ECLI:NL:RBNHO:2025:4867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/15/350337 / HA ZA 24-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve bevoegdheid in WAMCA-zaak tegen LG Electronics Benelux Sales B.V. en samenhang met vorderingen tegen Samsung

In deze WAMCA-zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 april 2025 uitspraak gedaan over de relatieve bevoegdheid in een geschil tussen Stichting Consumenten Competition Claims (CCC) en Stichting Eerlijke Prijzen & Marktwerking (STEP) tegen LG Electronics Benelux Sales B.V. (LG). De rechtbank heeft het beroep van LG op relatieve onbevoegdheid afgewezen. STEP had LG gezamenlijk gedagvaard met Samsung, waarbij de rechtbank oordeelde dat zij relatief bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen tegen LG, omdat er voldoende samenhang bestond tussen de vorderingen tegen LG en Samsung. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 107 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat als een rechter bevoegd is ten aanzien van één van de gedaagden, deze ook bevoegd is ten aanzien van de overige gedaagden, mits er voldoende samenhang is. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van CCC en STEP tegen LG en Samsung betrekking hadden op dezelfde gebeurtenissen en dat verwijzing van de vorderingen van CCC naar de rechtbank Amsterdam onverenigbaar zou zijn met de doelstellingen van de WAMCA-wetgeving. De rechtbank heeft LG veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 1.406,00, en heeft de hoofdzaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord van LG over de ontvankelijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in incident van 16 april 2025
in de zaak met zaak- en rolnummer C/15/350337 / HA ZA 24-157 van:
STICHTING CONSUMENTEN COMPETITION CLAIMS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat: mr. J. de Jong,
tegen
LG ELECTRONICS BENELUX SALES B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Amstelveen,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat: mr. S. Beeston,
en in de zaak met zaak- en rolnummer C/15/358688 / HA ZA 24-617 van:
STICHTING EERLIJKE PRIJZEN & MARKTWERKING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat: mr. K.E.L. van Haastrecht,
tegen
LG ELECTRONICS BENELUX SALES B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Amstelveen,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat: mr. S. Beeston.
Partijen zullen hierna CCC, STEP en LG genoemd worden.
De zaak in het kort
De rechtbank wijst in deze WAMCA-zaak het beroep van LG op relatieve onbevoegdheid af.
STEP heeft LG gezamenlijk gedagvaard met Samsung. Voor de vorderingen tegen Samsung is de rechtbank relatief bevoegd, omdat Samsung is gevestigd in het arrondissement van deze rechtbank. Tussen de vorderingen tegen LG en Samsung bestaat zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Daarom is de rechtbank op grond van artikel 107 Rv relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van STEP tegen LG.
Dat geldt ook voor de vorderingen van CCC tegen LG, omdat de vorderingen van CCC en STEP tegen LG zijn ingesteld voor dezelfde gebeurtenissen en daarom als één zaak behandeld moeten worden (artikel 1018d lid 3 Rv). Verwijzing van (alleen) de vorderingen van CCC tegen LG naar de rechtbank Amsterdam is daarmee onverenigbaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van CCC;
  • de dagvaarding van STEP;
  • de akte overlegging producties met producties 1 tot en met 9 van CCC;
  • de akte overlegging producties met producties A.1 tot en met F.6 van STEP;
  • de rolbeslissing van 24 april 2024;
  • de rolbeslissing van 17 juli 2024;
  • de akte overlegging producties met producties 10 en 11 van CCC;
  • de akte overlegging producties met productie B.5.b van STEP;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens voorwaardelijk verzoek om aanhouding met producties 1 tot en met 3 van LG;
  • de conclusie van antwoord in incident van CCC, tevens houdende een verzoek om de procedure te voegen met de zaak met zaaknummer C/15/346678;
  • de conclusie van antwoord in incident van STEP, tevens houdende een verzoek om de procedure te voegen met de zaken met zaaknummer C/15/351200 en C/15/346678;
  • de akte overlegging nadere productie ten behoeve van de mondelinge behandeling met productie 4 van LG;
  • de mondelinge behandeling in het incident van 21 maart 2025, waarbij door alle partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Op 6 november 2024 is de zaak van STEP tegen Samsung en LG met zaak- en rolnummer C/15/351200 HA ZA 24-193 gesplitst in die zin dat de zaak tegen Samsung dat zaaknummer behield en dat de zaak tegen LG het zaak-/rolnummer C/15/358688 / HA ZA 24-617 kreeg.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

In de hoofdzaak

2.1.
CCC en STEP hebben in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen LG op grond van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA). Zij vorderen, onder meer en kort samengevat, dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat LG in strijd heeft gehandeld met artikelen 6 lid 1 Mededingingswet (Mw) en artikel 101 lid 1 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU);
  • voor recht verklaart dat LG aansprakelijk is jegens alle personen die tussen 1 januari 2015 en 7 december 2018 in Nederland een televisie van het merk LG, of een televisie van een ander merk, hebben aangeschaft, en uit dien hoofde de door die persoon geleden schade dient te vergoeden;
  • LG veroordeelt tot betaling van de ten gevolge van haar onrechtmatig handelen geleden schade.
In het incident
2.2.
LG vordert in het incident, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
zich onbevoegd verklaart om van de geschillen tussen CCC en STEP enerzijds en LG anderzijds kennis te nemen, en de zaken van CCC en STEP op grond van artikel 110 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam;
voor zover de rechtbank voornemens is om bevoegdheid aan te nemen op grond van artikel 102 Rv voor de volledige omvang van de vorderingen - deze beslissing aanhoudt tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) de prejudiciële vragen over relatieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam in de zaak Stichting Right to Consumer Justice tegen Apple heeft beantwoord;
CCC en STEP veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
LG op grond van artikel 337 lid 2 Rv verlof verleent om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen het door de rechtbank te wijzen tussenvonnis, voor het geval de rechtbank de vorderingen van LG in deze conclusie in incident afwijst en zich bevoegd verklaart om de vorderingen van CCC en STEP tegen LG te beoordelen.
2.3.
LG legt hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag:
  • De rechtbank Amsterdam is relatief bevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen, omdat LG statutair gevestigd is in Amsterdam (artikel 99 Rv).
  • Artikel 102 Rv schept in dit geval geen (alternatieve) bevoegdheid van deze rechtbank, omdat het Handlungsort is gelegen in Amstelveen (waar LG kantoor houdt). Het Erfolgsort biedt die bevoegdheidsgrond evenmin, omdat slechts een deel van de kopers van de televisies woont in het arrondissement van deze rechtbank, althans slechts een deel van de aankopen daar heeft plaatsgevonden. Bovendien ontbreekt een nauwe band met deze rechtbank.
  • Ook het beroep van CCC en STEP op artikel 107 Rv faalt, omdat na de rolbeslissing van 24 april 2024 geen sprake meer is van meerdere gedaagden in één geding. Bovendien is er geen samenhang tussen de vorderingen tegen LG en Samsung, omdat LG en Samsung geen onderdeel uitmaakten van dezelfde groep of keten en hun geen gezamenlijke betrokkenheid wordt verweten. De verweten handelwijzen, de periode waarop de vorderingen betrekking hebben (en dus ook de achterban) en de mogelijke verweren zijn bovendien niet hetzelfde. Ook de uitkomst van het (hoger) beroep tegen de sanctiebesluiten van de ACM kan verschillend zijn. De vorderingen tegen Samsung en LG staan volgens LG dus volledig los van elkaar, zodat ook geen gevaar van tegenstrijdige uitspraken dreigt.
  • Van verknochtheid (in de zin van artikelen 220 en 222 Rv) is daarom evenmin sprake.
2.4.
CCC en STEP voeren verweer in het incident en betogen, zakelijk weergegeven, dat de vorderingen in het incident moeten worden afgewezen en dat de procedures tegen LG en Samsung op grond van artikel 222 Rv moeten worden gevoegd, met veroordeling van LG in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
2.5.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

De in het incident van belang zijnde feiten en omstandigheden

Sanctiebesluiten van de ACM
3.1.
De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) heeft op 11 juli 2023 aan LG een boete opgelegd van € 7.943.500,-, omdat LG vanaf 2015 tot en met 2018 verboden afspraken heeft gemaakt met zeven grote detailhandelaren over de verkoopprijzen van LG-televisies (hierna: het sanctiebesluit LG). LG heeft bezwaar gemaakt. De ACM heeft op 19 juli 2024 dit bezwaar ongegrond verklaard. LG heeft tegen die beslissing bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld.
3.2.
De ACM heeft (voorafgaand aan het sanctiebesluit LG) op 14 september 2021 ook aan Samsung een boete opgelegd, ter hoogte van € 39.875.500,-, omdat Samsung volgens de ACM vanaf januari 2013 tot en met december 2018 ongeoorloofde invloed heeft uitgeoefend op de verkoopprijzen van televisies van zeven detailhandelaren. Met het besluit van 21 november 2022 op het bezwaar van Samsung is de ACM bij dat besluit gebleven. Het daartegen ingestelde beroep van Samsung heeft de rechtbank Rotterdam op 13 november 2023 ongegrond verklaard. Samsung heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
Dagvaardingen van CCC
3.3.
CCC heeft Samsung op 20 december 2023 gedagvaard voor deze rechtbank en vorderingen ingesteld op basis van de WAMCA. CCC heeft (kort samengevat en onder meer) gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat Samsung in strijd heeft gehandeld met artikelen 6 lid 1 Mw en artikel 101 lid 1 VWEU en dat Samsung aansprakelijk is jegens alle personen die tussen 9 januari 2013 en 7 december 2018 in Nederland een televisie van het merk Samsung, of een televisie van een ander merk, hebben aangeschaft, met veroordeling van Samsung tot betaling van de schade.
3.4.
Op 19 maart 2024 heeft CCC vervolgens - vóór het eindigen van de driemaandentermijn van artikel 1018c lid 3 Rv in de procedure tegen Samsung - LG gedagvaard en de vorderingen in de hoofdzaak aanhangig gemaakt.
Dagvaarding van STEP
3.5.
STEP heeft - eveneens vóór het eindigen van de driemaandentermijn in de procedure tegen Samsung - op 20 maart 2024 vorderingen ingesteld tegen Samsung die vergelijkbaar zijn met de door CCC tegen Samsung ingestelde vorderingen. In dezelfde dagvaarding van 20 maart 2024 heeft STEP tegen LG de vorderingen in de hoofdzaak aanhangig gemaakt.
De rolbeslissing van 24 april 2024
3.6.
In de rolbeslissing van deze rechtbank van 24 april 2024 heeft de rechtbank (samengevat) beslist dat:
  • de vorderingen van CCC tegen LG niet zijn gebaseerd op “
  • de vorderingen van STEP en CCC tegen LG wél zijn gebaseerd op dezelfde gebeurtenissen. Daarom zullen die vorderingen als één zaak worden behandeld (artikel 1018d lid 3 Rv).
  • de procesefficiëntie erbij is gebaat dat de procedures tegen Samsung en LG verder gelijktijdig zullen worden behandeld en dat op de rol zal worden aangetekend dat de procedures tegen Samsung en LG met elkaar samenhangen en dus gelijk met elkaar oplopen en beslist worden.
Beoordeling van de incidentele vorderingen: relatieve bevoegdheid van deze rechtbank
3.7.
De rechtbank zal de vorderingen in het incident tot onbevoegdverklaring afwijzen en licht dit oordeel als volgt toe.
Bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen van STEP tegen LG
3.8.
De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de door STEP tegen LG ingestelde rechtsvorderingen moet worden beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 99 lid 1 Rv bepaalt dat, tenzij de wet anders bepaalt, bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. LG voert aan dat zij statutair is gevestigd in Amsterdam (en dat zij kantoor houdt in Amstelveen) zodat niet deze rechtbank, maar de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is.
3.9.
STEP beroept zich onder meer op artikel 107 Rv. Artikel 107 Rv bepaalt dat indien een rechter ten aanzien van één van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd is, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden voldoende samenhang bestaat.
3.10.
Vast staat dat STEP LG in het geding heeft betrokken gezamenlijk (in één dagvaarding) met Samsung, die kantoor houdt te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Deze rechtbank is op grond van artikel 99 Rv relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Samsung. Anders dan LG betoogt, doet de rolbeslissing van 24 april 2024 niet af aan de vaststelling dat STEP LG en Samsung gezamenlijk bij dagvaarding in de procedure heeft betrokken.
3.11.
Het oordeel in de rolbeslissing van 24 april 2024 dat de vorderingen tegen Samsung en LG niet zijn gebaseerd op dezelfde gebeurtenissen, sluit niet uit dat mogelijk sprake is van samenhang tussen de vorderingen in de zin van artikel 107 Rv. Daarvoor is namelijk niet noodzakelijk dat de vorderingen tegen de verschillende gedaagden zijn gebaseerd op dezelfde gebeurtenissen, maar slechts dat de vorderingen zodanig samenhangen dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
3.12.
STEP heeft in dit kader (onder meer) betoogd dat LG en Samsung beide (op basis van sanctiebesluiten van de ACM) dezelfde overtreding van het mededingingsrecht wordt verweten (bestaande uit
resale price maintenance), in dezelfde productmarkt, in (in ieder geval gedeeltelijk) dezelfde periode.
3.13.
LG voert aan dat hieruit slechts blijkt dat de thema’s in de beide procedures hetzelfde zijn, maar dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat de vorderingen met elkaar samenhangen. De rechtbank volgt LG daarin niet. Dat de te beantwoorden feitelijke vragen en rechtsvragen met elkaar samenhangen vindt namelijk steun in de besluiten van de ACM, waarop STEP haar vorderingen in de hoofdzaak (grotendeels) baseert. De ACM overweegt in het besluit op bezwaar over het sanctiebesluit LG namelijk dat Samsung vergelijkbare praktijken bezigde als LG, en dat bij de beoordeling van de geschiktheid van de gedragingen niet in isolatie naar de positie van LG moet worden gekeken, maar rekening moet worden gehouden met deze context van die bredere praktijk in de markt. [1]
3.14.
STEP heeft bovendien verder toegelicht dat de procedures tegen Samsung en LG betrekking hebben op dezelfde groep benadeelden (en dus dezelfde achterban) en dat de schadebegroting op basis van dezelfde schadetheorie dient plaats te vinden. Bovendien stelt STEP dat de vorderingen tegen Samsung en LG (deels) betrekking hebben op dezelfde schadepost. Volgens STEP hebben de schendingen van het mededingingsrecht door LG en Samsung namelijk niet alleen geleid tot kunstmatig hoge prijzen van televisies van de merken LG en Samsung, maar ook tot het benadeling van kopers van televisies van andere merken, omdat op de markt geen (of beperkt) concurrentie op prijs plaatsvond (de
“umbrella damages”). Volgens STEP hebben de gedragingen van LG en Samsung elkaar bovendien versterkt. Voor die schade zijn LG en Samsung hoofdelijk aansprakelijk, aldus STEP.
3.15.
LG heeft daartegen aangevoerd dat - voor zover al sprake is van “
umbrella damages” (hetgeen LG betwist) - LG alleen aansprakelijk is voor het deel van die schadepost dat door het handelen van LG is veroorzaakt en niet voor het deel dat door Samsung is veroorzaakt (er zijn volgens LG dan twee afzonderlijke “
umbrella’s” aan te wijzen).
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval niet op voorhand kan worden uitgesloten dat sprake is van “
umbrella damages”. Het betoog van LG over hoe met die schadepost moet worden omgegaan (veronderstellenderwijs aannemend dat dat betoog zou kunnen worden gevolgd) biedt bovendien juist steun aan het oordeel dat de vorderingen met elkaar samenhangen en gezamenlijk moeten worden behandeld. Het gevaar van onverenigbare uitspraken indien de vorderingen tegen LG en Samsung door verschillende rechtbanken worden beslist, is in dat geval bovendien reëel.
3.17.
Het betoog van LG dat de vorderingen tegen LG en Samsung volledig losstaan van elkaar volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. De stelling dat LG en Samsung niet deel uitmaakten van dezelfde keten en dat er bovendien verschillen zijn aan te wijzen tussen de twee zaken, doet niet zodanig afbreuk aan de samenhang tussen de vorderingen, dat een gezamenlijke behandeling uit het oogpunt van doelmatigheid niet langer gerechtvaardigd is.
3.18.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de rechtbank op grond van artikel 107 Rv relatief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van STEP tegen LG.
De vorderingen van CCC tegen LG
3.19.
Omdat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van STEP tegen LG, en de rechtbank in de rolbeslissing van 24 april 2024 heeft geoordeeld dat de vorderingen van CCC en STEP tegen LG zijn gesteld voor dezelfde gebeurtenissen, moet ook de incidentele vordering tot verwijzing van de zaak van CCC tegen LG worden afgewezen. Verwijzing van de vorderingen van CCC tegen LG naar de rechtbank Amsterdam, terwijl de vorderingen van STEP tegen LG worden behandeld bij deze rechtbank, zou immers onverenigbaar zijn met de doelstelling van de WAMCA-wetgeving om collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenissen te behandelen als één zaak (vgl. artikel 1018d lid 3 Rv). Een dergelijke uitkomst zou ook onwenselijk zijn met het oog op de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger (als bedoeld in artikel 1018e lid 1 Rv) en de behandeling van de collectieve vordering na deze aanwijzing.
Slotsom in het incident en proceskosten
3.20.
De incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring en verwijzing naar de rechtbank Amsterdam zullen worden afgewezen.
3.21.
De rechtbank baseert de relatieve bevoegdheid niet op artikel 102 Rv. De voorwaarde waaronder de vordering tot aanhouding is ingesteld, is dus niet vervuld. Aan de beoordeling daarvan komt de rechtbank daarom niet toe.
3.22.
Het verzoek om op grond van artikel 337 lid 2 Rv verlof te verlenen voor het instellen van (tussentijds) hoger beroep wordt afgewezen. Tegen een vonnis waarin het verweer van relatieve onbevoegdheid wordt verworpen staat ingevolge artikel 110 lid 3 Rv namelijk geen hogere voorziening open. [2]
3.23.
LG is in het incident in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CCC en STEP in het incident worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406,00 (per afzonderlijke gedaagde in het incident).
3.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het verzoek van CCC en STEP tot zaaksvoeging wegens verknochtheid
3.25.
De rechtbank ziet aanleiding de beslissing over de verzochte voeging van de zaken tegen LG en Samsung aan te houden tot na de ontvankelijkheidsfase.
In de hoofdzaak
3.26.
De rechtbank zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord van LG over de ontvankelijkheid (artikel 1018c lid 5 Rv). De rechtbank zal de termijn bepalen op drie maanden na dit vonnis in incident. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vorderingen van LG af;
4.2.
veroordeelt LG in de proceskosten van € 1.406,00 (per afzonderlijke gedaagde in het incident), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als LG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet LG € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt LG in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis in incident wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
houdt de beslissing op het verzoek van CCC en STEP tot zaaksvoeging aan;
in de hoofdzaak
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van
16 juli 2025voor conclusie van antwoord van LG over de onderwerpen als bedoeld in artikel 1018c lid 5 Rv;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025. [3]

Voetnoten

1.Openbare versie beslissing op bezwaar LG van de ACM van 19 juli 2024, alinea 202, aangehaald in de conclusie van antwoord in incident van STEP, randnummer 17.
2.Vgl. Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI9630.
3.type: 1538