazi", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
zware mishandeling.
Feit 3 subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 4 primair:
poging tot zware mishandeling.
Feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman acht een taakstraf passend, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op één uitgaansavond, waarin het is misgegaan en waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, van het ene strafbare handelen overging naar het andere.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft in het uitgaansleven, zonder dat daarvoor enige aanleiding was, een bezoeker van een café met een kapotgeslagen glas in zijn gezicht gestoken, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft een blijvend ontsierend litteken in zijn gezicht opgelopen en ervaart bij vermoeidheid een hangend ooglid als gevolg van zenuwletsel. Het slachtoffer zal zijn leven lang dagelijks met de ernstige gevolgen van dit steekincident worden geconfronteerd.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij zij het slachtoffer buiten het café meerdere keren hebben geschopt en geslagen, ook terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Hoewel het slachtoffer probeerde weg te komen, is de verdachte samen met zijn mededader achter het slachtoffer aangerend om geweld op hem uit te oefenen. Door voornoemd handelen heeft het slachtoffer meerdere verwondingen opgelopen.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving en het gevoel van angst en onveiligheid neemt hierdoor steeds grotere vormen aan, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Ten slotte heeft de verdachte een verbalisant bedreigd en gepoogd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met geschoeide voet tegen het hoofd van de verbalisant te schoppen. Als gevolg hiervan heeft deze verbalisant letsel opgelopen. Dergelijk gedrag jegens politieambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 18 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 18 maart 2025. In het rapport schrijft de reclassering dat zij voornamelijk risico’s ziet op het gebied van middelengebruik. Onder invloed van alcohol lijkt de verdachte sneller over te gaan tot het plegen van geweldsfeiten. Het voortzetten van het reeds gestarte reclasseringstoezicht is daarom geïndiceerd. De gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ acht de reclassering het meest passend. Indien na deze training blijkt dat de verdachte onvoldoende handvatten heeft en risico’s nog aanwezig zijn, acht de reclassering het inzetten van ambulante behandeling noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straffen gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Zo heeft de verdachte om de week de zorg voor zijn vier kinderen. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte schuldbewust is, openstaat voor hulpverlening en zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan alle voorwaarden die aan deze schorsing waren verbonden. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om een lager te straffen dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De vorderingen
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 3.385,- wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 3.000,-. De gestelde materiële schade bestaat uit het eigen risico in verband met het ambulancevervoer (€ 385,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [slachtoffer 3] volledig en hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze aanzienlijk dient te worden gematigd nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, te weten de kosten voor het eigen risico (€ 385,-), rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd, zodat deze schade zal worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in het geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Nu in deze zaak [slachtoffer 3] lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. De rechtbank gaat uit van de volgende nadelige gevolgen die door de mishandeling zijn ontstaan. Het opgelopen lichamelijk letsel bestaat uit een snij/hoofdwond bij de linker wenkbrauw, pijnlijke rechterborstkas, een hersenschudding en een bloeding onder het bindvlies van het oog. De wond bij de wenkbrauw is gelijmd. Er is een blijvend litteken boven de wenkbrauw. De psychische gevolgen voor het slachtoffer bestaan uit het gedurende twee weken onrustig hebben geslapen en dat is sinds begin 2025 af en toe nog het geval en verder zijn er gevoelens van angst (verhoogde alertheid) en verminderd vertrouwen in mensen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding onder meer gekeken naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Haar komt een vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024. De rechtbank zal [slachtoffer 3] voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 3] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 950,- wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft [slachtoffer 4] toekomstige materiële schade gevorderd ten behoeve van het mogelijk in de toekomst noodzakelijke herstel van een eerder uitgevoerde haarimplantatie. De benadeelde partij heeft geen expliciet bedrag gekoppeld aan deze schadepost, omdat vooralsnog onzeker is of [slachtoffer 4] deze herstelbehandeling daadwerkelijk zal moeten ondergaan als gevolg van het ten laste gelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 950,- van [slachtoffer 4] volledig toe te wijzen, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering op het standpunt gesteld dat deze dient te worden gematigd nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde toekomstige schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze schade in dit stadium onvoldoende is onderbouwden het te onduidelijk is of deze schade in de toekomst daadwerkelijk zal worden geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dat onderdeel daarom niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Uit de onderbouwing bij de vordering tot immateriële schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 4] enig lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit het hiervoor geschetste juridische kader bestaat daarmee een grondslag voor de vordering tot immateriële schadevergoeding. Het lichamelijk letsel waarmee de rechtbank rekening houdt bestaat uit hoofdpijn en het psychisch letsel uit gevoelens van angst en verminderde nachtrust die enkele weken aanhielden. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. [slachtoffer 4] is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 4] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot zware mishandeling en bedreiging) aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 4] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich dient te blijven melden bij GGZ reclassering Fivoor, op het adres: Kwadijkerkoogweg 12, 1442 LA te Purmerend, zo frequent en zo lang als GGZ Reclassering Fivoor dit, gedurende de proeftijd, nodig acht;
  • de verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • de verdachte zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien uit de gedragsinterventie blijkt dat er ambulante behandeling nodig is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.385,-, bestaande uit € 385,- als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.385,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2025.