ECLI:NL:RBNHO:2025:4937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/15/356008/ HA ZA 24-465
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortkomingen in bouwwerkzaamheden en tegenvordering tot betaling van openstaande factuur

In deze civiele zaak hebben eisers gedaagde opdracht gegeven voor het bouwen van een aanbouw en andere werkzaamheden aan hun woning. Na onvrede over de geleverde werkzaamheden, waaronder isolatie en een lichtstraat, vorderen eisers schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden niet voldeden aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Gedaagde wordt veroordeeld tot schadevergoeding, verminderd met een tegenvordering van gedaagde voor openstaande facturen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uitvoerig behandeld, waarbij onder andere rapporten van deskundigen zijn betrokken. De rechtbank concludeert dat de gebreken in de werkzaamheden van gedaagde substantieel zijn en dat eisers recht hebben op schadevergoeding. De vorderingen van gedaagde in reconventie worden afgewezen, en de proceskosten worden toegewezen aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/356008 / HA ZA 24-465
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,

te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.M. Koopman.
De zaak in het kort
[eisers] hebben [gedaagde] opdracht gegeven om een aanbouw te bouwen en andere werkzaamheden aan hun huis te verrichten. [eisers] zijn niet tevreden over de werkzaamheden van [gedaagde] omdat deze werkzaamheden naar hun mening niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Uiteindelijk hebben [eisers] een andere aannemer opdracht gegeven om herstelwerkzaamheden uit te voeren. [eisers] vorderen in deze procedure schadevergoeding. In de tegenvordering vordert [gedaagde] dat de resterende factuur door [eisers] wordt betaald. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van [gedaagde] wat betreft de isolatie en de op de aanbouw geplaatste lichtstraat niet voldeden aan de eisen van goed en deugdelijk werk. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld schadevergoeding te betalen. Deze schadevergoeding wordt verminderd met het bedrag dat [eisers] nog aan [gedaagde] verschuldigd waren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 19),
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie (met producties 1 tot en met 8),
  • conclusie van antwoord in reconventie (met producties 20 tot en met 23),
  • het tussenvonnis van 22 januari 2025,
  • het bericht van 11 februari 2025 van [gedaagde] (met productie 3 bij conclusie van antwoord),
  • het bericht van 26 februari 2025 van [gedaagde] (met productie 4),
  • het bericht van 3 maart 2025 van [gedaagde] (met opnieuw productie 3 bij conclusie van antwoord.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling van plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Van Eyck van Heslinga heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eisers] hebben [gedaagde] benaderd met de vraag of hij hun woning aan de [adres] te [woonplaats] kon voorzien van een aanbouw en verder aanpassingen aan de woning kon verrichten.
2.2.
[gedaagde] heeft vervolgens een offerte opgesteld gedateerd op 28 oktober 2018. In deze offerte is een eindbedrag opgenomen van € 54.796,18 (inclusief BTW). Op basis van deze offerte heeft [gedaagde] de opdracht gekregen.
2.3.
De werkzaamheden zijn op 7 november 2019 gestart en zijn in de eerste helft van 2020 afgerond.
2.4.
Uit een factuur van 11 augustus 2020 blijkt dat [eisers] € 50.000,- aan [gedaagde] hebben betaald als voorschot. Op de factuur resteert nog een bedrag van € 4.288,27. Dit bedrag is niet door [eisers] betaald.
2.5.
[eisers] stellen dat zij na afloop van de werkzaamheden tochtklachten ervaarden en hebben verschillende bedrijven onderzoeken laten doen naar deze klachten. Eén van deze bedrijven was ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB), dat op 15 december 2020 een onderzoek heeft verricht en vragen heeft beantwoord. ZNEB heeft geconcludeerd dat het door [gedaagde] geleverde werk niet geheel voldeed aan de eisen van goed en deugdelijk werk. ZNEB heeft de herstelkosten geraamd op € 2.737,-,
2.6.
In een brief gedateerd op 12 februari 2020 (de rechtbank gaat ervan uit dat per abuis het jaartal 2020 is opgenomen in plaats van 2021) namens [eisers] aan [gedaagde] zijn 43 klachten van [eisers] opgesomd. In deze brief wordt namens [eisers] aangekondigd dat [eisers] bevoegd zijn de openstaande factuur van [gedaagde] op te schorten totdat [gedaagde] de overeenkomst volledig en correct nakomt. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld alle klachten kosteloos en deugdelijk te verhelpen.
2.7.
[eisers] hebben Bouwadvies Wim Baltus (hierna: Baltus) ingeschakeld voor een second opinion omdat [eisers] het niet eens waren met het rapport van ZNEB. Baltus heeft op 20 april 2021 in een verkort verslag opgenomen wat heeft hij geconstateerd.
2.8.
Bij e-mail van 15 april 2021 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eisers] geconstateerde gebreken vanwege de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden. [gedaagde] is in deze brief ook aansprakelijk gesteld voor de geleden schade en de eventuele toekomstige schade.
2.9.
Op 3 juni 2021 heeft er een bespreking plaatsgevonden in de woning van [eisers] Bij die bespreking waren [eisers] , [gedaagde] en Baltus aanwezig. [gedaagde] heeft tijdens de bespreking toegezegd constructeur Harder in te schakelen om de stabiliteit van de achtergevel en van de fundering/ combinatievloer te beoordelen.
2.10.
Op 30 juli 2021 heeft Huibers Constructieadvies (hierna: Huibers) op verzoek van [gedaagde] een constructieve berekening uitgevoerd.
2.11.
Met een e-mail van 6 september 2022 is [gedaagde] geïnformeerd over sloopwerkzaamheden van de buren van [eisers] , waardoor de buitenmuur vrijkwam waartegen [gedaagde] de aanbouw heeft gebouwd. Daardoor kon volgens [eisers] worden vastgesteld of er sprake is van het juist aanbrengen van isolatie of niet. Aangekondigd wordt dat Baltus een onderzoek zal verrichten op 12 september 2022 en aan [gedaagde] wordt gevraagd of hij daar bij aanwezig zal zijn. Ook wordt aangekondigd dat aan de zijde met de andere buren enkele stenen uit de buitenmuur zullen worden weggehaald.
2.12.
In een e-mail van 8 september 2022 van mr. Van Eijck van Heslinga aan [gedaagde] is gesteld dat het van groot belang is voor [gedaagde] om ook bij het onderzoek aanwezig te zijn en dat er van wordt uitgegaan dat mr. Van Eijck van Heslinga uiterlijk die dag of de dag daarna bericht krijgt van [gedaagde] .
2.13.
Op 1 november 2022 heeft Baltus een aanvullende rapportage opgesteld naar aanleiding van zijn onderzoek op 12 en 13 september 2022. Bij dit rapport zijn foto’s gevoegd. In de ‘conclusie onderzoek zijde huisnummer 18’ is onder meer opgenomen:
‘(…)
3. De isolatie is gedeeltelijk tussen de balken aangebracht. Op de aangetroffen plaats waar het vast te stellen was, wijkt de isolatie waardoor geen luchtdichte afsluiting wordt verkregen. Aan de achtergevel is geen isolatie aangebracht waardoor buitenlucht vrijelijk de ruimte boven plafond kan infiltreren. Ter plaatse van de stalen ligger was geen isolatie aangetroffen. Op deze plaatsen had isolatie aangebracht moeten worden voor deugdelijk werk.
2.14.
In een brief van 8 maart 2023 heeft mr. Koopman [eisers] verzocht en gesommeerd de openstaande factuur van 11 augustus 2020 te betalen en heeft mr. Koopman de buitengerechtelijke en de wettelijke rente aangezegd.
2.15.
Bij brief van 20 maart 2023 is namens [eisers] gewezen op het recht van [eisers] om in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding te vorderen. Ook is gewezen op de brief van 12 februari 2021 en is gesteld dat [eisers] de betalingsverplichting aan [gedaagde] opschorten en de factuur te zijner tijd verrekenen met de schade die zij door de tekortkoming van [gedaagde] hebben geleden.
2.16.
Uit een e-mail van 31 augustus 2023 van de Toezichthouder Bouw namens de gemeente Alkmaar aan [eisers] blijkt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat de lichtstraat niet voldoet aan de regels die gesteld zijn met betrekking tot vergunningsvrij bouwen. In de e-mail staat dat de lichtstraat 90 cm hoog is terwijl de lichtstraat vergunningsvrij maximaal 60 cm hoog mag zijn. In de e-mail is vermeld dat alsnog een vergunning voor de lichtstraat kan worden aangevraagd maar dat op voorhand niet kan worden gezegd dat deze vergunning ook verleend zal worden.
2.17.
Op 15 december 2023 heeft Baltus een eindrapportage opgesteld.
2.18.
Per brief van 13 februari 2024 namens [eisers] wordt [gedaagde] verzocht en zo nodig gesommeerd € 50.131,08 te betalen betreffende de kosten die [eisers] hebben gemaakt om de uitbouw in een staat te brengen zoals die met [gedaagde] was overeengekomen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
I. € 37.942,27, vermeerderd met rente,
II. € 1.057,76 aan buitengerechtelijke kosten,
III. € 12.188,65 aan kosten deskundigen, vermeerderd met wettelijke rente,
IV. de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stellen [eisers] dat de bouwwerkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De door [gedaagde] gerealiseerde aanbouw was niet dan wel nauwelijks voorzien van isolatie en was niet luchtdicht afgewerkt. Daarnaast was de lichtstraat in strijd met het geldende bestemmingsplan en de eisen voor vergunningsvrij bouwen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] [gedaagde] vordert subsidiair dat als de vorderingen van [eisers] worden toegewezen het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, dan wel dat [eisers] zekerheid dienen te stellen voor een bedrag van € 50.000,- in verband met de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. [gedaagde] betwist dat de door hem uitgevoerde bouwwerkzaamheden niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – [eisers] te veroordelen tot betaling van
€ 4.288,27, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente,
€ 1.439,90 in verband met de factuur van Huibers,
de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.5.
[eisers] voeren verweer. [eisers] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
In conventie en in reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Inleiding en uitgangspunten
4.1.
In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of de bouwwerkzaamheden van [gedaagde] hebben voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat de door [gedaagde] gerealiseerde aanbouw niet is gebouwd conform de eisen van goed en deugdelijk werk. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank zal ook beoordelen wat voor gevolgen dit heeft voor de vorderingen van [eisers]
4.2.
Vast staat dat de afspraken tussen partijen niet in een schriftelijke overeenkomst zijn opgenomen. [gedaagde] heeft op basis van een offerte gedateerd op 28 oktober 2018 zijn werkzaamheden uitgevoerd. De offerte heeft [gedaagde] opgesteld aan de hand van een door [eisers] gemaakte tekening/schets. In deze offerte is een eindbedrag opgenomen van € 54.796,18 inclusief BTW. Uit een factuur van 11 augustus 2020 blijkt dat [eisers] € 50.000,- aan [gedaagde] heeft betaald als voorschot. Voor het aanvragen van een omgevingsvergunning hebben [eisers] het Alkmaars Tekenbureau een tekening en A. Harder B.V. een constructieberekening laten opstellen.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer de werkzaamheden van [gedaagde] aan de woning zijn beëindigd. Er is na het voltooien van de werkzaamheden geen proces-verbaal opgesteld en er heeft geen oplevering plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] zijn de werkzaamheden medio maart 2020 afgerond, volgens [eisers] medio juli 2020.
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden in ieder geval de eerste helft van 2020 zijn afgrond en zal bij het beoordelen van de vorderingen van [eisers] dan ook uitgaan van de vereisten aan bouwwerkzaamheden zoals die in de eerste helft van 2020 golden.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen gebreken kleven aan de constructie van de door [gedaagde] voor [eisers] gerealiseerde aanbouw.
Goed en deugdelijk werk
4.5.
Partijen delen de mening dat de werkzaamheden van [gedaagde] dienen te voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Zij verschillen echter van mening hoe deze eisen dienen te worden uitgelegd.
4.6.
In de dagvaarding hebben [eisers] gesteld dat de aanbouw niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk wat betreft (1) de luchtdichtheid, (2) de isolatie en (3) de lichtstraat. Bij bespreking van het ZNEB rapport in de dagvaarding hebben [eisers] gewezen op een groot aantal klachten dat zij hadden naar aanleiding van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden. Daaronder bevinden zich ook klachten over tocht en de lichtstraat. Omdat [eisers] alleen de onder (1) tot en met (3) genoemde punten ten grondslag hebben gelegd aan de stelling dat [gedaagde] geen goed en deugdelijk werk heeft geleverd, zal de rechtbank de andere klachten van [eisers] niet in de beoordeling betrekken.
Luchtdicht
4.7.
[eisers] stellen dat een uitbouw die niet luchtdicht is afgewerkt niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat er in de jaren 2020/2021 nog geen eisen waren om een woning luchtdicht af te werken. Dat staat volgens [gedaagde] sinds 2022 in het Bouwbesluit. [eisers] hebben dit verweer niet weersproken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van dit verweer. Op dit punt kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat de aanbouw niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
Isolatie
4.8.
Wat betreft de isolatie staat voor de rechtbank wel vast dat deze niet heeft voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Op 12 en 13 september 2022 heeft destructief onderzoek plaatsgevonden naar de door [gedaagde] gebouwde aanbouw. Dit was mogelijk omdat de buren van [eisers] op nummer 18 de aangelegen aanbouw hadden verwijderd waardoor de gemeenschappelijke bouwmuur zichtbaar werd. Aan de kant van de andere buren op huisnummer 14 is een aantal bakstenen verwijderd zodat de situatie aan die zijde kon worden onderzocht. Uit het rapport van Baltus van 1 november 2022 blijkt dat er slechts gedeeltelijk isolatie tussen de balken is aangebracht en dat aan de achtergevel en ter plaatse van de stalen ligger geen isolatie is aangebracht.
4.9.
[gedaagde] betwist dat hij onvoldoende isolatie heeft aangebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij gesteld dat hij de isolatie heeft aangebracht zoals opgenomen was op de bouwtekening. Na confrontatie tijdens de mondelinge behandeling met foto’s uit het rapport van Baltus stelde [gedaagde] dat de door hem aangebrachte isolatie moet zijn weggehaald.
4.10.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet. Uit het rapport van Baltus en de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat niet overal isolatie aanwezig was. Dit terwijl [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat partijen waren overeengekomen dat in de aanbouw 12,5 cm aan isolatie zou worden aangebracht. Het verweer van [gedaagde] dat de door hem aangebrachte isolatie moet zijn weggehaald, acht de rechtbank ongeloofwaardig. [gedaagde] heeft niet gesteld wie de isolatie weggehaald zou hebben en waarom. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om op dit punt nader bewijs te mogen aanleveren. [gedaagde] is bij het onderzoek van 12 en 13 september 2022 niet aanwezig geweest. Tijdens dat onderzoek zijn de foto’s genomen waarop het rapport van Baltus van 1 november 2022 is gebaseerd. [gedaagde] is door mr. Van Eijck van Heslinga in een e-mail van 6 september 2022 op de hoogte gesteld van het onderzoek op 12 en 13 september 2022 en is uitgenodigd om bij de onderzoeken aanwezig te zijn. In een e-mail van 8 september 2022 heeft mr. Van Eijck van Heslinga [gedaagde] herinnerd aan de e-mail van 6 september 2022. Uit een e-mail van 14 februari 2023 van mr. Van Eijck van Heslinga volgt dat [gedaagde] heeft bevestigd dat hij de correspondentie wel heeft ontvangen, maar geen tijd meer wilde steken in [eisers] Voor de rechtbank staat daarmee vast dat [gedaagde] door [eisers] wel in de gelegenheid is gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de deskundigheid van Baltus ter discussie gesteld. Hij heeft dit verweer echter op geen enkele wijze onderbouwd en het doet daarnaast niet af aan wat blijkt uit de in het rapport van Baltus opgenomen foto’s.
4.12.
Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er door [gedaagde] onvoldoende isolatie in de aanbouw is aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vaststaat dat de werkzaamheden van [gedaagde] , wat betreft de isolatie, niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
Lichtstraat
4.13.
Tussen partijen staat vast dat de gemeente heeft vastgesteld dat de door [gedaagde] gebouwde lichtstraat te hoog was. Uit de e-mail opgenomen onder 2.16 blijkt dat de lichtstraat 30 cm te hoog was voor vergunningsvrij bouwen, zodat deze niet binnen de verleende bouwvergunning mocht worden gerealiseerd. Er was dus geen sprake van een lichtstraat die “iets” te hoog bleek te zijn, zoals [gedaagde] stelt. [gedaagde] stelt dat [eisers] geen hele nieuwe lichtstraat hadden hoeven laten plaatsen maar een vergunning voor de door hem gemaakte lichtstraat hadden kunnen aanvragen. Daarmee zou het probleem makkelijk opgelost kunnen worden.
4.14.
[gedaagde] betwist niet dat de lichtstraat te hoog was voor vergunningsvrij bouwen zodat de verleende omgevingsvergunning daarvoor niet toereikend was. Omdat de lichtstraat te hoog was, voldeed deze niet aan de daaraan te stellen eisen van goed en deugdelijk werk. Dit wordt niet anders door het feit dat [eisers] een omgevingsvergunning voor een hogere lichtstraat hadden kunnen aanvragen. Partijen hebben verschillende standpunten ingenomen over de vraag of de omgevingsvergunning ook zou zijn verleend, zodat tussen partijen niet vast staat dat [eisers] een omgevingsvergunning hadden kunnen krijgen. Dit blijkt ook niet uit de e-mail die namens de gemeente Alkmaar aan [eisers] is gestuurd: daar staat in dat niet vooraf kan worden gezegd dat deze wordt verleend. De rechtbank vindt daarom dat [eisers] niet op grond van hun schadebeperkingsplicht gehouden waren een vergunning voor de ondeugdelijke lichtstraat aan te vragen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gesteld dat de lichtstraat ter plekke in overleg met [eisers] is gemaakt. Maar het had op zijn weg als professionele opdrachtnemer gelegen een lichtstraat te realiseren die paste binnen de verleende omgevingsvergunning c.q. de eisen voor vergunningsvrij bouwen óf vooraf met [eisers] te bespreken dat deze uitvoering niet vergunningsvrij was, zodat [eisers] daarop hun keuze hadden kunnen afstemmen.
4.15.
Omdat het door [gedaagde] geleverde werk niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen moet [gedaagde] aan [eisers] de schade vergoeden die zij daardoor hebben geleden.
Schadevergoeding
Vordering I
4.16.
[eisers] vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld € 37.942,27 te betalen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • acht facturen van Lute Timmerwerken (hierna: Lute) van € 29.279,07,
  • facturen van Winters Lichtstraten B.V. (hierna: Winters) van € 6.169,00,
  • een factuur van Harder Constructie & Adviesbureau (hierna: Harder) € 1.996,50, en
  • bonnen voor klein bouwmateriaal zoals verf € 497,86.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van deze kosten.
4.17.
De rechtbank beschouwt deze vordering als een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank acht aannemelijk dat [eisers] kosten heeft moeten maken om de vastgestelde gebreken in de isolatie en de lichtstraat te herstellen. Gelet op het verweer van [gedaagde] zal de rechtbank echter niet alle door [eisers] gevorderde kosten toewijzen.
4.18.
Van het gevorderde bedrag van Lute Timmerwerken zal de rechtbank 50%, en dus € 14.639,54, toewijzen. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat op deze facturen zaken staan die niets te maken hebben met de verbouwing die [gedaagde] realiseerde. Zo staan op deze facturen bijvoorbeeld een extra deur en extra of andere radiatoren, en daar zag de aannemingsovereenkomst met [gedaagde] niet op. Verder zijn ook werkzaamheden opgenomen die in de dagvaarding niet aan de vordering ten grondslag zijn gelegd en werkzaamheden waarvan is vastgesteld dat deze niet als tekortkoming van [gedaagde] kunnen worden aangemerkt (zoals ten aanzien van luchtdicht bouwen). Ook gaat de rechtbank mee in het verweer van [gedaagde] dat de overeengekomen aanbouw moest voldoen aan het ontwerp en aan de isolatievoorschriften voor bestaande bouw. [eisers] hebben dit niet betwist, en de rechtbank leidt uit de rapporten van Baltus en de facturen van Lute af dat [eisers] de aanbouw naar een hogere standaard opnieuw hebben laten isoleren. De kosten daarvoor zijn niet aan te merken als schade als gevolg van een tekortkoming van [gedaagde] . Omdat de herstelwerkzaamheden inmiddels zijn verricht en mede daardoor niet precies kan worden vastgesteld wat de aan [gedaagde] toe te rekenen schade is, heeft de rechtbank deze geschat. Daarbij heeft zij enerzijds meegewogen dat een aanzienlijk deel van het verrichte herstelwerk niet ziet op gebreken die aan [gedaagde] toe te rekenen zijn. Anderzijds heeft zij meegewogen dat delen van de aanbouw en het dak ontmanteld moesten worden om het overeengekomen isolatiewerk alsnog deugdelijk te kunnen uitvoeren en de nieuwe lichtstraat te plaatsen.
4.19.
Het bedrag samenhangende met de facturen van Winters van € 6.169,00 wijst de rechtbank toe. [eisers] hadden op basis van de aannemingsovereenkomst een lichtstraat mogen verwachten die voldeed aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Zij hebben deze kosten moeten maken voor een lichtstraat die binnen de omgevingsvergunning past c.q. vergunningsvrij kon worden gerealiseerd, zodat deze kosten als schade zijn aan te merken.
4.20.
Het door [eisers] gevorderde bedrag van € 1.996,50 met de omschrijving Factuur Harder en het bedrag van € 497,86 aan losse bonnen wijst de rechtbank niet toe. [eisers] heeft niet gesteld waarom deze kosten voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
Vordering III
4.21.
[eisers] vorderen dat [gedaagde] € 12.188,65 betaalt in verband met door [eisers] betaalde kosten aan deskundigen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • vier facturen van Baltus met de omschrijving ‘
  • een factuur van Strooming € 418,00,
  • een factuur van Lute inventariseren en second opinion € 242,00,
  • een factuur van Jogó Services luchtlekkage onderzoek € 775,00,
  • vier facturen van Baltus met de omschrijving
  • een factuur van Bouwbedrijf Tielemans Totaaltechniek (hierna; Tielemans) destructief onderzoek € 1.072,06.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen deze kosten.
4.22.
[eisers] hebben deze kosten niet toegelicht. De rechtbank acht echter aannemelijk dat [eisers] kosten hebben moeten maken voor deskundigen vanwege de wijze waarop [gedaagde] de werkzaamheden heeft uitgevoerd. De in redelijkheid gemaakte kosten in verband hiermee komen voor vergoeding in aanmerking. Omdat [eisers] de kosten niet hebben toegelicht, terwijl bovendien niet alle in de rapportages van Baltus genoemde gebreken in de dagvaarding aan de vordering van [eisers] ten grondslag zijn gelegd dan wel als tekortkoming van [gedaagde] zijn aan te merken, zal de rechtbank 50% van de kosten van Baltus van € 6.034,89, dus € 3.017,45, toewijzen. Het bedrag van € 1.072,06, zijnde het bedrag dat is betaald aan bouwbedrijf Tielemans voor het destructief onderzoek en de herstelwerkzaamheden, komt voor toewijzing in aanmerking. Van de overige kosten is niet gesteld waarom [gedaagde] deze kosten dient te betalen. De rechtbank zal deze vordering voor een bedrag van (€ 3.017,45 + € 1.072,06 =) € 4.089,51 toewijzen en voor het overige afwijzen.
Kosten
4.23.
[eisers] vorderen aan buitengerechtelijke kosten € 1.075,76. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht; in het lichaam van de dagvaarding worden deze kosten in het geheel niet toegelicht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.24.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eisers] betalen, waarbij de rechtbank het salaris advocaat begroot aan de hand van het toegewezen bedrag. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
143,17
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
Totaal
3.040,17
4.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.26.
[gedaagde] voert verweer tegen de door [eisers] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Als onderbouwing daarvan stelt [gedaagde] dat hij van een toewijzend vonnis (naar de rechtbank aanneemt in het belang van [eisers] ) zeker in hoger beroep zal komen. Volgens [gedaagde] is [eisers] onbetrouwbaar gebleken in de betaling van openstaande facturen. Subsidiair stelt [gedaagde] dat [eisers] zekerheid moeten stellen voor de terugbetaling van de vordering. [eisers] hebben gesteld dat geen sprake is van onbetrouwbaarheid ten aanzien van de betaling van de facturen, maar dat zij zich gerechtvaardigd op opschorting hebben beroepen.
4.27.
De rechtbank zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals te doen gebruikelijk. Zij is van oordeel dat het belang van [eisers] bij het kunnen executeren van dit vonnis zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagde] om in het geval van hoger beroep nog niet te hoeven overgaan tot betaling. De rechtbank ziet geen grond om daaraan te verbinden dat [eisers] zekerheid moeten stellen. [gedaagde] heeft aan zijn vordering tot zekerheidstelling uitsluitend ten grondslag gelegd dat [eisers] niet betrouwbaar zijn gebleken in de betaling van de openstaande facturen, maar dit is gemotiveerd betwist en uit r.o. 4.31 zal blijken dat [gedaagde] zich terecht op opschorting van de openstaande factuur hebben beroepen.
in reconventie
Vordering 1.
4.28.
[gedaagde] vordert dat [eisers] worden veroordeeld zijn factuur van € 4.288,27 te betalen. [eisers] betwisten niet dat zij deze factuur moeten betalen maar hebben betaling daarvan opgeschort omdat deze naar haar mening moet worden verrekend met de door [eisers] geleden schade. [gedaagde] heeft naar aanleiding van dit verweer van [eisers] niet gereageerd.
4.29.
De factuur van [gedaagde] dateert van 11 augustus 2020. Uit deze factuur blijkt niet wanneer deze betaald moet worden en ook niet dat als geen tijdige betaling plaatsvindt het bedrag wordt vermeerderd met (wettelijke) rente. De buitengerechtelijke kosten en rente zijn namens [gedaagde] voor het eerst in de brief van 8 maart 2023 aangezegd.
4.30.
In een brief gedateerd op 12 februari 2020 (de rechtbank neemt aan dat abusievelijk het jaartal 2020 is opgenomen in plaats van 2021) is namens [eisers] de betaling van de openstaande factuur van [gedaagde] opgeschort totdat [gedaagde] de overeenkomst volledig en correct nakomt. In reactie op de brief van 8 maart 2023 is bij brief van 20 maart 2023 namens [eisers] (opnieuw) gesteld dat de betalingsverplichting van [eisers] zal worden opgeschort en te zijner tijd zal worden verrekend met de schade die [eisers] door de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] hebben geleden.
4.31.
[eisers] hebben terecht een beroep op opschorting en verrekening gedaan, daar is geen verweer tegen gevoerd. [eisers] zijn daarom ook niet gehouden de buitengerechtelijke kosten of wettelijke rente over de vordering van [gedaagde] te betalen. Omdat geen verweer tegen de verrekening is gevoerd, zal de rechtbank het door [gedaagde] aan [eisers] te betalen bedrag aan schadevergoeding van (€ 14.639,54 + € 6.169,00,- =) € 20.808,54 verminderen met het door [eisers] aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 4.288,27. [gedaagde] dient (in conventie) dus nog een bedrag aan [eisers] te betalen van (€ 20.808,54 -/- € 4.288,27 =) € 16.520,27.
Vordering 2.
4.32.
[gedaagde] vordert ook dat [eisers] € 1.439,90 aan hem dienen te betalen in verband met een factuur van Huibers. Als grondslag heeft hij aangevoerd dat [gedaagde] deze kosten ten onrechte heeft moeten maken om aan te tonen dat de constructie bouwkundig voldoet. Daarin kan de rechtbank geen deugdelijke grondslag lezen op grond waarvan de kosten door [eisers] vergoed zouden moeten worden. Bovendien hebben [eisers] gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering van [gedaagde] en heeft [gedaagde] naar aanleiding daarvan niet meer gereageerd. Deze vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
Kosten
4.33.
Vanwege het terechte beroep op opschorting en verrekening wordt de vordering in reconventie afgewezen en dient [gedaagde] de proceskosten van [eisers] te betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op (0,5 punt x € 521,00 =) € 260,50 aan salaris advocaat.
in conventie en in reconventie
4.34.
De nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 16.520,27, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 27 februari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 4.089,51 (kosten deskundigen), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.040,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 260,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 278,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Flipse op 16 april 2025.
MKG/MAB